| |
| |
| |
Het Zwarte Concentratiekamp: de Prazo
Eens zal ik 'n dag opstaan, waarop ik niet meer op zal staan, omdat mijn wereld weg is. Omdat de mensen-eeuw vergaande is. En omdat nacht gekomen is over de Mensenstede.
Dan vroeg-ooy, komt de dag, maar vroeg-eey, mneger! Vroeg komt de dag, nog vroeger: dag die zonder liefde is!
Dagochtend in het kamp van de misdeelden, gevangenen en slaven, kampknechten en beulen!
Aay-e, lokvogel van de Afrikaanse Dageraad! Vogel heeft vroeg gezongen, vroegvroeg daar aan oor gekweeld! Wonden kan slechts de minnevogel helen; en zwartvogel die dag ziet, zwijgt zijn bek, of... zingt van treurnis die geen mensenziel kan velen!
Al kan het hart ons tam zijn, o, als 'n mier zo geduldig... de donkernachtige hyena van de dood zal naderzaam zijn, vanuit 't wilde struikgewas dat woekert als het leven zelf! En vanuit blinkendzwarte diepten, diepweg uit het gemoed der veelvelen, o, Donkerstede-diep! En vanuit de begeerten, ons, verscheurden, 't hart uit de geschonden lichamen ontstelen! En ons de adem, die wij derven aan de dood, meenemen, naar de Opperwildernis, daar, waar er is geen huis, geen kraal, geen kerk of paleis, ooy-mneget, maar stilte, stilte, diepe diepe duisternis vol zwartnachtwoekering aan Duisterstede!
O Afrikaanse Sterfnacht, aay-ooy! eeeeee-lelelelele! chn-chm!
Ster zonder nacht is Nduma daar gebleven: wild-wildemensen-kind en slechts de opgeschoten, nu gevangen, Babuikzoon van Nteke! En zonder kraalwarmte en zonder dorp met de velen, ooy, als de druppels van de regen! Zonder één stam als firmament, zonder één land als plaats waar hij zijn licht kan schijnen, licht, li-li-licht in de BaBaNtuogen, licht uit de kralekralen van BaNeger, liiiiicht uit de levenskrachten die hij in zich draagt, tot glorie van z'n mensgodenbestaan-eey, mmmmmm!
O, Ki-nta-Ndu [mens als beheerser der bestaanskrachten]! O, Kunte-Ndu [idem]! Ha-ntu-man is hij buitendien en kindzoon van de
| |
| |
Mu-ntu-kracht, o, krachtskrachten [de vier grondkrachten]! Geleed is hij en in een goddelijke bast gekropen tot de machtsslang aller wezens-ooye!
Gelijk de Wonderboom zwervende is, zonder één vaste bodem, zonder boomland, is hij, Nduma, wereldloos gebleven! Ontheemde yams uit BaNtu-veld is hij! Ster zonder hemel-ey schijnt hij! En op de aarde is hij meer niet, dan een gevangene gebleven, kind-slaaf-ey dienende tot doel van allen die de macht der slijken delen, mnegermlezer!
Ma babayo-oy: er is de hoop voor velen!
En-o, de kraal van de wereld, m'dumani-hoy [o, mensen], is zo groot, dat wáár ook heen, de aarde hem een nieuwe hut zal schenken, hij, Ndu-mens! Hij-Ndu, hij-hij, wezens- en levens- en ook neger-écht! Hij daar nu staande in de gevangenen-gelederen aan prazo van de BaPortu, heeey-ya!
Kom-zie, kom, zie hem in de slaafgelederen van hen die zijn geboeid voor overzeese tocht, nieuwnieuw en aanstaande, mlezer! De verzamelde kinderen der volkerenroof, allen in 't kamp bijeengedreven! Zoon van de mensenkinderen buitendien, allen verzameld aan de kamppoorten der geluksvernietiging!
Kampleider, Sova van de prazo, is in het geheel geen niemand anders dan: O Senhor Fidalgo Conquistador... Pedro Gonçalves Mendoza Saavedra! Die satanus uit Mani-Kongo-rijk! Diezelfde die ooitgeleden, langlang terug, bij de Mani, vol kristen-naastenliefde, ditzelfde Ndu-kind heeft trachten te staan redden-ooy! Voor de werpdood in de lucht! Voor de offering door Mani-handen! Hij die dit kind in handen droeg bij 't omdopen van Ndu tot z'n Johannes-Petrus! Met het recht van de godswaarheid aan zijn kant, ey-mlezer! Het recht van de ademmens op levenseerbied, en het gebod tot achting van de menseneer-ooy, é- hmhé!
O, hij-dezelfde, dronkaard en ook Conquistador! Met die andere, Groot-Matador, vlak aan zijn zijde! En de BaPortu-medicijnman, bisschop uit Po'Portu-land, die uit naam van de kristenheid en op gezag van de BaPortu-bassador, zijn doopceremonie stond te houwen! Opdat ‘het Heilige Licht van de Heilige Drie-eenheid’ over dit Ngo-Ngo-zieltje schijnen zou...
Hij Conquistador, heeft z'n leven zo misdadigd, zoveel terreur gemaakt, zoveel vernietigd en verellendigd, dat 't nieuwe BaPortu- | |
| |
opperhoofd - koning Manuel van zijn vaderland, BaPortu-gal - hem heeft geridderd met 'n hoge Portu-onderscheiding. ‘Wegens verdiende eer en zegen’! Ch-chnnny...
Dan na 'n grootpromotie in het echt, daar in zijn vaderland, aan de Tago, in Lisboa-stad-ooy, is hij in Ngo-Ngo-land teruggekeerd, als grote legerhoofdman, kampaanvoerder.
Nu zo dan, zwaait hij Portu-scepteren over BaKongo's prazo. Wel, [verwondering, ontzetting]: nenewa! nenewa! k'fu!
Vader der Continenten-ooy, aya! aya! Hij heeft z'n grootbeloning fo z'n grootmansdaden helemaal gekregen-ooy: macht en eer, en eer en macht! Voor de gevangenissenboef, de kerkerbedelaar van Groot-Lisboa die hij was, is nu de tijd gekomen om zelf met onderscheiden kristenhelden-eer een kampleider in Afrika te zijn: Hoofdhoofd van Kongo-prazo, ik zeg je, hoofdhoofdman, Sova-Hoofdman zelfs, anh! Nu zo, gloreert hij machtig-groot, met negerkudde als zijn eigen palissaden-dieren! Aay! ayi! aya-aya! mmmmmm!!
Langlange rijen palissaden. Prazo Enrique Rey no Nào, o Navigator: Schip van Hendrikus-Vorst en Zeevaarder! O, Koning-Navigator! Naam van hem nu schip op 't land-ooy!
Want hij is vaderman van de BaPortu z'n veroveringen. Hij is de machtsbuikvader van BaPortu's wereldzee-macht-ooy!
[Wel asjeblieft]: eeeeeeh... na-na-na-na-na! Ntah!!
Hoofd-adjudant van 'em is - wie anders had je gedacht, mle-, dan deze mBakru [plaaggeest] - Antonio Benito, hij, da Silva! Die matador van negerbloed, o, krekenvol! Vlugmoordenaar en boevenstreker! En even wreed als zijn ‘Conquistador’, nee, boevenwreder!
Met de wijn aan hun morgense dageraad, beginnen zij in grootinspectie al te vloeketieren, Conquistador en Matador!
Neger in alle soort, zij moeten aantreden. Hoe ziek, hoe uitgeteerd ook, hoe verzwakt of diep-droefdroevig: zij móeten aantreden, 't is appèl! Portu-appèl, no? Hoe cynisch: chny!
Klaarklaar gaan staan fo de BaPortu z'n inventarisatie-hel.
Wie nie kan opkomen... hij wordt aangesabeld, aangehellebaard! En in het midden van de aantreding, publiekelijk, met z'n hoofd in een halve kuip [de helft van een in het midden doorgezaagd wijnvat] verdronken. Is zo geldt hier BaPortu zijn ‘Romeinse Recht’!
Nee maar! Toe maar: eeeh... ne-ne-ne-ne-ne, mne-, mle-!
| |
| |
Dan Nduma? Staat! Hij beeft! Hij kijkt! Zie hem-ooy, spiedoog, met z'n vele namen:
Ndu en Mensenkind! Ndu en Nteke-zoon-ooy!
Ndu-buikzoon, maar nieuwnieuw na zijn kinderdoop, Johannes-Petrus: Jão-Pedro, Sãos [santos], die heiligheiligen, waarvan de naamnamen in hem verenigd!
Ndu en van Matambanaam-ooy, Ndu-Te-Mbe! Hij van Nzi-Ng'ga's volk, negerzoon onder de negeren!
Zelfs z'n spotnaam is hem meegekomen: Ndu-Mpu-Mbu! Hij van de Blinkspeer! Gelach-oy: kwekwekwekwe!
Zijn kraalnaam is zijn mensennaam-ooy: stamnaam met de tekens in zijn lijf gesneden! Maar in de geest is hij: BaMens van stam, ehe!
Zijn Bantu-naam is zwartfaam-eey: de volkerennaam van alle negernegers!! O, ne-ne-neger, zie hem in de mensnaaktheden daarzo, fo BaPortu, staan! Is staan staat hij gereed, die dag, om op z'n laaste wegtrek, laaste groottransport, naar boot, te gaan!
O, Afro-zon, schijn hem, schij-schijn! Ween Afrika, ween met de stenen! Ween met je oerwouden, je wateren, je steppezand! Ween met de kraalogen uit al je steden! Want hem is afscheidsdag gebroken aan!
Lele, ooo, lelewa! Ooy, lelele...!
Maar vriend en mensenvriend-oy, hoor dit aan!
Het was in díe dagen dat veel noordelijkerwaarts, o, allang!, de Portu-nàos werden volgebulkt vol met oceaannegers, oh, duizenden! Via São Thomè en Principe - eilandjes voor de Afrikaanse kust, bij de Bocht van Guinee - via Azoren ook, via de forten op het strand aan de kust... São Jorge da Minha [fort Elmina, aan de kust van Ghana] ...Axìm ...forten méér, mlezer... ontheemd, ontworteld en ontvreemd!
De thuiskraal werd ontgonnen, leeg van negers! Guinees ...o, Yolofs, o-o, Ma-mandi-Nga's uit de Senegambia's-ooy-ye... alle soort negernegers werden daar uit Afrika ontgonnen. Van de Ardras... de Warri uit de Nigerdelta... weg! weg! geroofd! ontvoerd! weg! ...rechtstreeks soms, naar kamp gesleept en in boot gescheept, naar de koloniën aan overzijde van het Brede Water Zonder Tussenland. Daar, in het grootgrote Brazilië-land of elders...
Nog later [nu dus] en nog lager [hier dus] aan de Afro-kust... neger uit de buik van de BaKongo!
| |
| |
Het was al vóór die dagen, van het bondgenootschap, mneger, tussen de BaKongo en BaPortu, dat elders een heel ander bondgenootschap werd gesloten, lang en lang terug.
Aan de Guineese Kust...
BaPortu heeft z'n eerste voet op Afr-grond gezet? BaPortu, hij kan nie beginnen met veroveren - owie?! Hij vecht niet en verovert niet meteen. Hij komt met mooigezicht van ‘handel drijven’. Hij gaat, hij komt, net zo lang, totdat ze met z'n Portu-gezicht vertrouwd raken. Anhan!
Dan op 'n goeie dag, daar waar nu Axim is, dat fort-ooy, komt BaPortu-hoofdman, ook zo'n uit Portugal gejaagde gevangenisboef, zo'n degregado die door eer van het mishandelen van neger ‘iemand’ geworden is, bij die negerhoofdman.
Hij zegt: ‘Negerhoofdman, ik groet.’
Baneger daar zegt hem terug: ‘BaPortu-Sova, baaa... ik groet terug.’
Hij zegt: ‘Negerhoofdman, kijk wat voor schone kust is 't hier.’
Negerhoofdman schudt hoofd, hij zegt: ‘Iya! Iya! De goden hebben ons dit land gegeven, schoonmooi en vruchtbaar ook. Goden zij dank, ye-ye! mmmmmm!’
BaPortu-hoofdman, hij zegt: ‘Negerhoofdman, jij Sova Azambuya, èèn ding wil ik je zeggen. Bij de goede god! We gaan, we komen; ja, we komen en we gaan, o, hoeveel zeilen hebben we niet mogen tellen, wij die handel drijven met jullie?’
Dan strijkt hij over buik, krult hoedrand, draait z'n snor, regelt z'n kantmouwen góed, z'n kantdas, schikt z'n sabel aan die brede dwarsborstriem, pistool langs zijbout, veer op hoed, en lacht meer dan voldaan, mhm!
Negerhoofdman daar, beschaafd door Portu-hand, hij in zijn kristenkleren! Hij is precies gekleed met hemd en al, zoals de BaPortuscheepslieden, ook schoen met blinkende gesp aan voet. Je kan rekenen [kun je nagaan]: hij heeft z'n beloning gekregen voor verraad van z'n volk, hij, mede-onderdrukker! Hij schudt z'n hoofd van: ‘Jazeker en jawel, énhén!’
Per slot van rekening heeft hij welvaart gekregen en genoten, aaahhn!
Dan weer BaPortu-hoofdman: ‘Bom [prima]: ...eh, ...het is goed, het
| |
| |
is mooi. Alles is prachtig en ook goed, mooi en waar. Gave betrekkingen hebben we, als een rode lakzegel op 'n perkamenten brief waarin de blijde boodschap van een goed bericht: alles is ‘bem’. Maar bij de zegen van de São, heilige, wiens dag het is vandaag! Kijk hoeveel welvaart we voor jullie brengen! Kijk hoeveel keren we al hier gekomen zijn! Kijk, onze Portu-zonen hebben hier zelfs van hun vruchtbaarheid getuigd met jullie dochteren: ze hebben prachtige eersteklas mengbloedkinderen gemaakt... en 't negerzwart veredeld.’
Azambuya? Hij Negro-Sova, grijnslacht Afro-diep! Hoor 'em direct direct: ‘...ooo ...veredelde mengbloednegers? Diezelfde tangos mãos en lançados, die jullie bastaard-Portugezen noemen?’
‘...Ach Sova Mbuya, die dronken soldaten en scheepslieden! Dat kerkertuig uit de Algarve [Provincie uit Zuid-Portugal]! Van eenzaamheid en heimwee drinken ze maar op los. En dan plagen ze jullie maar wat. Je moet niet op ze letten...’
‘...Is plagen noem je no? Chn...!’
‘...Ach, af en toe is het een waar molest. Maar ik straf ze toch? Zweepslagen toedienen, kielhalen, beenderbreken... zelfs opknopen, doodschieten, radbraken of vierendelen in de ergste gevallen. Desnoods ophangen: wij hebben ons rechtssysteem voor de handhaving van de openbare orde, evenals jullie.
En je kunt niet alles doen tenslotte, wij mensen hebben onze tekorten. Per slot van rekening hebben we jullie wel tot eerbare kristen gemaakt, maar we drukken ook een oogje dicht voor sommige van jullie gebruiken, nietwaar? Al zeggen ze vanuit Portugal dat we 't anders moeten doen... wij als mensen, leven broederlijk met jullie als mensen. We hebben alle begrip voor julie eeuwenoude stamgebruiken, vooral die op het gebied van de omgang met vrouwen...’ Groot lachen daar, aay, aay...!
‘Jullie negros zijn toch ook geen braafborstjes? Nou? Wel alle heiligen! Maar goed... geen zedepreek. Die laat ik over aan de padres [priesters] en de freires [fraters] van onze Heilige Roomsche Kerk. Ik wilde alleen dit vragen: is het niet mogelijk dat we met elkaar een verdrag sluiten? Opdat wij, Portugezen, hier een stukje grond van jullie kopen? Huren desnoods...’
BaNeger-hoofdman kijkt moeilijk omstreeks deze woorden. BaPortu-Sova hij? Gaat rustig verder terwijl hij z'n tabakje snuift uit zilver- | |
| |
doosje, schoonmooi, vervaardigd met het Indianenzweet en ingelegd met Indië's edelstenen.
‘...Zulks verschaft ons veiligheid. Dan tegelijk kunnen we een fort bouwen, om jùllie te beschermen ook. Want we weten: anderen uit ons beschaafde, oude continent Europa waar ik je zoveel van heb verteld, die anderen - gezworen vijanden van jullie - zouden weleens hier kunnen komen, wanneer we met ze in oorlog zijn.’
Dan mompelmompelt hij voor zijn eigen zelf tussendoor: ‘Wat zeg ik? Wanneer? Ik bedoel: nu we in oorlog zijn! Die vervloekte Spaanse duvelskontvlooien! Madrileense pesthonden! Barbaren van Santader! Die hartenloze stierenmoorderaren! En die laaghartige ketters van Flamencos [Vlamingen, Nederlanders]! Als ze hier voet durven te zetten zullen we eens 'n bijbels-apocalyptische dag beleven!’
Heel even wordt hij rooier dan hij al is zongebrand, net 'n strandkrab. Hij spuugt een vuile slijmprop op de grond en vervolgt edelmondig z'n praatje, o, als 'n zeeman aan de railing van een pynasse [jacht]: ‘En dan kunnen we niet alleen onszelf beschermen, maar jullie ook, mijne Portu goedgezinde negervrinden. Mijne broedervolkeren van Afrika! Wij zijn tenslotte kinderen van één hemelse vader, één bijbelse god!’
Dan luider, armen openwijd: ‘Waarom zoudt gij, en ik, oh, wij, wij dus, elkaar niet met de opperste graad van kristenliefde, in dit geval goede negotie, mogen bejegenen, niet waar?’
Negerhoofdman Aza, hij kijkt gefaarlijk sluwluisterend met oren als van wildevos in het gestruikte bladergroen! Hij neemt sluwslim bepaald nog geen directe beslissing, owie? Hij gaat BaPortu, o die allerliefste vrind, compaan zelfs, niet affronteren ook. Maar hij stelt - taktiek! - uit. Maar hij besluit:
‘Ik ga me zaken overleggen. Palmwijn is niet binnen één uur gegist, mcompangero! Als me stam 't goed vindt, zijn we klaar! Maar je weet: we zijn hier zo, dat we met alle mensen moeten staan vergaderen. Al is 't onder welke dorpsboom ook, we móeten stem en tegenstem uitwisselen. Ahe-ahe, anhan-anhan [democratie, dàt zeker]!’ Is zo is gezegd, is zo-zo is uiteindelijk gedaan!
BaPortu sluit met opperhoofd daarzo z'n grond-verdrag. BaPortu krijgt geen grond te koop, maar ach... dinges moeten langzaam gaan. BaPortu léént de Afro-bodem: is húren heeft hij eerst z'n fortengrond gehúúrd aan westkust zo!
| |
| |
Bijvoorbeeld bij Msova [chief] Diogo de Azam-Mbu-ya! Neger die reeds gekristend is! Maar heiden eerst, en vol vertrouwen. BaPortu sluit verbond met 'em: BaPortu léént eerst kustgrond fo z'n fort. BaPortu zorgt dat hij ook in zijn verdrag een bondgenootschap sluit, tegen die vrede van die anderen: Spanjolen? Spanjoolhonden? Wanneer ze daar hun voet zetten op BaPortu z'n gebied? Azambuya moet ze doden, zo: pyéh! Al was het maar omdat de paus de ‘te ondekken wereld’ tussen Portu-land en Spanjo-land van tevoren heeft verdeeld, ieder der twee kristenlanden met z'n eigen invloedssfeer. Zulks om te voorkomen dat ze elkaar als heidenen vermoorden...
Ofdat andere kapers opdoemen - zoals die Flamencos - aan de ontdekte kusten van de rijkdommen...
Anderen dan BaPortu-onderdanen? Satanisch-ketterse, heidenskerkelijk gereformeerde Lagelanders? Filhos das putas [die hoerenzonen]! Zodra ze daarzo komen ooit: hij BaNegro, moet ze allemaal - die witgezichten van Europa - doodmaken, zo: pyéddéh!!
Eerste beginfase der kolonisatie zijn we. Fase van BaPortu z'n voetaanbelanding op de (noord)westkust, mlezer.
Maar dan... maar dan... maar dan... ooo-mmmmmm, maar dan!
Diogo Azambuya neemt z'n oog, hij onder een boom - Wo-wonderboom! - die daar diezelfde dag is komen groeien. Hij kijkt... verbaast... went, kijkt opnieuw, ditmaal naar feiten uit de wereldwerkelijkheid: maar dan... hij ziet:
‘Hhhnnn? BaPortu is toch fo de goeie handel hier gekomen? Fo zout en ijzer toch? Fo zoute vis, fo wijnen? En fo wat dinges meer, zoals weefstoffen om je negrobast te bedekken d'rmee...
Maar tang [wacht even], maar tang... maar tantantanggg! Hoe wordt hij zo vrijpostig, dat hij andere aankomers niet alleen wil verdrijven? Nono: hij wil meer! N'no: hij wil alles! Nonono [o nee]: is àlle macht wil hij! Want BaPortu, hij begint behalve alle rijkdommen ook zwartslaven hier weg te halen? Hhhnnnyy.?!’
Maar als de negers wakker zijn... dan... te laat! BaPortu heeft al vaste voet! En vastevaste fort ook, met kanonwapen! En wonderwapen van geweer ook, nvele! En Portu-regiment ook, nvele! En slaafslaaf ook, op schip-met-mast gesjouwd en weggebracht-ooy, veelvele, 'n hele bootvloot vol van ze!
Niets kan gedaan meer worden tegen die BaPortu, machtig en gefort is hij! Baneger kan alleen nog gunsten komen staan bedelen - áls hij
| |
| |
die krijgt, buiten z'n portie vernedering!
‘Wacht hoor,’ zegt Azambuya, ‘even medicijnman raadplegen!’
Hij gaat, hij raadpleegt medicijnman voor 'em.
Fo wat dan zo? Hoor! Hohoor, ooy-luisterhoor, baya!
Pammm [zowaar]... die donkernacht zo, Azambuya komt bij medicijnman z'n hut. Slangt z'n lichaam naar binnen - niemand mag 'em zien. Dan geeft hij snelle groet en zegt:
‘Mweter o, en mziener van de goden...’
‘Ke... kekekekeke... Nkedia-god-vader, o spreek Azambuya, spreek met de taal van onze negerdagen, spre-spre-spreek!’ roept de medicijnman met een stem die spot verraadt en tegelijk bezorgdheid, en... 'n béétje achting.
‘Kabiyesi [gegroet], o medicijnman van de goden, nnnn!’
‘Iya... iya... heb dank fo groet... dan zég je ding, mmmhmmm!’
‘...Met het woord uit me hart, oooy-yee, mmm-godenman ben ik op [bij] je gekomen hier!’
De medicijnman glundert om die ‘eer’. Hoor 'em:
‘Mhm [wel, wel]?! Zegzeg je ding, vlugvlug als 't kan! Eheheee!’
Azambuya: ‘...Met gebalde vuist aan mijn gebalde stamhoofdenhand... eeehah!’
‘...Aay... aay, yeee-mama, yeee, zegzeg je boodschap, Azambuyavriend en mensenvriend en stamvriend ook nog buitendien, ooy-ye!’
‘O, zieleraad, geef me dát, gééf me dat geschenk der goden...’
‘...Het is aan hoofd, het gaat aan mond komen: ooy, ziensorakel-baaa...
Maar eerst: zegzeg, ga door en zegzeg dang...’
‘...Eens kwam BaPortu hier fo handel..., hij met zijn weefstoffen en ijzerpotten...’
‘...Nnnhn! mmmhm! anhan! enhén! mmmmmm-lelelele... gelijk heb je, o, Aza-Aza! Ga, ga door, zegzeg...’
‘Maar dan... maar dan... BaPortu leent hier grond en hij betaalt...’ ‘...Eh?! kekekeke... nnnyyy! chhm!! Hij heeft zelfs gemaakt dat jullie kristen spelen en mij in de steek hebben gelaten met jullie vooroudergeloof! Maar goed, nood is aan negerkraal gekomen en... je bent weer terug - ga door!’
Hier schijnt het gesprek te willen afbreken. Want het staat Azambuya op de lippen om te roepen: ‘Ach, jij met je paddengezicht! Ik ben
| |
| |
kristen omdat ik m'n macht wil houden. Jij zoekt toch ook de wegen voor je macht? De pot verwijt de ketel: ik zoek mijn macht waar ik die kan vinden en jij? Jij misbruikt de godsdienst soms ook om ons te terroriseren!’
Maar hij gaat wijselijk niet tekeer. Hij weifelt even, heel eventjes maar, en laat dan de mopperwoorden als stukjes ongewenste kruimels van z'n lippen vallen: ‘BaPortu... betaalt fo goederen, fo schelpen, huiden, kokosnoten...’
‘...Ahahanggg [zie je wel]! ...ziedaar beginwet van 'em: zwartman paaien! De god aan hoofd had 't geweten! Ik had je gewaarschuwd! Zelfs amulet daartegen gegeven! Maar... ['t] is goed! Ga door, zegzeg, mzoon van nstam, o, Aza-A, zegzeg je boodschap!’
‘...Maar dan nu het zover is gekomen...’
‘...Wacht even, mijn magiekruid borrelt over... pot neem ik van dat vuur... Sooo..., ga door, zegzeg je dinges aan me hoofd, oor hoorhoort...’
‘...Eer-eerlijke BaPortu! Handelsman BaPortu-Portu... Bedrieger BaPortu! Hij'ft gelogen...!’
‘...Nnnyyy! uwaaa! u-uwaaa...’
‘...Dan heeft hij al onze god-goden bedrogen...’
‘...Anhan, anhan, anhan, anhan!’
‘...Hij is veel verder doorgegaan dan 't inslaan van proviando...’
‘...Ah! ouwe tori [het bekende wijsje]! Ga-ga, ga verder, zegzeg! Ik, manzoon van Nt'ta Kedia, de grote Heersgod aller goden, ik luisterluister-ooy...’
Bezem aan hand van medicijnman, palmbezem, 't begint verwoed kraalgrond te vegen.
‘...En dan BaPortu heeft z'n fort gebouwd, grootstenen fort zo...’
‘...Te laat gezien, tijdtijd, mzoon, ga snel door, zegzeg... maar lucht je hart goedgoed Aza-A...!’
‘...Alsof BaPortu is 'n goeie geest, is zo hebben we hem ontvangen niet allenig, maar goed behandeld ook en tevens...’
‘Is het waar Aza? Ik bedoel: was jíj nie gierig op zijn goederen...?’ ‘Laat dat, m'medicijnman!’
‘Is goed! Is goe...ddd! Ik praat niemeer over die hebzuchtigheid die ons gemankeerd heeft.’
‘Is niet alleen dát! Ik was echt nieuwsgierig ook. Vergeet niet, m'medicijnman, dat we nie veel wisten toen hij kwam, BaPortu...’
| |
| |
‘...Nnnyyy?! chn! Zambuya-hooy... sins wanneer ken jij, met al je levenservarendheid, 'n mens die goedgoed is en goedgoed blijven kan, ehn? Niet onder BaPortu, niet onder BaNegero! Maar... Portu is voor ons erger gebleken, 'n plaag!’
Hoofd van de medicijman schudt z'n medicijnhoofd-schudden, triest triest triest, mlezer, eehh, trie-trie-triest-ooy-ye mama, kwakwa-buuuu!!
‘...Maar dan, ik Azambuya zeg je: BaPortu wil hier heerser worden, alleenheerser!’ Dan voor zich uit: ‘...Eén vingertje banaan gegeven? Hele tros genomen! Spreekwoord zegt 't fo je!’
‘...Eh-ah! ne-ne-ne-ne... oy, medicijn, waar ben je...’
‘...BaPortu neemt die beste plaats... BaPo die beste kamp... maar dan BaPortu steelt die be-be-beste dinges weg ooooooy-ye... be-be-beste stamkinderen van onze buren... eigen stamkinders ook...’
‘...Niet alleen andere stam z'n zaak, dus dan ook zaak van ons, mmmhh, Azambuye-baaa... gezien! gezien! Bekeken-gezien! Maar gogogoden-oooyyy... ik roep jullie aan, baya, ...iye-lekwaaa!’
‘...Kruytwapens vol met loden... nieuwe inlandvestingen, feitorias [factorijen]... BaPortu medicijnpriester in lange jurk zo, ...en pausengod ...en kristengod, hooghoog verheven boven al onze neger-gode-goden...!’
‘...Wat zeg je Aza-A? Ahn [hé]?! Nah-nah-nah [nee, nee]! Nono [beslist niet], is híj zegt zo! Maar wíj... uwabuwebe-baaa...’
‘...Ik, Azambyuawe, ik zeg u medimedi-cijnman-ooy, Bakristen naastenliefde is Bakristenhaat geworden op die nek van ons!’
‘...Eeehhh... nanana [vadertjelief!]: slaafliefde en krapeerliefde, haatliefde-liefde... aay, BaPortu-liefde no? Is roofdierliefde toont hij baaaooo... kekekekekeke... uwaahh!!’
‘...SchoonPortu-liefde, met 'n kruis dat is krachtiger dan onze voodu-liefde, no?’
‘...Ahaha... ehe... kwèèèèè, kwékwé!’
Medicijnmanvoet stampt op grond van verontwaardiging, spuug vliegt mond uit-oy!
‘...Ik Azambuya zeg je: BaPortu-liefde is nu brandmerk-liefde!’
‘...Ehaaaaaaahh!!’ O, de onthulling van de zin aller ontdekkingen!
‘...Geen broederliefde en geen stamliefde...’
‘Waba waba... kuya kikuyembe!’ O, de zin der verontwaardigingen!
| |
| |
‘...Aay, zing je rituele taletale-dinges...’
‘...Negro-indios, per hoofd verkocht-oey... Die Portugezen hebben ons eerst gezegd dat ze ons negers aanzien voor “Indiërs, oosterlingen”, mensen van een zekere bisschop Johannes, hun gezochte bondgenoot in de strijd tegen de Moren. Maar spoedig werden wij barbaren. En spoediger dan spoedig...’
‘...N-hm! n-hm! n-hm [jazeker]! zucht-zucht! steun! stamel-oy-baaao, habba-habba! nn-hm!’
‘...Dan nu... dan nu... dan nu...’
‘...Dan nu, my'Aza-A [o mijn Aza]! Neger-oy, van de mBuya [Azam-buya-neger]! Hoe godsgenadig toch, zijn wij gezegend! Weldan, uur van de actie is geslagen nu! Zoals BaPortu met z'n poepvogelsnoet roept: agora [vooruit]! We gaan die goden van ons oproepen, fo nu orakelraad... oo-uu, kwebelelele...’
Man met voorhoofd aan breed gelaat! Man, priestervader buitendien! Ma-ma-man van de Nzi-Mbuya-goden! Hoe jezuïetvervloekt! Hoe Afro-godevruchtig! Man in wiens aderen de kreken vlieden! Manman met houtskool in de ogen, brandend vuur van de BaPortuhaten-ooy! En vaderman van dorp z'n oraal-orake-rakel, o, 't godsorakel der orale-ralen!
Zie hoe hij daar in kraalhut predikt met een mond vol steppevuur! Met de geur van het bos onder zijn okselen vandaan, dampt hij zijn woorden nevellicht 't kraalruim binnen-ey-eyyy! Sha-sha-shantivader! Ahn! Man, medijner ook, ooy-yeye, stookvader van de oudste rookluchten en roeten aan de kraalvuren-eyh! Yabba-yabba!
Over de waarheden der eeuwen danst hij met de taalouden en stoeit hun zinnen weer nabij-oy, va-va-vadergodenman! Aye! Ayebama!
En jaagt op, antilopen aan de mensenziel! Ahan!
En jaagt op, reuzenkrabben, kaaimannen met hoorns, olifanten met zes slurfen, alle soort van mythische gediertes! Ahan! Ahan!
En roept de geesten en de ogen op, o, vele, wilde en onwilde, gekende, ongekende! Eeeeee... lelelele... ntah!!
En drijft het wonderbare goud der wijsheden aan hoofd op, uit de vind-aders diep in de geest-ooy! uh! aaaha-uwe!
En schuimt aan lip, en drinkt geheime brouwselen uit kalebas, ooo, ehamehyino! bwabwa!
En zegt voorspelling over Azambuya's donkerdagen-egh, agh, oyiii! ‘Msova-zoon, nu zelf opperhoofd, jij met BaPortunaam aan je van
| |
| |
Diego! En met je eigen mensnaam, door de stam gegeven: mensennaam Obakwo-Kofi-baaa!
Kies voor de juiste naam, en handel: de oude is je negerfaam en rituele naam ook, buitendien. En die ander... werp die van je af! Word dus opnieuw puur zwartneger, geen kristenneger!
Ke... ach, je hebt geklaagd al, mnegermanu [zwartman]! Maar tijd is het nu, om te doen, te maken [handelen, nu of nooit]! Want wat de goden zeggen, dat ‘het ogenblik op barsten staat, als 'n godenberg waaruit godenbron...’ [vulkaan] E'e, ààh! kwembele baaa-hooo...!’
Ziedaar, hoor daar: met de geheime nachtkreten der medicijnpriester, verscheen een Legba-god [soort wegenbewaker-geest] aan Azambuya's hoofd. Azambuya nu dus bezeten. Le-legba danste-hoooyy, dadanste! Voor alle onderworpen geesten: wegen vrij!
Maar dan, 't offeroffer dat daarvoor gebracht moest worden... BaPortu moest verdreven zijn, anhan! Aangevallen, massaal... ondanks z'n sterkten, uitgeput, uitgerookt, met gifpijlen beschoten, met alle mogelijke hulp van stamstammen samen in èèn oorlog, verdreven worden, weg! weg! weg! Z'n hoofd als voer voor vis en krab! Ayi! Haaauuuooowwwaaawww!!!
Maar dan hoe? Hoe baya, hoe? Hoe dan te doen, mba-mensen-ooy...? Zonder de sluwheid van de geesten...
O, slechts 'n woord - uit de oude toverkalebas-ooy, mgoden - van jullie, is genoeg voor mijne negerzieleheil, ayang [jazeker]! Maar hoe... maar hoe... maar hoe dit woord gehoord en nooit vergeten? Ang! [hoe toch]?
Kijk: zwarte panter hangt hier met zijn huid te drogen! Hij is doodge-assegaaid, hij is geveld en ook gevild, oho!
Kijk: kraanvogel, hangend boven het vuur dat hem de veren droogt vol van de geheimenis der vlammen met de roeten! Kraanvogel, maar dan niet meer op z'n stelten. Of 't moet zijn dat z'n kraanvogelgeest aan het plafond staat mee te drogen. Vo-vogel is met wonderwapen neergeschoten die BaPortu ons gegeven heeft, neenee, verkocht voor tegenwaarden! Kraanvogel? Vanuit doodzaamheid verliest hij al zijn veren-ooy!
Maar dan... met 't schoonste godenveren-vel uit vogelbinnensten, en met de ongeziene vleugelslag... twetwetwetwehuweee nana: de Amnpuku [oergeest] der vaderdagen is genaderd! Geest-geest is hij, voor- | |
| |
ouder-nt'ta, anhan [voorvadergeest, jazeker]! O, A(mn)puku, zo zwart, zo vol geheim, dat heel mijn negerzijn gaat gruwen! Wwwwrrrrrhhhahh!!
Man die de tijd zal nemen om met legerlegers van allerlei krachtspirits, steppe-voorouders, bos-voorouders, berg-voorouders, onderwater-voorouders uit de zee, uit de rivieren-ooy-ya, zij allen met hun verwantgeesten...
Zij zullen komen, legerleger-groot, om de forten neer te breken en de ketenen der zwartbuikkinderen te smelten-ooy! Maar hoe: maar hoe? Maar dan: hoe-hoe? En over welke tijd - o, eeuwlang gaat 't kosten daar! Maar dan, als Azambuya niet nùnù begint...
Geheimtaal: ‘Whuhuhuuuuuu... pyupyu... akwebekwebe dandankù!!! Ziedaar de grote Amnpuku [Strijdgod]! Kromanti-god [Luchtgod] tegelijk, één met de medicijnvader!
Hij met zijn Fetu-geest, hij-Azambuya met zijn aan 't hoofd gevlogen Amnpuku! Beide zijn zij ineens bezeten. Wahahuuu!!
Is zo hielden de goden, elk aan 'n mensenhoofd gezeteld, hun opperste geheimvergadering. O mneger, 't was je zielgeheimigste grootding! Uuu-ang, anhan-u!
Leemlemen grond, o, 't scheurde van de aanwezige gekomen Krachtsmachten!
Tussen gerezen forten aan de kust-oye! Tussen de kilo-meteren en kilo-lijdenswegen! Tussen het laatste Afrikaanse vasteland-uur en het gescheiden-worden door de laatste wateren van 't laatgetijde... Oooy, mneger-baaa... leven was leven maar van kortste vredesuur! Maar oo'log, oo'log aan BaPortu's nageslachten! Zwartpanter springt, hij-goddelijk, verscheurt, zo: wwwwrrrrappa! Kraanvogel met de godenhals, aaah, kwikwukwu, vliegt op en stijgt tot zonnehoogte: ten teken aan de lucht van negerland-oye, teken van levensgroot verzet tegen de onrechten!
Ontelbare sluipsporen daar onder aangrond: het is het spoor der mensroofdieren: BaPortu-dier-ooy, met zijn slangenlange slavenrijen, op weg naar bootbuik om te buikebuiken! Lam, zwartlam, dat gebonden is aan hand en voet! Mensvee, tussen het hedenloze en het vaderenverleden! Aay, vrij uit de negermensenbuik geboren, kraalkinder geworden! Dan nu met levenslange eenzaamheden, lied daar zingende als slavenmens aan de verloren kust:
| |
| |
Lelelele... ooo... klelewa...
Wat is de zee, de zee, wat is de zee
zonder het water van de negergronden?
Hasadundun kawabebu! Aaaaaa-mhm!!
O-ohe, wat is de zee met golven, zingend
van de monding van de Nigerwateren? Ayan!
Watermond die daar dagen telt, oneindig maar!
Maar dan waar kaaiman is verdwaald, geheimkaaiman?
O, godengeesten, neger maar de neger!
Asafembu, m-kó: er is, er is, er is!
Er is 'n schip zonder één boeg!
Er is een nào-o, zonder roer!
Is ziel, is ziel, mneger, ziel-ooy-yemba!
Maar in het ruim der Navelschepen,
o, in het zwarte ruim van Negerbuik,
krioelen kinderen als schorpioenen!
Krioelen kinderen en kinderroepen:
Goden-ey, van het zilte waterschuim,
waarheen? waarheen? a-a-a-aaa-o!
O, zilte natgoden, waarheen o, lelele!
O, aan de ploeg heb ik gezeten, ik bwemewa,
ik veldenneger! Op jacht toog ik met goden,
goden van de jacht der jachten.
En in het veldengoud van mijn Asha-Nti,
ben ik gekaapt door duister en door stof.
Ooy-ooy, de winden der vergetelheden!
Dat zij de wereld blazen, wereld-wég!
Oh, dat zij muilen openen voor steden,
en dat zij zwelgen, schransen, vreten,
met zeemuilen zo groot gebekt, de negerweg!
O stof der gebeenten, grootgroot is mijn droefheid!
Nananana... hooo! Van karavaan trok ik tot karavaan!
| |
| |
Van Kara-koninkrijk tot karavaanneger!
Aye! aye! Bambawa, aye! aye!
Van de Kalonga-vorst had ik z'n zegen!
Aye! aye! Bambawa, aye! aye!
Dan van Denkyira, ...kyira! en-en Akwamu, ah-ah! ah-uh!
Zij alle zijn mijn koninkrijken-ey!
Dan van 't Gonya-rijk der Dyula-mansa-vorsten, oooy,
Mamamandinka Shehu Waranga ook tevens, mhn,
vorst-vorsten, rijk-rijken, gebied-gebieden,
overal-eey...! O baaa, aye!
Dan van Kata-Nga tot N'ba-Nga, ye!
Van oord tot oord-ooy, schoonvedoren-baaa!
Geplunderd en vernietigd-aay!
Gevloeid naar 't moeras der kwade dromen!
Verzonken en vergeten, eeh, aye:
O morgenstromen van mijn vaderland!
Want Afrika z'n offer, zij volbracht!
Ween kinderen, ween met de stenen! Ween met de steen, nabij de oude waterput-oy, ween! we-ween!
Het wuiven van de palmen zij u tot 'n troost. Want de schepper der dagen, die is, het ongeziene Groot van onze ogen, heeft voor zijn kraalkinderen 't ongeluk geopend. Want door het dal van het bederf, heb ik de schoonheid van de levensbloei weten te kennen, en... erkend.
O, schepper-schepper, Ndu-Kediampun zonder gezicht: van de os en het kameel de maker; van het sieraad dat ziel is, de eeuwigste bezitter; en ook de handelaar van liefde aan goden-ooy; van het water der vloeddorsten de stuwer, zijt gij; van het lam zijt gij de offeraar-ey, hahey-o! en van het voedsel dat wij met de hand bereiden en met de mond verorberen en nuttigen - o, de sago? sago! de yams? de yams! de banaan en het alvoedsel - zijt gij de Makermaker, Maakvader, Gij-Gij-o!
Eens, als de laatste dag voor ons gekomen is, zult Gij teruggaan naar Uw kraal en zeggen:
| |
| |
‘Vrede heb ik mijn kinderen beloofd - dan zie, wat is er van mijn kinderen geworden? Oog in oog met de dood, hebben zij ontijden aanschouwd. Dier, steppedier zijn zij, Vlees van de jacht der eeuwigheden!
Voorwaar-o, kwékwékuuu... waarheen zijn zij verdwenen dan? Hun voetspoor ligt in het verloren land! Hun vaderen, zij waren gast aan mijne hut der hutten! Eh, h-hmmm!
Zie hoe het eten in de pot aanbrandt, zie hoe de olie zwartschroeit in het vuur! Ziezie hoe 't ongeplengde offerwater in de kalebassen droogt, verdampend als het is, eee... ne-ne-ne!
Ween Afrika, ween met de stenen! Want in de hut der vaderen verkeert het hart in grote brand! Omdat de zoonzonen en buikdochteren, zij-zij, verdwenen, is er de lege leegte hierzo aan de hand. Geroofd, vermoord, verscheurd, gescheiden en verkocht per hoofd per munt of schelp-ooy! Verscheept, verzeild en met de scheurpijn van de negerbuik aan wezen! Niet voor het offermaal verschenen aan de godendis! Schuilzaam niet meer aan godenkraal, maar henen. Verdwenen achter wateren hun kim! Ween Afrika, ween met de stenen! Want u rest het Verloren Land!’
|
|