De smaak van Sranan Libre
(2007)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
[pagina 95]
| |
8. De geest die ons verbindt in strijdEnige dagen vol verbijstering.
De ziel wordt gepolijst door loutering.
Mala's en fajalobi's sieren de gekranste doden.
Aaj Suriname, waarom dít jouw kinderen
aangedaam?
Als een Wrakel-engel ga ik langs de huizen. Engel der Woede en der Bitternis, niet die der Wrake. Ik fluister mensen in het oor: ‘Verzet! Verzet! Neem deze schending van het surinaamse wezen niet! Indien u mens bent, brada, sisa, met ín u iets wat vloeit gelijk het menselijke bloed, verdrijf dan deze Leba's!’ Ik worstel met het geweten van de moordenaars. Als zij mij uitsluiten met de bloedbunker van hun haatgedachten, keer ik mij in een schijnvlucht af. Terug naar de vrouwen die zich in een demonstratie zijn begonnen te verzetten. De schroeiplek van hun vrees wordt snel geheeld. Ik leg verbinding tussen stad en platteland in 't rouwen. En schep een band die zelfs de duivel vreest. Met zangen, tranen, wassing, kaars en bloem, zo wordt het uur geboren van het eerste troosten. Victorie van een nieuwe dageraad. De burgers zijn gescheiden door geweren. Maar in | |
[pagina 96]
| |
het huis der liefde vinden zij elkaar dicht, heel dicht tegen elkaar gekropen, hart tot hart. Dít is de bunker van het weerwoord dat al die Leba's treffen gaat!
Vandaag voel ik mezelf moe. Ik kan niet goed uit bed komen. Het lijkt alsof mijn geest ver weg wil blijven, omdat het daar zoveel moet doen, organiseren, herorganiseren, adviseren, troosten, verzet prediken, begraven, liefhebben, en ademen in wie het leven nodig heeft. Alsof mijn geest op het Onafhankelijkheidsplein staat te roepen: ‘Mensen, zoek een symbool! Staking gaan ze breken met geweer, verklikkerij, intimidatie enzovoorts! Werkprestatie gaan ze kontroleren op den duur. Maar wie verbiedt het laten staan van een glaasje cola? Cola met rum, dat is toch ‘Cuba Libre?’ Welnu, we demonstreren dat we, juist om deze moordenaars die 't bloed van Suriname's zonen drinken, géén ‘Cuba Libre’ aan het drinken zijn. We toosten niet met ze. Hun tijdelijke overwinning is ons tijdelijk verlies. Maar voor hoelang? Hoelang? Het gaat om de eenvoud der gedachte, dat simpelweg een glaasje cola op balkon of voor het raam, desnoods met een fajalobi erin (die vurige-liefdes-bloem), het woord ‘Sranan Libre’ uit moet drukken. Vrij Suriname dus! En niemand kan je straffen als je per ongeluk je colaatje laat staan. Als ze je dwingen om 't op te drinken... wel, met genoegen! En als een glas te klein is of onduidelijk, dan neem | |
[pagina 97]
| |
je een cola-fles (met bloem). Of zoek desnoods een eigen middel tot expressie! Want ik ben adviseur van jullie ziel, maar jullie ziel, datzelf, ben jíj... en jíj... en jíj...’ Eindelijk keer ik terug naar het hier van Holland en de helderheid van 't lichtbestraald gemoed der enkeling. Ik moet aan zoveel denken tegelijk. Herdenking in Marcanti, in die grote zaal in Amsterdam. Een voorstander van de bevelhebber van 't Surinaamse leger, een aanhanger van deze moordenaar, een supporter van het Amazone-stinkdier dat Horrible Horb heeft als stinkklier, deze vent dient zich aan. ‘Luister jullie!’ roept onze supporting boy, tegen Marcanti's menigten, voorwaar, ‘jullie zijn niet echt progressief...’ Ah! Wat hij daarnaast en daarna ook mag zeggen over onvoorwaardelijke steun aan de diktator, iemand wordt zo kwaad, dat hij zich nietmeer kan houden en hem komt slaan met de vuist op z'n rug! Ook zo'n stinkdier, deze supporter van de moordenaar! Hij gaat z'n stankgeur lang houden, zeg ik je! En vanaf nu gaat iedereen uitkijken in dit dierenbos, in deze nieuwe jungle, naar dat soort van stinkdieren! Want Holland hééft ze, aanhangers van Bouta! Supporters van moord! We gaan ze leren! Ook die intellektuelen die vinden dat je een leuke dans op zo'n lijk z'n rug mag doen zonder je af te vragen of 't dan nog vrijheid heten mag. Blinde stinkdieren noem ik ze. Want ideologisch zijn ze verblind. Die stank van hun ideaal is zo groot, dat ze geen prettige | |
[pagina 98]
| |
geur meer kunnen ruiken, zelfs hun eigen ideaalgeur niet. Enkel die superstank van dat Amazone-stinkdier dat onze diktator is. Toch vóel ik het voor zijn familieleden die geen schuld hebben. Dat wil zeggen, ik heb medelijden met ze. Z'n moeder vooral, een treurend mens misschien, precies zoals de mijne. Sranan, fa ju pot' mi so?: wat doe je mij nou aan, o Suriname? Een intellektueel houdt praatje. Klaagt aan, dat wel. Maar koel. Praat over kapitalisme, net als al die anderen, voorgaande sprekers met bla-bla-kabaal. ‘Waarom, wáárom in 's hemelsnaam praten ze in klisjeetermen? Kunnen ze niet begrijpen dat al die -ismen juist Suriname in zijn poging tot ontwikkeling kapot gaan maken? Dat het probleem bijvoorbeeld niet Cuba is in streven naar vrijheid voor het Cubaanse volk, maar de export van revolutie waarbij geen konsideratie voor het Surinaamse volk bestaat?’ Ik denk, ik denk, ik breek mijn hoofd. ‘Deze ontwikkelden! Allemaal links, gelukkig zonder aanzien van ras, geloof of kleur. Maar ze hebben hun warme kor'kori, hun warme uiting en troostvermogen, verloren! Praten alsmaar intellektueel geïndoktrineerd! Netals al die progressieven in ultradenkkostuum gegoten, op verantwoordelijke posten in het land daar overzee gezet en gesetteld door nieuwerwetse vriendjespolitiek! Ze praten allemaal over de redding van het volk! Maar zíj knechten het volk! Zíj willen het bevrijden door het te dwingen met geweren! Intellekt? Intelligente domheid bedoel je!’ | |
[pagina 99]
| |
En in mijn woede voel ik Kromanti alweer de vleugels uitslaan om een troost te zoeken voor een mens die zich wil ombrengen uit zielsverdriet.
Krant meldt: Persburo Tass uit Rusland zegt iets over Suriname. ‘Begrijpelijk’ wat is gebeurd. Vietnam vergeet z'n uitgehongerde ribbenkast en roept: ‘Het is goed hoe het daar toegaat!’ Amerika heeft samen met het Noordzee-land der bakra's, Hollanders, reeds lang het eigen woord gezegd en ook gezwegen. Samen vissen ze allemaal. de surinaamse walapa (vis) moet aan een nieuwe hengel komen, zo gauw mogelijk! Dat dénken zij. En ze hebben hard ervoor gewerkt dat het ook gebeuren gaat. Proost... nee baja, geen ‘Cuba Libre’ maar de eer van Sranan, ‘Sranan Libre!’ Er gaan geruchten: die Cubanen zijn geland. Me hoofd gelooft het niet. San??? Watte?! Dan kunnen ze die kakkerlaknesten van die Spaanstalige hoeren die de hotels zijn, mooi gaan vullen! En bij god, 't gebeurt! Ze komen echter binnen, vermomd als toeristen. Mooimooi verklaart een diktatuurgetrouwe woordvoerder: ‘Er zijn geen Cubaanse militairen in het land.’ Wie met verstand luistert ontwaart alleen ontkenning van het woord militairen. Vooral als er verklaard wordt dat er ‘vakantiegangers zijn in burger’ en ‘kunstenaars’ weet ik net als iedereen het bijna zeker: ‘ze’ zijn er. Niet als militair en misschien ook niet allemaal Cubaan. Maar ‘ze’ zijn er: adviseurs, | |
[pagina 100]
| |
vermomde militair man! En niemand kan ingrijpen want er is toch geen invasieleger? Louter ‘verlofgangers’ of zo. Die uiteraard ons volk komen vernietigen. Dit zeg ik niet omdat ik geen strijd wil voor vrijheid. Maar omdat ik ervan overtuigd ben dat we slechts speelbal worden van de internationale krachten meer niet! Arme kleine walapa die Suriname is als vis! Bij de eerste worp gevangen al. Of hebben ze in 't diepe van de nacht al uren zitten vissen, nog voordat het water van jouw rivier, mijn Suriname, in vertroebeling geraakte? Wie zal het weten voor mijn godverknechte land!
Nieuw Surinaams sprookje: Het Amazonestinkdier had honger. Machtshonger kon je het misschien noemen ook, in groot verband met andere dieren. Dus ging het naar het bos en zocht. Vond niks. Ging naar de savanne, vond daar ook niks om al die honger weg te stillen. Toen ging het naar de stad die ligt aan de rivier de Suriname. Het stinkdier ging daar vissen. Want het had geroken, dwars door die stankgeur van zijn eigen stinkklier: ‘Er is een grote walapa-vis in de Surinamerivier. De vis des volks, deze vis heet macht en soevereiniteit.’ Maar net toen hij met couplist deze vis te kappen kreeg, wie trok dat dier schóón uit zijn bek? Een ander stinkdier! Castrojaans! Dat werd geduwd door het Wolga-stinkdier. Andere waren ook daarbij, allemaal om te vissen naar arme walapa, zoals het Roodwitblauwe stinkdier en het Stars & Stripes- | |
[pagina 101]
| |
stinkdier. Het wemelde ineens van stinkdieren met hengels. Genoeg gezegd, genoeg begrepen: arme walapa werd verscheurd! Toen... was het ook al gauw met het Amazone-stinkdier gebeurd! Het werd het oerwoud ingebeten. Of werd het slechts gedwongen met de vis te lopen in de bek? Ja dat! Voor gek! Voor gek! Voor militaire gek...!
Aan de poort van het Memre Buku kazerne komt er voortaan een bordje te hangen met als opschrift: de schietklub van paramaribo Dan wát is dat ‘praktijkbewijs’ dan? De lezer kan het raden: een pasje. Een brevet van broedermoord. Broedermoord? Nee hoor meneertje, opgepast! Gewoon ‘opruiming’ intelligent mensenvlees bij gebrek aan ander abbatwaar. Binnenkort gaat - wegens overmatige belangstelling van Spaanstalig toerisme - het bordje ook vertaald worden: club uzi internacional. Ze kunnen toch niet alles letterlijk vertalen? In het Engels of Amerikaans wordt het dan ook: local private club of shooting pigs. En pas als het in het Braziliaans vertaald moet worden, alwaar ze met enig genoegen ervaring hebben opgedaan via het moorden met doodseskaders, dan pas valt (uiteraard in het Portugees) het woord stink- | |
[pagina 102]
| |
dier. Want het Amazone-stinkdier is feitelijk een ras. Het wemelt van dat soort in het hele Zuid-Amerika en noordelijker. Allemaal stinkfamilie met als kenmerk dat hun behoefte in de vorm van lijken wordt gedeponeerd. Een volgend kenmerk is dat zij, netals de meest waarachtige beesten, een gat graven om het lijken-excrement te deponeren. Massagraf-vullen is het doel van hun gedrag. Wanneer de schietclub op jacht gaat dragen de leden mooi hun uniform. En kogelvrije vest - tegen elkaar! Want hun prooi is meestal ongewapend. Tegen de tijd dat hij moet worden opgejaagd, beginnen ze in de lucht te schieten. Als je ze vraagt (met beefstem): ‘Meneer, waar schiet u op? Schiet u op stinkvogel?’ Dan zeggen ze: ‘Schiet op! Je herkent ons toch? Want stinkvogel hoort bij 't gevelde slachtoffer van stinkdier!’ En dan mag je blij zijn wanneer je het wederom vertellen kan van: ‘Ik heb ze gezien, die tweebenig ongehoefde lijkenvreters! Ze gaan alweer op jacht en noemen hun moorddadig schieten “sport”! Wie nie wil hoef nie weg te rennen! Hij gaat zíen: wanneer hun stinkklier werkt, chm! dan blijft alleen een plas bloed over!’ Dan bij het zien van prooi (zelfs als deze niet bestaat) lichten hun ogen op. Instinkt gaat werken nu, hun kleine slagtanden gaan bloot. Hun neus snuift uit naar wat er leeft om straks de geur van verse dood. Want daar is 't om te doen. Niet om | |
[pagina 103]
| |
konijn of wild dier. Maar om het stinkplezier dat de verrotting brengt. Wanneer het volk als wild door 't tropenland is opgejaagd en opge-uziet, en dooien in de jachttas van het leger worden ingeladen ín de trucks, dan hoor je een papagaai, hij roept: welcome! Waarbij gezegd mag worden dat met ‘dood’ bedoeld wordt, een prachtig papegaïsme. (Het is tenslotte een letterlijke vertaling van: dede na un gado.) Maar ook gesteld mag worden dat hun god dood is. Want ze kennen hem noch z'n gebod. Dan lacht de papegaai een akelig salvo plezier uit z'n papegaaiebek, zo: kkkkrrreeek! Als je bang bent, denk je dat een mitrailleur afgaat! De schietclub wordt nu kwaad! Kwaad zeg ik je, kwaad?! Ze beginnen makaar aan te kijken, want ze zien die papegaai niet, toch. Denken niet aan hun eigen vretende geweten, die het dier zou kunnen zijn. Of de volksgeest, iets dergelijks. Ze vinden dat hun nevenstinkdier, dat stinkbeest dat hun kameraad is dus, één grote, sprekende stankpoep heeft gelaten. En dan.... richten ze al die uzi's op makaar. Af en toe is er al geschoten. Maar nog niet raak. Zelfs niet toen het leidende Amazone stinkdier | |
[pagina 104]
| |
een keer omhoogkijkend van een echte kolibri een natte waterpoep in zijn ogen kreeg. Hij begon helaas ervan te watertanden: ‘Aaj, ik ga die óók doodmaken!’ Maar kolibri vliegt te snel, je weet, met duizend vleugelslagen tegelijk. (Aaj, spot! Aaj, Suriname! Kijk hoe je me hebt gezet!) Dan trekt de stinkdierkudde verderwaarts, met groot plezier. Toostend op hun glas met ‘Cuba Libre’ dat gemengd is met het bloed der opgejaagde, doodgeschoten mensdieren. Totdat de jacht en moorddaad is volbracht. En kijk, ze weten niet dat onze papegaai de geest van Suriname is die naar ze loert. Een wonderpapegaai, wacht maar! Hij heeft tenslotte leren spreken door de ziel der mensen! En vertolkt dan ook het gevoel dat zegt dat er een dag komt dat het wild waarop geschoten wordt zal zegevieren. Dan zullen zíj roepen, met echte echte smeekhanden en zelf tot den dode opgejaagd: welcome! Op een dag omstreeks de moordpartij. Oom Frenkel staat daar in zijn Paramaribo. Hij debatteert. Wel zachtjes dat niemand hem hoort. Een ouwe buurvrouw, als een kakelkippetje (ke mijn god!, ze is invalide geweest, al negentig jaar), ze zet | |
[pagina 105]
| |
haar oor, ze luistert. Evalueert haar hele levensbaan dat druipt van koloniale delen. Hoor hem dan: ‘Wat willen die geleerde zonen met dit land? Al die intellektuelen! Willen ze ons bevrijden? Ons revolutionair maken? Kijk me dan! Ik met me vouwenvijftig jaar! Of willen ze ons met hun voeten trappen? Want wat ik zie, gaat het om alle soorten van geleerde domheden die ze begaan. En om hun eigen machtuitleverij! Niks anders!’ Ze schudt d'r hoofd, buurvrouw. Ze vouwt haar tandeloze mond maar dicht. Wenkt hem, met haar ouwe plooihand, om stil te blijven. ‘Kijk, polisie komt! En van de andere kant komen er militairen ook passeren! Dus: sssjjjttt!’ (Roep hoera voor revolutie en slik die terreur zeker! ‘Dag militair! Daaag!’) Als ze voorbij zijn kan hij nóg niet luidop spreken. Want je weet nooit, daar met zo'n huis aan straat, of er verklikkers in de buurt zijn. ‘Vroeger,’ begint hij, ‘vroeger werden we ook onderdrukt. Nietwaar, me s'sa? Maar je kon openlijk kritiek staan zeggen met je mond. Maar nu? Voordat je iets zegt ben je al opgepakt! (verkondigt bitter) ‘Maar we zijn vrij geworden! Dankzij een militaire diktatuur!’ (mompelt zacht, maar diephartig eerlijk) ‘Ik zeg die jongens van me elke dag, ibri dé, mi gudu: jongens, jullie hebben met jullie eigen onafhankelijke geest beslist dat jullie in het leger gaan. Ik waarschuw jullie: jullie worden dalek moordenaars! Want hoe ik zie, beschermen jullie niet dit land, wat | |
[pagina 106]
| |
de bedoeling was, maar jullie worden opgetraind om snel te schieten, zonder dat jullie jullie afvragen of jullie op mensen schieten. Doe je praktijk in Memre Buku. Maar kom niet met een uzi thuis hier. Want de ene dag dat ik jullie daarop betrap, ik neem het en ik schiet jullie dóód! Kijk...! Kijk hoe ik zelf aangetast ben door die broederhaat die in dit land is komen woekeren... Anyhow, ik donder jullie weg!’ (Zijn hond Mofina, dat Stuk Verdriet, blaft en beaamt z'n woorden.) Dan lacht hij tegen buurvrouw: ‘Me schat, je begrijpt, emosie wil een uitweg! Als je nog jong was, had ik je voor iets anders gevraagt...’ Ze hoort hem niet. Ze kijkt raam uit. Bus rijdt met spoed weg op 't asfalt dat gelegd is voor de ontwikkeling van deze stad. Fiets slaat een hoek om onder het krachtig trapwerk van de rijder, snel, snel weg! Een kind rent weg, het loopt niet meer. De tijd heeft haast gekregen, niemand weet precies waarheen. Er staat een boom, papajaboom, te bloeien op een erf naast. Een kleine gado-tjo komt zoals altijd aanvliegen en pikt een rijpe vrucht. Ze zijn vergeten haar te plukken, zij bederft al! Angst, zelfs om op 't erf vrij te lopen, vrij te gaan, binnen wat ooit beschouwd kon worden als privé-domein. Blij zijn, dat je niet opgepakt wordt na beschuldiging van roddelaars. Blij zijn dat het schot dat valt niet aan je oor klinkt, van nabij en afgevuurd door executie-peleton. Blij zijn dat je hoofd niet aan flarden wordt kapotgeschoten. Of dat je arm niet van je lichaam | |
[pagina 107]
| |
wordt gerukt. Blij zijn, dat je de broeierige atmosfeer van zes uur 's avonds nog kan halen. Voor hoelang, hoelang nog? Kijk hoe 't vogeltje vrij opvliegt om 't nest te zoeken. Vroeger, dan sprak je over ‘arme godsvogel, arme gado-tjo’! Nu praat je over ‘arme kondreman, arme arme landgenoot’! O mensen, we zijn overwoekerd door het onkruid van wat revolutie heet. Revolutie? Dit ís geen ware revolutie! Dit is verwordenheid van staat, iets, wat als een soort liaan, een bosgedrocht, een wanbeest, ons bindt, ons ketent, ons met z'n geweld verstikken gaat!
Dán, nu het uur van de ware gedachte is geslagen om al het onrecht dat geschied is, zullen degenen die de stinkdieren weer in gaan kooien, konsideratie moeten hebben. En menselijkheid, hoe zwaar 't valt ook, móeten laten zien. O god, pluk hun de tranen uit de ogen, opdat ze niet verblind in hun emotie oprecht mogen zíen! Verhelder hen de blik met wijsheid bovendien! En hou de wacht tot weer de liefde is ontloken. In een uur van de ware bloei der roodste vurige-liefde bloem, die in haar aard, haar allerschoonste wezen, roodroder bloeien kan dan het bloed dat is vergoten. De schoonheid van het ‘Sranan Libre’.
Een paar dagen na de moordpartij. één grote demonstratie van de surinaamse vrouwen moed! moed! moed! | |
[pagina 108]
| |
Wan sten e singi,
wan sten e singi,
singi, síngi!
Sranan, mi lobi ju!
Mi lobi ju! Mi lobi ju!
Mi lobi ju, te f' dede!
O kruktu, mi kondre,
ju no mu fadon!
O fowtu fu sma,
ju no mu las' revo!
So opo ju ede,
no tan kré didon!
Er zingt een stem!
Er zingt een stem,
Er klinkt een lied!:
O mensen van mijn land!
O, de geliefden!
Hoe lief heb ik u niet
tot in het uur des doods!
Hoe ook geschud in zijn bestaan,
dit land mag nooit verloren gaan!
Geen fout mag het vernietigen.
Behoud de revolutionaire kracht!
| |
[pagina 109]
| |
En droog je tranen, sta op, Suriname!
Ze trekken samen in een lange stoet. De doden zijn heel pas begraven. En vrees begint te wijken uit de emotievolle knoop van hun gemoed. En ze durven! Durven! Durven! Ze trekken zingend door de straten en ze nemen het niet langer. Wie wil kan schieten op ze als hij niet wil dat hij wordt gevild. Politie, militairen. Afzijdig houden, dat is hun strategie. Totdat Cubaanse vlag verbrand wordt. En als die Surinaamse vlag moet halfstok gaan, verijdelt de polisie deze daad. Vlag mag niet halfstok van ze. Ze rukken, slaan. Jagen de menigte weg met traangas. Met zang en demonstratie is het eerste ongenoegen nu geuit. Dit? Dit was hun eigen versie van het volkslied dat waarlijk heeft geklonken. Het ware volkslied van de verpleegsters, zij met hun rouwband om de arm. Kromanti, fluister in hun oor: ‘Protest! Protest!’ Hebben zij niet hopeloos bij de Amerikaanse ambassade lopen roepen om ‘Help! Help!’ en gesmeekt dat zij van deze Leba's in het land worden verlost? Maar dat is de reaktie in de kaart spelen. de reaktie, met hoofdletters. De oude garde dus, die alles wat er werkelijk aan nieuwe winst is sinds de staatsgreep, wil terugdraaien met het teruggrijpen van macht. Ook dat mag niet! Bharkat nahe! Bharkat nahe!: Ook dat is even zinloos, heilloos, zegenloos. Precies zo zegenloos als deze broedermoord die is begaan door de diktator, dat stinkdier met zijn stank van | |
[pagina 110]
| |
bloed en onderdrukking! Volgende dag, vandaag, wéér demonstratie, groter, kapitaler van vuist! De honden van de stad, zij sidderen! Alles wat voeten heeft loopt mee. Dit keer staat de politie (was de korrupte bruine bende dan niet juist verslagen bij de eerste ingreep van 25 februari 1980?) met pistoolmitrailleurs te wachten. Om het eigen volk dat het wil bevrijden stuk te maaien, klaarklaar en gereed! ‘O god! Kom, ruk me ogen uit me hoofd, opdat ik dit niet hoef te zien!’ schreeuwt iemand met het volbesef van de ontzetting over wat er hier gebeurt. Hier, waar de zonen stierven. Zelfs al waren ze niet allemaal onschuldig, moord is moord is moord is moordenarij! De eerste klap was een Daal(der) waard: het gebouw van de vakbond der Moederbond kapot geschoten met granaten! Bidimbummmm! Poeffff!! Alles brandt! Versplinterd hout, glas, muur, balk, alles, kapot, kapot! Ampie's ‘vrije’ radiostation abc valt in mekaar tot gruzelementen met een enkele granaatgerichtheid van het afgeschoten tuig. Boemmm!! Ook hier laaien de vlammen! Radika... het Hindoestaanse radiostation... boemmm!! Radio Apinti... Rahni... alles wat nog ‘vrij’ was in de lucht gaat dicht of brandt! Precies zoals het gebouw van een krant. Vier branden, vier brandhaarden... dubbel van betekenis misschien, met betrek- | |
[pagina 111]
| |
king tot 's lands politiek. Maar toch, gelijk die droom die Jusu heeft beschreven in zijn brief... o god! Die rode golf!... het is niet waar! Dit is on-Surinaams, onwaar, onleefbaar, onbeleefbaar en onmogelijk! Een aantal mensen opgepakt. Vervoerd, verhoord, gemarteld, neergeknald. Volgens verklaring van de legerstinkdierleiding na keurige wáárschuwingsschoten per ongeluk op de vlucht neergeschoten. Het is een godsgruwelijke leugen! En 't Opper-Amazone-stinkdier komt per stankteevee dit heilsbericht verklaren no? Geen hond, geen rat, geen kat of kakkerlak gaat hem geloven! Alleen didibri, duivel die hijzelf is, gelooft zulke banale nonsenserij. Een ware belediging van het intelligentiegehalte van het volk! Zijn ze dan zó weinig waard, dat ze dat alles niet alleen moeten slikken, maar dit ook nog moeten accepteren als de waarheid van hun Sranan-werkelijkheid? Geen wonder dat het volk rept en roert! De deining is te groot, massaal! De brand (waarvan brandweer in het werk verhinderd door de stinkdieren) blijft nu voorlopig ongeblust. Vreselijke woedetaferelen! Respekt! Respekt voor leven moet er zijn, want anders kan nu iedereen meteen doodgaan! Vandaar: protest! Vervloeking! Demonstratie! En nogeens protest! Het allerkrachtigste protest. Pro-test!! Zoveel, zoveel gebeurt er aan reakties, dat het heel onzegbaar wordt. En als Kromanti weer in mij terugkeert val ik in een diepe, diepdiepe slaap. | |
[pagina 112]
| |
9. Het uur van het ware lichtGij die spreekt vanuit het licht, o wees met mij!
Het uur van mijn Divali is gekomen: mijn licht brandt
en de duisternis wordt overwonnen met getuigenis.
De onwaarheid wordt in mijn bloed verslagen.
O mijn Divali, fakkels branden voor de ziel.
Bharkat, bharkat: mijn wereld kent genade.
Haar reinheid is mijn halve leven, half mijn geloof.
En ik heb troost gevonden. Uit urn en as gezalfd.
Door droefenis ontroerd. In 't ware Licht ontbonden!
Er klinken liederen uit Veda's, de gebeden. Er is de zang uit Koran ook. Zowel in Hindoe-kring als bij de Moslims wordt de dood van de getroffenen herdacht. Het geschonden aanschijn van de liefde, de liefde, o de liefde!, zij wordt gewassen met de wateren der levensloop. Hoe ook de tranen mochten vloeien, hoe ook de roep om wraak werd onderdrukt; en de bitterheid van geest een nieuwe lamp, schier voor de eeuwigheid scheen aan te steken, duistere woede! Het volk, als geheel, betreedt een nieuwe weg, een nieuwe gang. Nieuw en waarachtig: strijd, voor onze waardigheid in 't leven! O, zie de nieuwe tempels van de hoop! 't Is Hier dat wij vertoeven willen, samen, bhai en zuster! | |
[pagina 113]
| |
Salaam, o vrede van ons allen, salaam!
‘Ons volk ís niet wreed,’ zei Jozef. Dat was vlak voordat hij ging, twee jaar terug. Hij leefde met de mythe zoals velen dat de onafhankelijkheid goedkoop verkregen was, zonder één enkele strijd. En dat in vijf jaar tijds bewezen was dat vele ethnische tekorten verdwenen waren. Kreool en hindustaan hadden elkaar nader gevonden, zo oordeelde hij. De grote vrees van een rassenoorlog als gevolg van het kolonialisme afgewend, zo leek het. En zo wás het volgens hem. Men had de kans nu, zelfs het eigen wantrouwen tegenover elkaar te leren wantrouwen: makandra..., wi ala mu libi makandra... we zullen samen moeten overleven, samen leren leven. Zo zong een boodschap van de nieuwe heersers, gloednieuw, militairen. Ze schenen het te menen ook. Maar ondertussen: leuzen! Leuzen! Lege leuzen! Want alles begint op ‘samen kraperen’ te lijken. ‘Opbouw! Opbouw! Weg met de ouwe “hebi's”, het lastenpakket, van de oude politieke orde!’ Dat riepen zij. Ze wilden al de oude strukturen van de maatschappij verbreken. ‘Nieuwe demokratie! Een nieuw gebeuren, nieuwe spirit voor het land! Ontwikkelingshulp beter aangewend nu! Geen vriendjespolitiek meer! 't Volk krijgt de ware inspraak! Volksdemokratie! Participatie! Assemblee dít! Assemblee dát! Eigen grondwet in eigen stijl! De funktionele groepen gaan dit land regeren na de onmachtperiode van demokratie-in-ouwe stijl! Nooit meer 't ouwe | |
[pagina 114]
| |
parlement, de Staten! Volksdemokratie komt nu! Rechtvaardigheid moet komen in de maatschappij!’ Rechtvaardigheid? Blablabla... kretologie! ‘We gaan die ouwe strukturen kapotmaken!’ Strukturen? Is mensen bedoelen ze! ‘Ach Armand! Jij denkt veels te negatief. Wacht maar. Ik ga terug! Ik blijf niet in de kou waar dit Europa me via dit Hollandje in zet. Ik ga me land opbouwen. Er is zoveel te doen. Wie zonder hoop is, is allang verloren! De militairen zijn er om het volk te dienen en niet omgekeerd; je gaat zien, het móet goed gaan!’ Jozef was kwaad op me. Ik met m'n Hollandse gezicht, zoals hij 't zei, ik was toch veel te kritisch! Ons land verdiende minstens het geringste voordeel van de twijfel. Een maatschappij veranderde ook weer niet in de uurtjes van één dag, oordeelt hij toen. ‘Wij hier hebben goed praten. Ga, en doe als ik! Ik ga m'n armen uit de mouwen steken vanaf tropische grond! Landbouwhervorming doorvoeren, de marktsektor helpen saneren, kultuurgedachten uitdragen, éénwording van het volk helpen bewerkstelligen...’ Ik begon hem meer en meer te wantrouwen. Niet alleen om het overdreven optimisme. Hij is nooit een sterke geest geweest. Al in jongenstijd waait hij met groepswindjes mee. Speelt dán weer oppositie, dán weer regerende partij. Praat met de kudde mee en sluit zich gedurig aan bij ‘de vorige spreker’. En wordt door iedereen misbruikt. En nu het feit gevallen is van de 25 februari staatsgreep - pardon, de ingreep! (Nu al mag je het niet | |
[pagina 115]
| |
noemen zoals je wilt, of je krijgt met een uzi te doen), ziet hij een berg heil liggen tussen het Toemoekhoemak-gebergte en de Caraïbische Zee; en tussen de twee rivieren waarin het land geklemd ligt tot Guyane-onderdeel. Arme rivieren! Kijk hoe hun water alvast snel wegstroomt voor rampen die gaan lijken te beginnen te gebeuren! Maar er is hoop, nietwaar? Jozef gelóóft! Hij praat met de klisjees van machthebbers. ‘Strukturen’... ‘volksdemokratie’... ‘revolutionaire en reaktionaire elementen’... ‘de verfoeilijke oude orde’... ‘participatie-demokratie’... ‘nationale assamblee’... Alles! Alles van die afgelopen twee jaar heeft meneertje nagepraat. Meer nog, nu pas heb ik gehoord: hij was propagandist! Heeft kranten helpen censureren! Heeft lippendienst bewezen aan intimiderende groeperingen van ultra's die elkaar de linkse leer betwisten. Is met bepaalde dingen van zijn seksualiteit zwaar gechanteerd, zodanig zelfs dat ze (om gevangenen op te ruimen die 't bewind kritiseerden) hem hebben kunnen dwingen kandidaat moordenaar te worden. Hebben hem als lid van de volksmilitie een wapen in de klauw gestoken: ‘Hier, vanaf nu heb je niet alleen die geur van stinkdier, je bent er ook één geworden! Hier is een mitrailleur, horbeer! horbeer!: maai die gevangen beesten neer! Wij zorgen dat hun advokaten klem worden gezet en smoeldood zijn.’ En hij heeft het aangenomen, onder het neuriën van De Internationale! En na de eerste marteling | |
[pagina 116]
| |
(gezicht opengehaald, vingers gedraaid, beenderen kapot, elektrische schok gehad, gezweept zoals in slaventijd, vlees open, bloed, bloed, bloed...) kon hij niet meer terug. Erger, hij zakte mee met het peil der politieke bodem dat zowat lager kwam te liggen dan de diepste moerasbodem van het Amazone-bekken. Aaj, mijn Suriname!
Memre fu memre
Se sungu mindri f' wi,
e libi libi dede-dede,
tan didon so pi...!
Fa wi kan libi
nanga na kruwa
f' prakseri disi?
Buku! Ju loweman-kampu!
Ju di ben feti so,
tak' wan aren fu kugru
ben sa lon mit' busi!
Den f' fruktu por' a kra
f' ju nen,
nanga dén memre Buku!
Fu now, ju drai tron:
memre brudu!
Fort Zeelandia!
| |
[pagina 117]
| |
Liba e Ion gi ju fu tego!
Ju di ben kunekti wi,
taki katibo
broko na bonjo
fu a baka fu mi pipel,
langa, langa jariten sobu!
Ju nen tan: memre katibo!
Luk' fa den dedewan
didon pir'ai, e wakti
na ded'oso f' lobi
di no hor' ete,
bikasi takru f' ten no wai!
no wai! no wai!
No las' ati, mi kondre!
Nowtu blaka ala ju son tide!
Fu broko na Njunten-katibo f' Uzi,
heri ju nen tron: memre brudu!
Gedenk ons ware vrijheidsbloed
Er zinkt een zee van zeggingskracht
nabij de havens van ons beiden.
De havens van ons onverstand.
Hoe kan de menselijkheid gedijen
nu de reis der doden is volbracht
en de verbittering niet wil betijen?
| |
[pagina 118]
| |
O, 't heidenfort dat Buku was!
Verzetshaard uit bevrijdingsstrijd!
Vluchtdorp van marrons
om kogelregens in ons tropenwoud!
Díe erenaam Buku gaat thans gebukt
onder de misdaadsalvo's
van kazerne Memre Buku!
Gedenk het ware Buku: Memre Buku!
Daarnaast het koloniale Fort Zeelandia!
Bolwerk van mijn onderdrukkers,
kernplaats van onrecht en verdriet!
Mijn volk geknecht, z'n ruggewervel
stukgebroken door de mokerende druk
van handen die met onrecht sloegen.
Dit tweede fort gedenkt de slavernij!
Tussen Zeelandia en 't militaire
hedendaagse Memre Buku-kamp
liggen ‘betreurenswaardige voorvallen’,
waarin de liefde sterft
om de wake van ons hart.
Mijn land, jouw nood verdonkert
heel je zon! Verlicht keer ik tot strijd!
En namen, nieuwe die wij noembaar
geven aan het teken van verzetbaarheid,
| |
[pagina 119]
| |
zij spreken van: gedenk ons ware
vrijheidsbloed! memre brudu!
Dát doet ons volk herleven!
Jozef is dood. Kapot geschoten, eerst gemarteld. Een wankelaar was hij, tenger lichamelijk en wankelbaar van geest, zeer vatbaar voor coupvirussen en machtsinfekties. Dat soort ziektes in de variant van ‘Surinamitis’ is zijn dood geweest: hij wilde iets betekenen, zijn leven inhoud, status, geven; tegelijk vechten voor een nieuwe politieke orde van dat land. Thans is hij als een gouden bloem geregen aan de mala van de eeuwigheid, gelijk een krokus aan de krans der eeuwige lente... Och, hoe powetisch! Hij is ook korrupt geworden, het gewéést! Net zoals andere slachtoffers misschien. Een enkele werkelijk hoogst onschuldig. Geen martelaren dus!, althans niet zomaar allen zondermeer! Maar het feit van al dat eerloze geweld der militairen! En dat met de executies geen respekt voor leven is gebleken en voor recht... ‘Protest! Protest! Prrrrrotesteerrr met stem die ratelt, precies zoals zo'n salvo uit een mitrailleur! Prrrrrotest!!’ Het dodental is volgens krant gestegen. Het aantal werkelijke slachtoffers moet komen. Het aantal kruisen bij de grote wake van 't protest dat wordt gehouden dient te worden uitgebreid. O aangeregen plukbloem van 't omgebrachte leven aan de malakrans der eeuwigheid... | |
[pagina 120]
| |
Het aantal gevangenen is onbekend. De vluchtenden zijn ongeteld. Het werkelijke drama moet zich laten zien. O, dag der memre brudu, dag van het gevloeide vrijheidsbloed! Wanneer het land bevrijd is, gaan we moeten gaan naar Fort Zeelandia, massaal, in lange stoet, om in gebed en met de ‘wassing’, om in één groot reinigingsritueel de onheilsplek te reinigen! Daar, aan de eeuwig vliedende rivier, waar altijd reeds historisch onrecht is geschied. Met slaven en andere veroordeelden die in de loop van eeuwen ginds gemarteld zijn, gebarbequed, de beenderen gebroken, opgehangen, onthoofd, gezweept, geketend en doorboord met kogels... Het bloed is nooit goed weggewassen, nooit! Zelfs niet door de regens der vergetelheid, die de aarde het doodsgebeente schoonwast, vrij van alle ongerechtigheden... ‘Dáár,’ fluistert men, ‘daar heerst een leleku, een kunu!’ Maar welk woord men ook gebruiken mag voor 't geesteskwaad, het onrecht ís ook blijven heersen. Tot zelfs nú blijkt er geen vrijheid en verlossing mogelijk, zonder dat Fort Zeelandia als fort en als gevangenis wordt weggeschroeid van deze aardbodem! En de stenen waaruit het bestaat dienen te zijn gedumpt in volle, volle oceaan! En die plek verdient als onze nieuwste bloementuin een nieuwe naam. De naam van ‘Sranan Libre’, ‘Suriname Vrij’. Of desnoods ‘Sranan Lobi’, hetgeen duidt op de | |
[pagina 121]
| |
liefde voor het volk en het land. Wanneer - naar oud gebruik - de navelstrengen van een nieuwe generatie in de bloembedden is ingeplant, dan zal misschien de Nieuwe Vrede heersen, in plaats van deze Nieuwe Slavernij. O volk van het geschonden huis, thans in de onrust en de rouw gedompeld! Vergeet niet wat ons innerlijk verlost. Verlaat het pad niet van de vrede om de vredeswil en doof de toorts der haat die door de moordenaars is aangevuurd vanuit het peleton! Geen bijltjesdag, geen uzi-dag! Geen wederwraak en moord op hen, die - ooit bij hún staatsgreep en nog wel om het vakbondsrecht, door advokatenstem verdedigd - de moordenaars geworden zijn van vakbond en van rechtsverdedigers! Verdedig slechts uw waardigheid en liefde! no kré, ma jepi stré! En wis het bloed weg met de tranen die u hebt vergoten, ze zijn niet tevergeefs (de uwe én de mijne) tot uitdrukking van onze rouwdagen geweest. Ik herinner mij dat P'pa Kwa acht dagen geleden (we vieren nu de zogeheten ait'dé, de herdenking op de achtste overlijdensdag) uit de wc kwam waar hij zijn plasgeluiden had staan maken zo: sssjjjrrruuu!!! ‘Kan je nie zachtjes pissen?’ had mama geroepen. ‘Dalek moeten we ook nog ppprrrttt-geluiden horen!’ Toen hij eruit kwam zou je een djook verwachten, maar er kwam geen grap. Wel zette hij een bang gezicht op, vol bezorgdheid: ‘Vrouwtje! iets gaat er mis gaan vandaag. Ik weet nie wat, maar ik voel | |
[pagina 122]
| |
ineens zo, tijdens mijn wc, een hoop spinnegaren over me gezicht! Ik schrik zodanig dat me waterleiding stopt!’ Dus tóch een kleine djook. Maar voor de rest is het bloedige ernst. Spinnerag in het twalet? Dat twalet wat ze vandaag vandaag - acht dagen dus terug - heeft staan schoonmaken? Hmmm?! Het kan niet! Het is, zoals ze zeggen, een boze geest die je merkt. Het is, zoals ze zeggen, een kwaad bericht wat je gaat krijgen. Zomaar spinnegaren voelen zonder dat je echt verstrikt raakt in een spinneweb! Dat is ‘kwaaie dinges’! Nu zijn we hier en we beseffen allemaal bij deze laatst brandende kaarsen: we zullen verder moeten leven na die grote schok. We zullen verder moeten peddelen met het besef dat we ook mensen zijn, een volk, netals alle anderen, in staat tot dezelfde menselijke rampen. In staat tot liefde, maar ook zeer in staat tot moord, geweld, gevoelloosheid, zelfonderdrukking, onvrede en oorlog in de ruimste zin. In staat tot het menselijkste alles. Dus ook tot zelfbevrijding! niet suriname was ons paradijs, maar de droomillusie dat we heel onschuldig konden leven zonder bloeddaden of baden van het bloedvergieten. Verloren is 't onschuldigheidsbesef. Vernietigd is de sluier van de vrede. Dit volk is als kind der nieuwe tijd ontmaagd. Dit volk is als zoon van de historie volwassene geworden door het wapen dat met bloed gedoopt is uit het leven van de eigen krijgsmacht. De wreedheid heeft ons groot | |
[pagina 123]
| |
geschokt. Niet alleen heeft zij ons getroffen, diep, maar dáárdoor zijn wij heel ineens wakker geschud en zien wij ons als de volwassene die weet wat wereld is, en niet meer van het horen zeggen, maar van de daad die voortkwam uit het eigen zelf, uit de verworden eigen landskracht. Zijn wij dan schuldig aan de handeling die voortkomt uit de wapenen van eigen leden? Hoe kon ons hoofd, ons hart dit wat gebeurd is niet voorkomen? Hoe kon het, dat de blik van het vooruitzien deze slachting niet van de werkelijk-wording heeft kunnen aftomen? En hoe bewijzen wij, dat het van nu af aan het verantwoordelijkheidsgevoel is dat voor ons zal spreken, vanuit de bewuste positieve handeling? Aaj, Sianan! Mi kondre!: O, mijn Suriname! In het uur van mijn hernieuwd besef vind ik het ware licht waarvoor de doden stierven. Zij openden het oog des volks, voor de ware vrijheidsblik. | |
[pagina 124]
| |
10. Het uur van de ware gedachteHet is zondag. Een kouwe dag. Regen regent z'n water naar omlaag. Een kouwe wind wil mij het vel bevriezen. Er spookt een geest van winter door het Holland waarin wij vertoeven. Toch is de warmte van de woede nog te voelen binnen 't eigene dat lichaam is. En de warmte van de solidariteit, die men aan ons betoonde. Al was er een racist die ons thuis zowat ieder uur ging bellen (de hele week al) met zijn: ‘Jullie ook! Jullie ook!’ waarmee hij bedoelde dat ook wij moesten worden neergemaaid, er is nog hoop op 't goede samenleven. Beter: er is een hechte band gegroeid tussen ons, minderheid, en onze meerderheden. Hier in Utrecht begint het volkslied te zingen. Het ‘God zij met ons Suriname’ klinkt. Het klinkt heel hol, vanwege deze grote zaal waarin we als een kleine groep bijeengedreven staan, vergaard tot in het wezen van de broederschap. ‘God zij met: ons Suriname!’ De eerste tekens van verdeeldheid slaan opnieuw toe in het uur dat volgt en dat komt. Het begint met de samenzang. Naast de bestaande coupletten van | |
[pagina 125]
| |
het volkslied in het Nederlands en in het Sranan, duikt er ineens een nieuwe tekst tevoorschijn op gestencild bladpapier:
Tu hamari dharti maiya.
Saranam hamara desh.
Tu hamari nav khevaiya.
Mata jaisi tera bhesh.
Teri god hame hai pyari.
Tera sab kuch achha hai.
Tujh par ham jaan larayenge,
Denge ham yahi sandesh.
God zij met ons Suriname.
Hij verheff' ons heerlijk land.
Hoe wij hier ook samen kwamen,
Aan zijn grond zijn wij verpand.
Werkend houden w' in gedachten:
Recht en waarheid maken vrij.
Al wat goed is te betrachten,
Dat geeft aan ons land waardij.
Ik word een beetje bang. En vraag me af: waarom een nieuw couplet? In 't Samami, het Surinaams-hindustaans? Stel je voor dat de indiaan van Suriname ook weer komt en zíjn taal wil gebruiken voor een nieuw couplet? Of de bosnegers, elk in hún aparte talen? Of javanen die het volkslied in het Maleis willen? Of welke groep dan ook, chinees etcetera? Elk apart zijn taal eisend voor 't volkslied dat raakt versplinterd! | |
[pagina 126]
| |
En toch! Ik kan het goed begrijpen. Zij, hindustanen, eisen dat ze hún gevoelens moeten kunnen uitdrukken voor hún land ook, in een taal die het dichtste bij hún hart gelegen is. En is dat niet ónze Sarnami? Ik heb respekt, respekt, respekt ook, voor het feit dat men zijn Surinamer-zijn in volle vrijheid van vermogens uit wil zingen. Ook al is de melodie koloniaal, even koloniaal als hij altijd al is geweest... we vechten tenslotte om respekt! Respekt voor het recht! Respekt voor het leven, iets wat door ónze moordenaars bepaald niet is getoond. Dan volgen speeches, goeie, slechte. De roep om wraak weerklinkt. En niemand protesteert. Er wordt gerept van ‘wegdrijven en wegschieten’! O, het hernieuwd wapengeweld! Het vólk zal eronder lijden. Het vólk zal slachtoffer zijn. Zelfs al is er openlijk via de mikrofoon en dichterlijk via de woordversluiering gesproken over ‘de verbittering die niet betijen wil’, niemand die het gevaar wil zien van het geweld dat voortkomt uit geweld. Er klinken kreten: ‘Dood aan de diktator!’ Er is een mitrailleur getekend met een vraagteken. En teksten in het Hindi en het Urdu, erbij! Oprechte woede. De genade van het menselijk vergeven eist echter een plaats. Niet op de laatste plaats op 't podium van de verenigden van de Beweging die de middag in de jaarbeurs hier organiseert. Hoe lang zal hen de eenheid zelf genadig zijn? Hoelang zullen zij onver- | |
[pagina 127]
| |
splinterd verder voet zetten langs 't pad van tijd en langs de weg van het verzet? En zal de god die zij toezongen hen tegen de Holland-lange arm behoeden van de diktator die tot hier spionnen heeft, zoals een tong hier naast mij fluistert? Stinkdieren vindt men overal en waarom hier ook niet? Zelfs al bij het konsulaat in Amsterdam zijn er bedreigingen geweest aan demonstranten: ‘Wacht maar jij! Ik ken jou! Je familie gaat eronder lijden!’ Er is een Surinaams spreekwoord dat zegt: ju lon, ma ju nen no lon: al ga je er vandoor, je naam zelf rent niet weg! Kleine gemeenschap, daarzo, in De West. Het exkoloniale dorp, waar iedereen familie is bijna van iedereen. Vandaar ook, dat de broedermoord die is gepleegd een dubbele broedermoord pleegt voor ons hart. Hoor... de verrechtsing slaat al toe. Sommige schuldigen onder de neergeschotenen zijn opeens ‘held’. Anderen zijn al levenslang onschuldig, volgens 't woord van een bepaalde spreker. En niemand vraagt zich af hoe zij het zouden doen, wanneer het Amazone-stinkdier met zijn stinkbende verjaagd is. Zouden daar niet een nieuwe bende machtswolven weer aan de macht komen...? Solidariteit! Het is, o god, de solidariteit om het geschonden recht en het vermoorde leven, dat mij daarzo staande houdt! Niets anders! Níet de eenheid met de rechtse haters onder het verbrede forum dat een nieuwe moordpartij doet vrezen. Een moordpar- | |
[pagina 128]
| |
tij in dubbele betekenis: zij die uit zijn op wraak, fysiek, lichamelijk. En zij die een partij vormen van aanstaande moordenaars. Zij die trouwens ook worden vermoord, nog voordat zij hun infiltratie-leger klaar hebben of hun invasiemacht... Hoe vlug zijn hun gedachten uitgesproken, uitgerept! Hoe langzaam zijn hun plannen die nog ongesmeed lijken! Ach wij, wij Surinamers! Zeggen alles vóórdat wij het doen... P'pa Kwa zit op een stoel naast mij, met Mama Dina. We zijn gevraagd, samen met andere naabestaanden om de sluiting van de rouwweek mede te beleven. O, de vermoeienissen van de afgelopen tijd! Het was zoveel... zoveel! De kransen, bloemen, kondoleances, vuisten omhoog, de toespraken, de kruisen en de kaarsen, de vele, vele demonstranten! En bovenal, het samengedeelde ongeluksgevoel van wanhoop, rouw en onmacht, van vernedering, van bitterheid en woede. Maar ook van 't licht, het ware Devali-licht, het komend Kerstlicht dat vooruitstraalt, vol en voller van de hoopgedachte. Eens zal er de bevrijding komen. Sranan Libre, zonder aanhalingstekens, 't vrije woord voor 't ongeknechte land! Het Vrije Suriname, nauwelijks te verwoorden! O Memre Brudu!: O, Gedenk het Ware Vrijheidsbloed, dat uit onszelf is vergoten!
Oom Frenkel die zo anders is dan Oom Bert met diens ‘realiteitsbezwering via medicijnmansprak- | |
[pagina 129]
| |
tijken’. Al zijn de eigen natuurgodsdienst-beoefeningen belangrijk voor ons die niet altijd even kristelijk zijn, je hoeft niet zoals Oom Bert te overdrijven en alles toe te schrijven aan magie, zeg maar, aan ‘winti’. Oom Frenkel die zo rustig is! Vooral voor machthebbers is hij góed bang! Oom Frenkel die ons schrijft dat kinderen niet rustig slapen meer. Want als iets valt, dan schrikken ze en roepen: ‘Mama, papa! Verberg ons want militairen komen hier!’ Verpeste jeugd, met alle soorten uzi-trauma's! Geweld! Geweld en geweldadigheid! Oom Frenkel die me uitscheldt via onze telefoon wanneer ik hem vertel van Kopro, me broer, die meteen met geweld z'n land uit de diktatorshanden wil bevrijden. ‘Je broer Wilgo is fout voorlopig,’ roept hij, ‘maar jij bent net zo fout, me boy! Want met dat grapje wat je maakt over z'n lichtere huidskleur snap je niet dat je precies doet zoals al die mensen hier: reageren met dingen van racisme! Noem dat ding “etnische gebondenheid”. Het kan me geen kersepit schelen! Als je maar weet dat alle soorten racistisch ingevreten ziektes deze maatschappij kapot maken!’ Oom Frenkel, deze eigen oom! Hoe zal hij zich nu voelen, nu z'n hele stad & land geschokt geworden zijn? Terwijl ik, uitgenodigd op het podium om als getroffene een woord te spreken, mij het hart vol driften opensla, gebeurt er iets. Iets vreemds. Onder | |
[pagina 130]
| |
mijn geroep van ‘Sranan mu fri! Sranan mu fri!’ (Suriname moet vrij!) voel ik, hoe uit mij, vol van diepliggende geestendrift een duif opstijgt. Het is mijn kromanti, mijn geestesengel. Ik vlieg en daal uit stille vleugelslagen tot de laagten van het Paramaribo. Of ik bezit neem van Oom Frenkel weet ik niet. Maar eensklaps rent de man die tot nog toe gezwegen heeft de straat op. Hij rent, ik zweef heen, naar een demonstratie. Daar! Daar op het plein! Ze staan massaal, de mensen en ze schreeuwen leuzen. ‘Sranan mu fri! Sranan mu fri!’ O, de smaak van Sranan Libre! De ongeknechte smaak der vrijheidsdrang door het volk-in-de-breedste-zin geproefd! Oom rent. Hij houdt zijn vuist omhoog. Zijn broekvoet wappert in de wind, zijn hemd hangt open en hij hijgt en zweet. Hij rent voorbij een hek, voorbij afrastering. ‘Houdt hem tegen! Hou die vent tegen! Mijn god!, die meneer is dronke of hij wil direkt doodgaan! Nee, nee...!’ Een militair en een polisie grijpen hem. Duwen Oom Frenkel terug. Hij wil niet. Hij wil naar het stukje plein, daar waar die vlag volstok staat te wapperen, die nationale vlag. ‘Un lus' mi: laten jullie me los!’ schreeuwt hij. ‘Laten jullie me los! Ik ga die vlag halfstok zetten! Want heel me hart is met droefheid gebroken! Dagenlang heb ik niet gegeten van die moordpartij van jullie! Jullie ellendenaren! Ik sta op de rand van | |
[pagina 131]
| |
een hartaanval! Hoeveel mensen hebben jullie niet vermoord, kapotgeschoten, gemarteld! En dát uit naam van “het volk”! Welk volk? To the hell met jullie volk! Jullie ellendenaren, vervloekte beesten! Satans en didibri's! Stinkdieren van het Amazonewoud! Erger zelfs: ik heb geen naam ervoor, geen woord om jullie uit te schelden! Moordenaars! Moordenaars, zonder één respekt voor de vrijheidsgeest van Suriname! Voor de kra van dit land! Voor het menselijk leven! Jullie Leba's! Jullie met jullie uzi's! Jullie met jullie nieuwe slavernij! Een mens mag nieteens protesteren of hij wordt al bedreigd, bedreigd! Zoon bedreigt vader! Broer wil broer doodschieten, z'n eigen bloedbroer buitendien! Dát is die leleku die jullie op dit land geworpen hebben: een last, een kwade geest, verdoemenis! Die vlag móet halfstok! Half-stok zeg ik je, halfstok! Het volk dat jullie willen redden moet zijn wil kunnen gebruiken om rouw te uiten en verdriet! Ke, luku fa m'e kré: kijk hoe ik huil als grote man van vijftig jaar! Kankantri, huil met mij, jij grote oerwoudreus! Zo groot als jij bent, je kan huilen! Swamp huil met mij! En stuwmeer huil met mij! Heel Suriname moet z'n kans krijgen de nood te schreeuwen van de ellende van de schanddaad die begaan is! Het volk wíl het! Het volk eíst het! Sranan mu fri! Sranan Libre! Suriname wél vooruit, maar níet met ketens om het hart des volks! Niet met terreur! Geen uzi kan ons tegenhouden, nu niet, morgen niet, nooit niet! A no kan! | |
[pagina 132]
| |
A no kan! Mijn land eist vrijheid, fri!, fri!, fri!’ Ze grijpen hem. Het volk schreeuwt. Dranghekken zijn gevallen. Schoten klinken in de lucht. Een militair komt aanrennen vanuit een djeep, gooit zich van achteren op Oom Frenkel die zich losrukte en rent. Hij rent, rent naar de vlag en wil hem halfstok doen tot... bram!, hij op de grond gesmeten wordt. Ineens kijkt hij op en ziet, onder het zware krampgevoel dat hem de borst beknelt, hoe deze militair hem met de kolf zijn kaak verbrijzelen wil, om 't woord, 't woord, 't vrije woord dat met de volle vlag der natie gehesen zijn... ‘Mijn zoon...’ stamelt hij, ‘mijn eigen eigen zoon...’ Oog in oog ligt Oom Frenkel met zijn zoon, die hem omver geschopt heeft, die hem wil vernietigen. Politie, militairen! Ze komen eraan. Het volk woelt. Met dat Oom Frenkels zoon verrast, verbaasd en ook verslagen op zijn knieën staat, grijpen ze toe. Eentje drukt Oom z'n arm kapot. Oom gilt van pijn. Zijn hele gezicht staat krom. Hij spuwt bloed van een schop tegen zijn kop. ‘Neenee! Me vader! Hij's me vader!!’ schreeuwt die ene zoon. Ontzetting. Nu pas zeker, no? Ineens... een tankwagen komt aanrijden. Stopt. Een uzi steekt z'n loop de kant op van Oom Frenkel. De kommandant, gamizoens kommandant, hij geeft direkte opdracht: ‘Schiet dat beest kapot!’ Er klinkt één schot maar, één enkel schot dat maken kan dat nooitmeer vrede over 't land kan dalen. Eén schot dat schiet... | |
[pagina 133]
| |
De dader is... ach, onbelangrijk of 't Oom Frenkel z'n tweede zoon is. Want moord is moord! Er valt een klap. Oom Frenkel's zoon die hem omvergeschopt heeft geeft de moordenaar één klap van woede. Maar helaas, helaas, het is telaat! De eerste klap, die is een Daal(der) waard, zeggen ze. Maar deze? Chm! Deze? Deze brengt ware broedermoord en levenslang verbittering onder één dak! Kromanti stijgt nu op. Ik voel mij vrijer dan het vrijste woord. Het volk ziet het eigen drama. Het zal de eigen vuist omhoog heffen. Het zal desnoods diktator na diktator, verdrijven, desnoods tot de laatste satan overleven. Sranan, je wil is onuitroeibaar. Sranan, jij die ik liefheb, luk fa j' pot' mi so?: kijk wat je mij hebt aangedaan. Een navelstreng van een kind is om na de geboorte te begraven. De navelstreng van onze vrijheid is vermoord. Het is al bijgelegd, diep in de schoot van jou, Sranan. Maar het stinkdier met z'n uzi staat te dreigen nog. Hij wil het kind zelf, dat vrijheid is, vermoorden, zonder konsideratie, zonder respekt voor wat ademt, wat de ziel van Sranan zelf is. We gaan het sparen. We gaan het verbergen. We gaan het kweken, tot een nieuwe natie met een nieuwe ziel. We gaan het laten opbloeien, als de grootste levende bloem van óns Sranan. Met in zijn aderen het bloed dat niemand weg kan laten vloeien! Kromanti keert terug, hier, aan de zetels van mijn hersens. Het is de tijd voor diepe, diepe rust na trubu | |
[pagina 134]
| |
trubu: zorgen, en de rouw. Maar één ding weet ik: Sranan gaat niet rusten! Niet om geweld, maar om de liefde! Liefde, liefde, brandende liefde. Om liefde, vrijheid en respekt voor alle zonen, alle kinderen van één trutru en waardige Sranan. Dát is de smaak van Sranan Libre. Dát is de ware geest van 't vrije, vrije Suriname!
Damsko, rouwweek december '82, Edgar Cairo |
|