| |
| |
| |
Dag van de Oeroude Gelederen
Dorpen en dorpsvolkeren verdwenen.
Eeeh, y'yo-he, y'yo- heee...
Achter de dorpel van de dag
verschuilt de wereld nieuwe hedens.
bij de hut van de ontheemde!
Daar waar de droefheid koning is
der vreemdverkorenen, ale! ale!
en der vergaard-verdoemden, eh!
en der vervreemden en verlorenen,
eh-umu-ah! ame-ma-maw-maw-mawww!
naar 't zielsverlaten ogenwater,
blinkzaam in niets dan zwartgelaten
duizend doden lang, eeeh, babawa!
buikkind van de mensenmaker,
en van de kraallozen de hartendrager,
en van de gebaren en de tale-talen
de geestverwekker en de sprakenhaler,
gelijk het erts ons bronzen smeedt, ahe!
Neger-oy, nah, aaah, ne-ne-ne, nee-nee,
het is uw klagen niet, noch schreeuw,
noch krampuiting of kreun, noch steunen,
die 't gebied omsluit van duizend zinnen
waarin de goden & de gode-velen, eh-lele!
't rechtloze om 't recht bewenen. Mhnnn!
| |
| |
Het is uw zwijgen en uw oogverhalen:
uw doodsverachting en uw blik vol smalen.
Uw wapen eeeh, laat zich met onvreden
niet talen, nee-oy, m'neger: nono-ba!
Hoe ook u door 't lichaam pijnen kwellen,
van ziel af kan men nooit u vellen,
noch kan men u uw schat ontstelen
van wijsheden & waarden, fierheden & trots:
Aay, m'nekru-nyumani baaa-o, ma babayo:
want er is zielsbewaring,
zelfs voor de neger gods.
Op de plaats van het Helderste Gezicht, daar, in het centrumschijnsel van de stad genaamd Lichtstede, waren de oudste stammen van de werelden bijeengekomen. Van werelden en werelddelen, vóórwerelden zelfs, wereld-voorwerelden en hun continentendelen. In de opperste vergadering aller natiën, ahn, lelele! Rondom de Wonderboom gehedend, waren zij, 't lichaam her-vergaard uit tijden die lang vervlogen waren en verdwenen. O, uit 't stof der dagen baarden zij, herbaarden, al hun tegenwoordigheden, gelijk hoe ouden zaten, ouden en vóórouden, nabij het vuur, rondom de morgenstonden, en in de naakte kampnacht van het oud-alom.
Kijk-hoor, kijk-zie: de oude man zonder één voorhoofd, Ndu-tata, hij rees en gloeide uit de ogen, dan hij sprak. Hij sprak z'n spreken en bewoog z'n leden. Gekleed was hij met bladeren, staf was z'n tak. Is roepen had hij ze van verre laten roepen, al die oudvaders van de mensmensen uit de heuvelen en dalen uit de oudheden, alwaar zij eeuw op eeuw gelegen hadden in tijdloze slaap aan schedel.
Babayo, mlezer, babayo!
De vadermoeder van de Bantu-stammen was daar ook.
De vadervader en de moedermoeder van de Khoi-Khoi-volken.
De vaderman van de pygmeeën en de moedervrouw-mens van de Hottentotten; en van de Afrikaanse velenvelen-eeyy, mlezer.
De totemvader aller Indianen was daar ook met z'n aanwezigheid, ook-ook, mlezer, hij daar eveneens, uch-uch! Hij was de jagervader, van Arrowakken, de pijlenvader der Caraïben, de maniokvader van
| |
| |
de Warrau's, o, velen, velen. Hij was ook buffelvader-zonder-hoef, van de steppe-Indiaan, waar die ook leefde. Of Tupi-Guarini-vader en Tapuya-vader, hoe men hem de stam ook noemde. En rode kusuwe-vader [vader van de rode kleurstoffen] van de Inka-volkeren, de Maya's, Azteken, velen, velen, hij-o, de hangmatvader, de tempelvader, de dromenvader, de geheimenisvader uit de coca-blader...
Aay, oer-Indiaan en va-va-vader van de roden, van de Cuna's, de Platvoeten... Sioux... Yamamoto's.. Wayarikule's, oh, stamnamen veel als wolken aan de hemels van de rooksignalen en de regenpaarden boven de hut der wigwam-vaders-uch!
De walvisvaders en de zeeleeuwvaders der Eskimo-volkeren, de Noorman-mannen en de Toendra-pappas, de Hunnen-moeders en hun kleinkind-vaders, Germanen-vaderen, de Bata-Bata's van de Batavieren, de Papuë-tatas en de Mongloï-mammas, de Indo-Indo rasras maï & paï, o, velen, velen, uit oudheden en middeltijden, gewetenschapt of ongewetenschapt, oostvolkeren, westvolkeren, noordvolkeren, waar-dan-ook-volkeren of hoe-dan-ook-volkeren, rood, zwart, bruin of geel of door naturentijd geblankt, allen, alle de volkenvolkeren in tegenwoordigheid van hen die oervader daar waren en oermoeder, ooyy mlezer, in 't oeroord van de Oer-ouders, de Oer-ná-ná's aan Lichtstede, mneger. In het schaduwdal van het alouden-dom.
Dan kijk verder, dan zie daarzo: hij, Hun-dada, vader der Hunnen, nee, Hunnemans voorvader, oer het meest!
Die Neanderthaler, vader van de Euro-nesen! Hurk zat hij daar, onder de Wonderboom, bijna in 't schaduwloze van het wondermidden, en dat was: Beklaagdenbank der Rede!
In front van hem Ndu-tata, vader der zwartnegeren, ne-nee, vader der vadervolkeren, de velen, van witblanken en roodroden en geelgelen, o, allen. Loer hem, Ndu-tata, kijkt sombersomberig, met duisteroog en duistere blik, waar rondom doodshoofdskringen wraken broeien. Ahe! ahe! ahahan!
Omheen het drietal - Ndu-tata, Hun-dada de Neanderthaler, en de Wonderboom - waren de mensenheden in de rest: gekringd, gecirkeld en in krans van licht, de stamvaders der continenten, de vader van het vergane continent ook, nog een paar enkelen, soms onbekend ook, die allen zonen waren van Ndu-tata.
Stammoederen, zij waren er, ook-ook, in wijde kring gezeten, hurk
| |
| |
hurkend of op staande benen. Daarachter weer hun oerzonen en nur-zonen [na-zonen], hun moer-dochters en na-moer- ofte na-maa-dochteren, allen gezeten nazaten van Ndu-tata en z'n vooraap- ofte voer-vaderen.
Het was gelijk de stelsels van de werelden, mlezer: zonnen en zonzonen, sterren en sterrendochteren; manen en aarden; o, al wat uit alles voortgekomen was! Uit het grootverwantschap van wat ogen zien aan hemel, ooyy-mmm! Ogen die leven van het licht, oy-li-li-licht!
Aay-dang! Allen te zamen waren zij de voorfamiliën der oergeslacht-geslachten, mensgeslachtsdieren. Met in hun midden Ndu-tata en vóór hem zijn Neanderzoon, Hun-dada die met zijn stam de hunnebedden bouwde. Anhan, anhan, anhan!
Dan waaide een oerwind uit de oerverten, wu-wuuu...
‘Hoor,’ sprak Ndu-tata, grootvader van de holenwoner en overgrootvader van de kraalbewoner-o, ‘hoor hier, mnavel-zonen en mbuikdochters van de mensmens-volken-ooyy! Er is 'n groot kwaad gaande en het dient bestreden - te worden of te zijn - opdat het is voorbij, en ook behorend tot 't verleden. Want zie: werp uw ogen-ver naar 's levens aarde! Daar... dáárzo, daar gebeuren wreedheden op wreedheden. Menszonen en mensdochteren, gij allen die de grootfamilie van de Bantu-volken zijt in wezen, de Bantu-branco en de Bantu-negro enzovoort! Hohohoor wat daar in de oerwouden gebeurt van de rode, en in dit geval van aanklacht negrozwarte BaBantu in Afrika's buiklanden...!’ Hoor allen in de onderbreking: ‘E-e-e-eee... mmmmmm!’
Ndu-tata ging voort met verve van gebruikte oerklanken en stamelredenering die 't effect niet miste:
‘Hohoor mij, u, a-allen die skelettendragers en geschedelde tweevoeters zijt! U die de schemerdag gekend hebt van wat men op de wereld met allerlei grootmondige academisatie “de verstandsmens” noemt! Arme geleerde pieten die straks zullen denken dat wij hier, met onze oerhersens onder onze schildpadschedels, minder verstand hadden dan zij, twintigste-eeuwers! Bwehehehe! Je lacht je antieke botten kapot! Fossielen-o, lach met ons mee-o, bwabwawa!
Zij, wetenschaptappers, niet wetend dat we mindergehersend waren, maar met meer gebruik van wat er zit in hoofdsholte, afén! Hehehahahaha...!
| |
| |
Wel luister, na deze vrolijke denknoot gaan we verder met die aanklacht, want de ernstigheid d'rvan is bitterder dan de uitgestorven galvrucht!
Hun-dada die hier voor mij hurkzit, hij, Baas Neanderthaler! Z'n zonen scheppen aan de hut der naasten, naasten en nevenzonen, niets dan oorlog, uitroeiing, verdoemenis... eee... ohoho! Eén grote, maar vooral gedwongen uittocht van mijn zwartzonen! Ze worden neergeschoten, gemarteld, verhandeld of vermoord! Zwartdochteren en hun buikkinderen dito! En dat alles met de naam der kostelijke beschavingsdriften! Chm! BaNeander, is dat jóuw broederliefde, ehn?! Is dat jouw mensapen naastenliefde? En?!’
‘E-e-e-eee... mmmmmmmmm!’ Hoor daar de rijen van de volkenvaders en de volkenmoeders in hun rei-roep uit fossiele aders!
‘Waarvoor de zon die leven geeft en wouden, wouden, wereldwouden schept? Of bergen, dalen, zeeën, levensketens? Waarvoor de regens van de vruchtbaarheden? Waarvoor de baring van de Ndukinderen uit nabuiken, als niet verdraagzaamheid en liefde wordt beleden? Ahn? En eerbied voor de ander, ahn?, voor z'n huis, z'n ademwereld, ahn?, en z'n gedachte of z'n denkbeelden? Ahn? Ahn? Z'n grond bedoeling en z'n grondbevroeding? Z'n aarts-religiositeit, die 't eerbetoon is aan een ieders goden?
Bij de staart van de waarheid! Er wordt uit godsnaam móórd gepredikt! En onderwerping, ongelijkheid, slavernij! Religieuze barbaarsheid!
Chm! Maar, schedelmenigte die hier rondom mij staat, laat ik u iets vragen dat net zo belangrijk is als de ontdekking van uw eerste wapen, het zij kiezelbrok of tak of stuk skelet, hoor-hier, moraalarm geredeneerde primitieven, syusyusyu [stilte...]:
Is de tarwe beter dan de gerst? De rogge beter dan de tarwe? Rijst beter dan haver? Haver... ach, zijn het geen kinderen der oer-aren des velds? En zijn zij niet gelijk van wezen, ieder 'n aar met vruchtbaarheid die levens redden kan, o-levens, zoals jullie, mdochters en mzonen, kinders en kindkinders der Ndu-ta-tijden? Ahn?
En zelfs al waren zij geen aren, gierst ofte tarwe, rijst of rogge, en waren zij slechts maïs of maniokwortel, banaan of yams, of aardappel of wappelvrucht: zijn het niet alle schepsels der naturen? En voedseldragers? Levensbaarders? En dus ademvaders?
En zelfs al waren zij de vruchten niet, maar dieren, mensen ja, mens- | |
| |
dieren, mensmensdieren... allen de Bantu-volkeren der aardaarde! Is het daarom een zaak van eer dat onze nazaten het onderscheid met hun broeder- of zusternatie nodig hebben om zich een ware mens te voelen? Ahn? Is het daarom dat wie zich beter voelt en superieur, hehehehahaha, me botten klakken van lachlustigheid, de ander onder zich moet stellen? Om zelf zich eindelijk echt mens te noemen? Dat de ene mens de ander barbaar noemt en zichzelf hoogst-beschaafd? Geciviliseerde primitieven zijt gij allen-ooyy, ch-chmmm! Hoogstens zijn er verschillen tussen u die, naar tijdperk of perspectief gemeten, wat meer vooruitgang maken, 'n voorsprongetje hebben. Meer dan wat variatie is het niet, minder ook niet-niet! Maar wat is voorsprong in ontwikkeling naar wereldwerkelijkheid gemeten? Vandaag: ik ben geweldig, ik heb wonderwapen dat pieft-paft-poeft!
Morgen heet hetzelfde: wapen met primitieve achterstand omdat een ander die verder is, die z'n nieuwe beterwapen boemt met de kracht der vernietigende orkanen, heelhele megatonnen, om dat achterlijkouwerwetse moordspul met de kruytbuidel en loodkogels lacht...’ ‘E-e-e-eee... hehehe, loodkogels, kruytgeweren... ahaha-mmm!’
‘Gelijk zijn jullie dus, wezensgelijk, Ndu-kinderen gelijk en grond-cultuur-gelijk! Bantu-gelijk, me mens! Ahehehehe... mmmmmm!’
En de fossielwezens begonnen te stampen, te stampen en te dansdansen. Vuisten omhoog, spontane rijen in een cirkelende kring van stamouden en stamoudheden. Oerklanken uitgestoten, oerpraktijk van extatische bevliegingen hervat, door allen, want kleur van de huidbast telde niet in Lichtstede, aay-ooy! Owaar? Nie daar! Nee-nee, mne-, mie-, nie daar! Ndu-tata had 't ook buitendien hardop verklaard: allen & allen even primitivo!
Op een goed moment, Ndu hervat z'n oerspraaktaal:
‘Stilte... oerstilte graag met astublieft! Luister hier verder dan, verhaal is bijna klaar...
Maar dan praktijk, m'mens, praktijk, want is daarom zijn we hier, niet om geweldigheid van praatsmoel! Wat is 't geval in de aard-verre praktijk? Neanders, zonen, zij ontdekken “nieuwe werelden”. Haha, nieuw no? Hoe nieuw dan? Indiaannieuw zeker, en negernieuw... ga zo maar door!
Neanders gifkinderen? Hn! De BaPortu, BaSpanjo en BaLage-Lander met z'n Framenco-gezicht [Vlamingen-uiterlijk] enzovoort?
| |
| |
Mijn bottenhemel! Beginnen Indiaan daar allereerst te beschrijven als mens-zonder-hoofd. Voor zover ze hem al niet neerkruyten! En waarom? Omdat: Indiaan kan niet mens zijn zoals zij? Want god heeft mens gemaakt naar zijn gelijkenis, Adam en Eva, maar dan paradijsbranco...
En Bantu? Hoe wordt hij behandeld dan? Ahn?
Neander z'n schorpioenkinderen noemen Bantu primitief, no? Maar als dat alles was...
Hun-dada! Je Neanderkinderen denken dat zij de hersenwijsheden in pacht hebben. En dat wat zij de schoonheid vinden alle schoonheid is, mbaaa...
Verzwijgen hun ellende 't liefst. Hemelen hun daden op, hun adel, hun koningkoningen, hun pausen. Alle soort van edelwaardigheid! Ja, diezelfde mensmensen, die katten en honden hun borden laten schoonlikken aan 't hof! Die schijt uit hun kasteelraam werpen! Die in hun Euro-ogen volmaakt zijn, heilig zelfs en verheven! Maar die, wanneer 't op de Bantu's van de wereld aankomt... oerprimitiever zijn dan menigeen.’
‘Genoeg, Ndu-tata, is genoeg voorlopig, mmmmmm!’
‘Nee, ik ben nog nie klaar. Laatste opmerking, want die ouwe kaak van me is moe, me tand valt uit...
Mensmens, zeg ik, Ndu, maar! Bantu-volken-ooyy, yeyeye!
Da-da-daarom wíj hierzo vergaderd! Wij dus, de Bantu-Bantu aller landen-eey, oer-waardig, oer- en aarts-gelijk!’
Maar dan, Ndu-tata, hij houdt niet op. Krijgt een laatste sjamanistische bevlieging op 'em [raakt bezeten], met een oudgeest aan z'n schier hersenloze platschedel. O, de bevlogenheid aller waarheden: ‘Is het daarom, in deze tijd die onze nazaten de eeuw van de ontdekking noemen - een splinterminuutje slechts, van de Ndu-dag - dat er gemoord wordt en geplunderd uit ons aller naam?
Is het dáárom, daarom, dat de kristenmannen kruistochten leveren uit naam van de “Aller”: Aller en Allerhoogste die ze nader God noemen, hún god? Is het daarvoor dat de muzelmannen oorlog drijven, heilige oorlog tevens, uit ons aller naam? En uit naam van de “Aller” die zij als Allermachtigste betitelen? Die zij hún Allah noemen? En wat is daartussen het verschil dat ook maar heel even een eeuwenlange oorlog kan rechtvaardigen, tussen Aller-mannen en Aller-mannen, nee haha, de mannen van de Allerhoogste God en de
| |
| |
mannen van Allah? Zijn 't niet slechts de godennamen die verschillen, maar die honderdduizenden, rassen en volkeren onder de mensen, het leven kosten? Ahn? Ahn? Over de voortijdvolkeren en bijbelvolkeren zal ik niet spreken, nono: nee: neb: nah: m'm!’
Ndu-t'ta! Hij met z'n lage voorhoofd waarin slechts de grondbeginselen der hersens, meer niet, haalde nu pas weer een beetje rustadem. Zie, daar kwamen zij, de vrouwvrouwen, Lichtstede's nimfen, die op straal daar dansten, met zwierige pretlijfjes en onaards gezang, terwijl hijzelf, Ndu-tata, lichtbaadde in de zee van de geheimenissen onzer aanschijnen-ooyy, mle-le-lezer!
Dan terwijl hij weggeleid werd naar z'n zetelplaats onder een veelvoud van hoera's, bleef hij doorgaan, kaakklapperend maar stevig en verstaanbaar, alsof hij alles uit een soort van godsdementie uitkraamde:
‘En is het daarom dat jullie daar, hurkbeesten, Mohammed, Mozes, Attila en nog een paar anderen, jullie met jullie kinderkreng-volkeren, de donkergespikkelde huiden, zwartneger en z'n kinderen, behandelen alsof het ging om vee of dier dat lager is dan dat? Ahn?! Is het daarom dat de Bantu-buikzonen en hunne broederen en zusteren zo beestachtig worden belaagd, terwijl jullie nazaten beschaving claimen? Ahn?
Zeg me, Neanderman, Hun-dada, zeg me vlugvlug:
Is het de waarde van de Eurothaler, de Portu-lander en de Lagelander, en anderen nog meer, met invallen en uitroeiing van anderen hun eigen rijkdommen te scheppen? Is dat het doel waarvoor het licht ze aan de ogen is gegeven? En dan hij daar, hij-Bantu zelf, die zijn broederbloed verkwanselt en vergiet, die eigen zwarthuiden verkoopt...’
Hij kon niemeer, hij kón niemeer. Gooide z'n zelf op z'n Ndu-zetel die de eerste grafsteen was. Balde z'n Ndu-vuisten en wreef daarmee de laatstversteende ogentranen uit z'n aangelaat, aye!
‘E-e-e-eee... mmmmmmmmm!’ Consternatie!
Hoor daar opnieuw de volkenmoeders en de volkenvaderen!
En zij stonden op het punt opnieuw verwonderingen en ook verontwaardigingen uit te kreten, de aanklacht te herhalen, deze met nog meer feiten uit te breiden, ellenlang, toen er reactie kwam uit onverwachtse fossiele hoek.
‘Ha-hoor!’ riep daar Mongula-Nda, de Geelvader en Oogspleter,
| |
| |
die van de hellingen der Himalaya was komen tweebenigen: ‘Bij ons is het niets anders ook dan groot geweld. Waar je ook gaat... langs de Gele Rivier... in het gehele Geelvolkeren-land, overval van overal van daarzo: heelhele volkenstammen worden in de pan gehakt, verdreven of...’
‘Uch-uch... vermoord!’
Is zo onderbrak Paku-Nyu, Rodenvader (zoon of neef of oom van hem) z'n woord abrupt:
‘Ik, Paku-Nyu die Rode Pijl is, ik zeg: kijk zelf maar! Het is één grootrode ellende! Indianenbloedrood zelfs! Bij ons jaagt al eeuwen de ene stam de andere de zee in, weg van 't landvaste! Tegelijk komen de Portugeesten en de Spanjoleesten met hun wonderwapens en hun listlisten en moorden, plunderen, knechten, onderwerpen alles wat de rode navelbuik heeft voortgebracht...
Neaderthaler, jij met je misdadigerszonen! Is dát jullie Eldorado, jullie ‘Gouden Droom’? Het nieuwe moordparadijs, no?
Ndu, met respect gesproken: zelfs ons eiland in de zon, Hispañola bijvoorbeeld, is niet alleen gecolumbiseerd! Het is behalve een ontdekte paradijsoord een poel van Indianenmoord geworden! Uh-uh-uch! Die onbesuisde kristenheidenwrede Zuideuropeanen roeien de rode buik al bijna uit...’
Plotsklaps, als lichtflist, onderbreking.
‘Chrrrwww!! Zie je wel? Hoor je dat? Snap je dat ook?’ riep nu Hun-dada de Neanderthaler van z'n hurkplaats opverend. ‘Jullie roodhuiden dreigen elkaar zelf reeds uit te roeien! Als ik venijnig zijn wil, zeg ik: wij helpen jullie slechts met 'n karweitje! Maar goed! Het is duidelijk: jullie vermoorden elkaar massaal, net zoals die zwarhuiden elkaar massaal naar schedelland helpen...’
‘Eh? E-e-e-eee...! Hun-dada brutaal! Mmmmmm!’
‘Wacht even! Genoeg aangeklaagd voorlopig. Ik moet me ook verdedigen, het is mijn beurt.’
‘Oh? Hun-dada z'n beurt! Hun-dada z'n Neanderthalerbeurt!
E-e-e-eee... z'n Neanderthalerbeurt-oy, huhuhuhun...’
‘Net wat ik hier zojuist heb uitgekaakt: al die gecolumbiseerden [gekoloniseerden]! Ze draaien zelf hun eigen nek ook om. Dat niet alleen: als je naar deze speciale aanklacht van jullie, Lichtstedenaren, kijkt: zwartneger als heidendier geterroriseerd, nietwaar? Niet alleen een kleurkwestie van branco en negro. Maar ook van beschaafde
| |
| |
godsvruchtigen tegenover heidenbeesten, duivelse voodu-geest aanbidders. Kannibalistische fetisj-kaknikkers, goed voor de waakvlam van Dante's ónderste helregionen!
Welaan! Kristen, mohammedaan, jood... allemaal onderdrukken ze negerheiden... Zou je niet langzamerhand gaan spotzeggen: 't is óók Afrika daar tegen Afrika? Jullie hier, met je ‘ahn?’s' en je ‘eeeyh’s' en weet ik meer wat voor gekreet!’
‘Wat kakelt deze verschrikkelijke sneeuwman dan? Eeeeh?!
Ndu-tata, straf hem direct direct... of zullen wij hem lichtjaren opsluiten, hij en al zijn adderbroedzonen?
E-e-e-eee...! Neanderbrutaliteit! Mmmmmm!’
‘Wacht, wachten jullie daar, met het gooien van die struisvogeleieren! Boemerang ook... wacht! Ik ben nog niet klaar!? Hmmmmmm?! Wat zijn wij, mensvoorvaders toch ook strontbevooroordeeld! Jullie luisteren nieteens goed... waar was ik...
Eén echt excuus: mijn zoon, de Euro-lander, die naar vreemde wereld gaat, naar Afrika, naar 't bovenste Amerika..., naar 't onderste Amerika, daar waar hij op zoek is, met duizenden tegelijk, naar goud in klompen in 't gebergte of in de vorm van een goudmeer... O, al mijn zonen en nazonen gaan echt niet alléén uit hebzucht of om anderen uit te roeien.
Zoon van Hun-dada? Zoon, hij gaat - of hij de gierige Spanjool is, of de hebzuchtige Bataaf - heus ook om zijn vermeend geluk naar 't verre land, omdat de pest hem heeft berooid. Omdat de oorlogen van al de Euro-vorsten hem de keel uitkomen. Omdat hij geen kanonnenvoer wil zijn meer. En eh... omdat hij - wel beschamend voor z'n vorstenhuis - geen enkele sociale zekerheid aan de Euro-kraal heeft, om het zo te zeggen.
Hij jaagt de rijkdom na, goud, zilver, ivoor, uit gierigheid weliswaar, maar ook... om voor z'n verdere leven zekerheid te hebben, zekerheid van bestaan, levenszekerheid, een leven als van je tralala...’
Dan boos nu, op z'n eigen nazaten, waarna verdedigzaam.
‘Ik wil geen enkele Neanderhondebeest vrijpleiten, dat niet, maar ik wil wel zeggen dat niet iedereen van ze een moordenaar is en een uitzuiger... Soms zijn het regelrechte slachtoffers van allerlei misleidende acties van hun kapiteins of slachtoffers van het totale uitbuitsysteem dat hen alleen met rust laat aangezien het medestanders en werkvolk nodig heeft.’
| |
| |
‘E-e-e-eee... halfware, maar misleidende excuses...
Mmmmmm! a-ummm! bwah!!’
‘...Eén troost, mijn rode Manitou-aanbidder, aanbidder van Curruremanne of welke Rode God dan ook: jij die van zo ver uit de eeuwige jachtvelden hierheen bent gekomen! Bij ons in Euro-Euro-land is het niet anders gesteld. Bij de baard van Karel de Kale! De Neanderzonen die zelf ooit langdurig door de Romeinbeesten waren vertrapt en geknecht, gaan nu als wereldheersenden te scheep en doen invallen op een ander z'n gebied. Noemen hem agressief, bloeddorstig, heidensprimitief en wreed - al mopper ik 't zelf - terwijl zíj het zijn die hem medogenloos aanvallen!
O, dat vervloekte ding dat kompas heet! Sinds 't is uitgevonden door 'n beestenbrein! En sinds die schepen van die stomme Neanderbeesten zijn zeewaardig geworden, hele vloten van schuiten, tweemasters, driemasters, fregatten, galjoenen en weet ik wat voor schepen meer...! Ik ben al diepbeschaamd en boegbodem-bedroefd dat zij elkaar de Euro-huid opvreten! En dat absolutistische machthebbers al mijn zonen gebruiken als meesters van de massamoord! Ze voeren niet alleen hun wrede stamoorlogen op het Euro-vasteland; nee, tussen Engeland en Frankrijk bijvoorbeeld, pogen ze heusheus het Kanaal bij het Nauw van Calais te dempen met oorlogsbodems en soldatenlijken...
Onderling is er toch al nooit geen vrede: oorlog volgt na oorlog, afscheiding volgt de afscheiding! Het is nijd en haat en haat en nijd! Vorstenhuis tegen vorstenhuis! Niks anders dan Neander-stamoorlogen! Net als bij zwarthuid, net als bij geelhuid, roodhuid, bruinhuid, waar dan ook!
Maar 't ergste vind ik het dat zij gezamenlijk nu anderen belagen, de Portu en de Spanjo voorop, de Lagelander vlak daarop volgend... en anderen...
En dat alles onder de zegening, nee, de geheiligde barbarij van het kristengeloof!
Bij de vroomheid van Karel de Stoute! Ik zal ze eens en ooit voor deze wandaden ter verantwoording roepen!’
‘E-e-e-eee... doe het nu! Doe het nu Hun-dada! Jij bent hun bottenvader en hun Hun-papa! Is jíj moet voor hen verantwoording afleggen, 't is jóuw addergebroed! Mmmhhmmm [jazeker]!’
Hier valt moment van lichte duister, wanneer de koren stemmen
| |
| |
staken, wanneer Hun-dada zelf even peinst, nee, openlijk brein perst en van gedachte kwijnt:
‘Wacht! Ik moet goed m'n smalle hersens pijnigen. Och och! Mijn schedel is niet even breed als die van iedereen, al lijkt 't anders. Als zij...
Ehmmm... indien zij... ehh... mmm...’
Dan hardop gekaakt: ‘Wat zou ik kunnen doen eigenlijk? Ik geloof... dat indien zij geen andere volkeren zouden gaan beroven... zouden ze heel misschien elkaar totaal ombrengen, vernietigen! Want kijk naar die wolk van de twintigste eeuw die daar aan komt drijven met z'n reuzenbui! En oordeel zelf!’
‘E-e-e-eee... geen reden en geen argument, klopt niet, klopt niet... drogreden... neiging of dreiging van zelfvernietiging mag niet op anderman worden afgewenteld, nee-nee, mmmmmmhhh, no-no-no!!’
Aldus het oudenkoor aan Lichtstede. Koor? Het waren heelhele scharen van commentaarspuiers en hatenschreeuwers, felheftige woestijnroepers, kretofielen! Een verschrikkelijke massa-massa van schudschedels met ratelkaken. Een beroering als 'n onweer, ik zég je!
Maar dat was nog enkel 't begin van de vergadering, ik zeg je, nee, ik swéér fo je! Want de zaak ging door, als 'n trein op spoor, hoorluister hoe een commentaar losbastert vanaf de gehemelten der spraken:
‘Laat die Neanderkristenen dan maar in godennaam elkaar belagen en geen ander! Laat ze desnoods elkaar in de noordpool invriezen! M-hm!’
‘Nee mensen ...daar begint dat vervelende gedonder weer... 't gaat juist om de menselijkheid! Voor allen, wel te verstaan, niet om de wraak of nijd, niet om gepredikte menshaternij!’
(Ndu-tata aan 't woord, neemt 't op voor die Hun-dada.)
‘Trouwens... tang [nee maar]?! Jullie vergeten elke keer dat jullie één familie zijn, míjn kinderen en kleinkinders, míjn zielepijn ook, mvolkeren-uuy! Anhan!’
Maar dan roept eentje vol venijn - 't was Afrikaantje van verdachte origine: ‘Ontdekkingen? Wie ontdekt wie? Ont-dek-king-en?! 't Zijn geplande rooftochten, voorafgezegend door hun satanspausen! mBaSpanjool z'n land en mBaPortu z'n land? Samen onder één
| |
| |
kroon? 't Spaans-Portugese koningshuis? Eén potnat van 'n koninkrijk! Is niet voor niets dat die Waterlander... eh... die Wilhelmusvogel - hoe heet hij weer van kleur... eh... Oranje Willem... tegen die Spaanse Philips strijdt!
Mensenveel-ooy [o, mensheid], mBaBantu's-ooyy-ye! Hoor wat 'n pret, hoe cynisch deze wereld zijn gaat voor ze! Philips? Hun vijandsnaam? Het is diezelfde naam waar de Oranjelingen over een paar eeuw met hun electro-apparaten miljoenen aan zullen verdienen, notabene in een wereld die nu wordt ‘ontdekt’. Je ziet hoe dinges kunnen veranderen. Maar genoeg gepaljast! Oog ziet de werkelijkheid van deze eeuw: Oranje Willem vecht voor Lage Land z'n vrijheid, nietwaar, tegen die geboren stierenvechters van ‘olé’ en ‘caramba’! Men vecht dus aan de ene kant voor z'n recht, maar ondertussen gaat men andere volkeren knechten! Bij Spanjo en Portu is het niet anders! Even dubbelhartig... notabene uit godsnaam! Portu als bondgenoot van Spanjo presteert het zelfs om, achter Spanjo z'n rug, met Spanjo z'n vijand uit Lageland zaken te doen... bloedprofijt desnoods! Allemaal even laaghartig, geboeftig, terroristisch en kwaaddadig, maar toch beschaafde naties, no?’
‘Aay! Aay! E-e-e-eee... jawel, jawel... zeg waarheid wel! Mmmmmm-m-m-m, waarheid met bitterheden wel, m-hm!’
‘Wacht even! Stop! Ik, Neanderthaler was toch aan het woord? Nou dan! Ik zou haast geloven dat je met je gehaaste beurtgrijpen allerlei vooroordelen waarmaakt, Afrikaantje! En wat het algemene karakter van deze bijeenkomst betreft: ik ben niet van plan om me op grond van beschuldigingen alreeds veroordeeld te zien. Maar goed, ik geef toe: ik verklaar me nu al voor een pietsje schuldig. Is dat genoeg om iedereen het zwijgen op te leggen, zodat men naar mij luistert?’
‘Oprotten! Maak snel! Doe snel! E-e-e-eee... Euro-snel! Mm!’
‘Goed! ...mensen, één vraag vóór ik mijn beurt beëindig. Hoewel, ik wens mij daar niet mee te willen staan verdedigen. Per slot van verstandsrekening ben ik maar vader van een familie van ongeciviliseerde oeverbewoners. We proberen onze tenen droog te houden van rivierwater. Persoondelijk ben ik een terpenvader, 'n hunnebed-bedder zogezeid. Voor ik verhuisde naar de boerderijen, landhoven en kastelen en zo meer, had ik 'n takkenhut als woning, en even primitief als het wereld-iedereen.’
‘E-e-e-eee... Ba Neander blìjft vrijpostig en brutaal! Mm’!
| |
| |
‘Hoor wat voor vraag ik, Hun-dada, wil stellen: is het werkelijk beter dat de Euro-volken hun negatieve energie tegen elkaar opspelen - alsof dat niet genoeg gebeurt reeds, - en elkaar afmaken, in plaats van invasies te doen in de nieuwontdekte werelddelen?’
Op deze vraag geen sluitend antwoord. Tweespalt breekt wel uit, daar in de Oerfamilie aan Lichtstede. En consternatie nu ook zo: ‘Wie heeft gelijk? Wie heeft gelijk met z'n gelijk? Wie heeft er gelijk gelíjk met zíjn gelijk?’
Moest het geweld per se zijn uitgeleefd? Op wie? Op de naaste broeder of op de verre broeder? Welke van die twee was beter? En 't voornaamste: was geweld niet uit te bannen?
Hoe dan ook, na veel vijven en zessen, erupties van interrupties en onder-interrupties, terug naar het kern-onderwerp der vergadering: de ontworteling en knechting van de zwarthuidvolkeren, 't stond op de oer-agenda!
Er kwam het oordeel dat dit niet zo verder kon. Dit was niet zomaarzo een oorlog tussen Leliënvaandels, Leeuwevaandels, Rozenvaandels, godweet welke wapentekens of kleuren de legers voerden, tegen elkaar. Dit was geen Euro-oorlogje, op zichzelf al erg genoeg, soms kort, soms tachtig jaar of langer durend, en al of niet met twaalfjarige bestanden! Dit? Dit was geen moordspelletje om de heerszuchtigheid tussen koningen, ridders en vazallen; tussen vorstenhuisjes die in wezen zo klein waren als mierennestjes, maar die zich zo groot waanden als reuzen op heelal-eilanden:
Neanderkelten-Engeland rampeneert Neanderfranken-Frankrijk. Op zijn beurt stuurt de tweede een admiraaltje met bronzen scheepskanonnetjes en invasielegertje in de ridder-nadaagjes en bombardeert de eerste met mooie, cirkelronde metalen kogeltjes. Allemaal mini-oorlogjes, postmiddeleeuwse Euro-stoeipret, vergeleken met de onhebbelijkheden in de ‘Nieuwe Waerelt’ der Columbistische ontdekkingsdagen, aay!
Dit zo? Dit no? Dit wat behalve met Amerika ook en vooral met Afrika gebeurde? dit? Dit was de uitvinding van rassenuitroeiing! Dit was een poging om op grond van uiterlijk, van bast, bast en bastkleur...
‘Ho maar! Ik, Hun-dada, zeg jullie dit: heb medelijden met mijn zonen! Want het ergste moet nog komen voor ze, dat weten jullie allemaal! Straks wanneer er oorlogen gaan uitbreken, wereldwijd, wereldoorlogen...
| |
| |
Kijk-kijk: daar aan de verre lucht... het lijkt wel kruytdamp uit de wonderwapens, maar het is die zwarte wolk van het verschrikkelijke onweer dat gaat uitbarsten...!’
Weer consternatie: ‘E-e-e-eee... uuuu-mmmmmmhhh!!’
Dan komt opnieuw venijnreactie aan 't adres van de beklaagde:
‘Zover zijn we lang nog niet. Neanderthaler! Platkop jij! Laat ik jou één ding zeggen, hoor me goed: de hele tijd voer je argumenten aan om 't eigen leed te ontleden. Alsof dat allemaal excuus is voor wat anderen wordt aangedaan! Ch-chnnn! Maar er is iets heel bizonders aan de hand, kijk:
Alexander de Grote wist ook wel van wanten en miljoenen andere kleinvorsten, grootvorsten, Nebukadnezar, Ramses, een heleboel anderen, allemaal heersers uit de oudheden. In veldslagen, talloze, hebben zij volkeren aan hun wil onderworpen. Maar het was altijd hoe erg ook - slechts voor 'n rijk dat grenzen kende. Zodra het te groot werd, viel 't uiteen. En de kleine rijkjes waaruit het kwam te bestaan hadden ieder hun eigen aparte ideologie. Zelfs de Grieken en Romeinen hebben hun wereldgrote machtsrijken gesticht-ooyy, ooit. Maar ze hadden hun grenzen, hadden hun beperking. Wat zij vernietigden of bouwden had dus ook z'n beperking. En wat belangrijk is: hun slavenmakerij was niet op lichaamskleur gericht...’
‘E-e-e-eee... dát is het ja, dat is het, mmmmmm-eh’! Dát!’
‘Excuus...! Onderdrukking? Wél op kleur van ziel gericht ja, veel erger dus! Want wie moet lijden, is de hondmens, hoe hij ook uitziet!
Onderdrukking? Wel naar godsdienst ja! Wel naar verschil van andere cultuur! Wel naar... ach, men kan wel elk verschil aanhalen: altijd vinden de heersers een verschil tussen hún betere volk en degenen die zij willen onderwerpen... En 't is misschien nog erger wanneer men 't hondenmensen-ras niet poogt uit te roeien, maar laat leven: altijd geknecht, altijd die nieuwe nieuwe slavernij, wat voor soort ook...’ ‘Hn? E-e-e? Huidkleurverschil? Godsdienstverschil? Heidenheidverschil? Rasverschil? Hondenmens-verschil? Welke van ze is het ergste verschil? Oooooo!! M-hn!’
‘Anhan! Het gaat dus om de wreedheid van de macht! Om slavernij! Om willekeur! Niet om de huidkleur van in dit geval de neger! Ik, Neanderthaler en zowaar van bloede Hun-dada, zeg u... al ware den Neeger scharlakenrood van lippen...’
| |
| |
‘Smoel!! Je hebt geen recht van spreken meer! Straks durf je nog van mensenrecht te kakelen, terwijl je zelf...’
‘E-e-e-eee... mensenrecht? Ba Bantu-recht! Aaahehaheha...!’
‘Ik Hun-dada? Is het míjn persoonlijke schuld? Of is het de schuld van hen die misdaden bedrijven.? Verwar een oervader niet met z'n nazaten! Als ik zijdelings mag spotten: ik verwar een luie neger ook niet met een hardwerkende zwoegneger die er ook is!’
Verontwaardiging: ‘Eeeeeehht??!!’
Hun-dada: ‘Die zit! En nu de hamkwestie: verwar een volk, dat onschuldig leeft, maar waarvan de zonen te scheep gaan en het huis van andere volkeren ontheiligen en vernietigen, niet met de schuldige zonen van dat ongelukkige volk wier naam dankzij die snoodaarden een smet krijgt toegeworpen!’
‘E-ee-ee-ee... excuses! excuses... alwéér! Hij leert het nooit af... mmmmmmmmm!! Hij excuseert en malfereert tegelijk! Weg met Hun-dada!’
Hoor spreekkoor van het oer: ‘Straf hem en al de zijnen, ontneem hem al zijn BlankBaNtu-erfelijkheden! Mmmmmm!’
Dan rijst Ndu-tata als voorman, voorzitter, hoofdman, voorvader, rechter en voorzetelaar, op.
‘Anhan! Mhm!’ roept hij, bekomen van z'n heftige vermoeienis daareven. Dan gaat hij verder, stem draagt mening uit aan 'em:
‘Volk dat hoegenaamd van niks weet, is dus zeer onschuldig? Volksonschuldig zou ik zeggen? Ahn? Je laat mensen lachen, Hun-dada! Onschuldig volk, al wordt er uit naam van dat volk moord bedreven? En 't profijt dan, wat datzelfde volk, kind en kindskinderen, van die roofwinst heeft?’
‘Roofwinst! Roofwinst betaalt de scheepsuitrusting... e-e-e-eeee-yeyeh... roofwinst betaalt het slavenschip... roofwinst beheerst de Europese beurzen, de kunstscheppingen... roofwinst zorgt voor nog meer roofwinst ...mmm-bwu! ro-ro-roof wi-wi-winst, ah-baaaooww... roofwinst!’
Heel Lichtstede, met al z'n schedelwoestenij daar, raakt op tilt!
Dra komt de schuldverklaring waar de hele schedelmenigte op heeft staan wachten:
‘Ik weet het niet... ik schaam me diep! Het liefst wou ik dat al mijn botten evenals mijn schedel, volkomen in het niets verdwenen. Niet in het Licht, nee, in het Nergens van het Niets! Als Neanderthaler
| |
| |
vocht ik met de knots, de stenen bijl of wat dan ook. Ik hoefde slechts te zorgen voor het onderdak, de wortelraperij, de jacht, bescherming van de Neander-kudde, en de voortplanting. Maar sinds ik weer ben opgestaan, zie ik niets anders dan: kerken, kloosters, kathedralen en oorlogen en misstanden in die zogeheten drie-standenmaatschappij van kerk, adel en horigen & lijfeigenen. Feodale monarchen-terreur, bijbelterreur en Euro-slavernijen. En nu deze despotistische ideeën in Europa zelf wegraken, weggevochten worden in de verse stadssteden der boerenrevoltes - óók met hondmensen - worden ze in de nieuwe werelden gepractizeerd, anders, maar gruwelijker, wreedaardiger...!’
‘...mensonterender!’
‘...goed zo!’
‘E-e-e-eee... mmmbaaa-ooo!!’
‘En steeds heftiger 't land der zwarten teisterender in massale poging om hen uit te roeien! Misdaad! Misdaad! Volkerenmoord zonder weerga: meer dan vijfentwintig miljoen zwartexemplaren over de kling van het kolonialisme jagend!’
‘Protest! Protest, ang-ang [nee nee], prroootést!! Ik, Neanderthaler, de vadervader van eredrager van Attila, Clovis, Karel de Grote, talloze Lodewijken, Alexanderen, Wilhelmus-kroostkinderen, Hendrikken, Manuellen, Philipssen, Marghareta's, Antoinettes, Victoria's, o, pakhuizen vol koningshuizen: van de Merovingers tot de Bourgondiërs en Trudors en Stuarts, o, veelvele, o, koningshuizen vol met koningshuizen, prinsen, prinsessen, onnoembaar vele: ik protesteer en herprotesteer!’
Nu dan een uitbrander van Ndu-tata zelf:
‘Eh? Nn? Wat? Meneertje durft te protesteren! Ik dacht dat we het boetevel hadden aangetrokken! Mmmmmm! Buitendien mzoon-ooyy, rep niet van geweldige koningshuizen: ze waren mensen ook, doodgewonelingen. Is jullie maken ze tot goden, no? Wel, die moorddadige Karel de Grote! Hoeveel mensen heeft hij 't hoofd niet laten afhakken? Uit naam van diezelfde kristenliefde, no? Móórdenaar is hij, moordenaar! Kontlikker van de kristenbischoppen! Een zenuwlijer buitendien! Een tolboef ook! Scherpslijper van moordwapens, niet minder dan de ergste fanatiekeling van een farizeeër of ayatollah! Maar... kijk hoe laterlingen [nakomers] hem huldigen! Hij wordt ineens: Grootkristenvorst en Heiligheilige! Chnyy!
| |
| |
Dan neem een ander, wéér zo'n geweldige gedroomromantiseerde vorst: die schurftige Lodewijk xiv: wordt Zonnekoning! Poeh! Hij had een permanente zonnesteek, is dä bedoel je!
Oh, ik kan zovele opsommen: geweeste of komende, grootvorsten van de Euro-landen-ooy! Hoogwaardige kristenkoningen die je bedoelt no? Met superkoninginnen no: die Antoinette's en vele anderen? Stinkmeiden van de jaloezie, is dä zijn ze! Koning of koningin, keizer of keizerin: zuiplappen en hoeredijen! Van de Alexanders tot en met de... ach, allemaal van ze met kiespijn, hoererij, luizen aan hun bast, schete-laterij, kwijlbekkerij, en alle soort ziekte aan het vrijerstuig van hun onderbuik, om nie te spreken van scheelogerij, krankzinnigheid, en alles wat de mens toebehoort, mmm-eee!
Als ik jou was, zou ik beginnen te denken aan die straf die je op één of andere manier voor al de door jullie veroorzaakte schade gaat moeten staan betalen, zelfs wanneer die arme volkeren je 't zelf niet kunnen betaald zetten, jo! En ook als er geen wraak bij is, wraak of vergelding, maar wel woede & wrakernij [razernij], dan ga je je moeten uitsloven voor ze, hoor je? Je gaat moeten herstellen tot je blauw neerflauwt! Begin alvast daaraan te denken, jo Neanderbeest jo!’
De aangepakte Hun-dada verder nu, voelt zich zwaar tegen z'n schedel getikt:
‘In de grondklank van het Indogermaans wil ik slechts één ding zeggen nog: de gruwelijkheden die u betreurt, betreur ik zelf ook, vooral nu ik weet dat daar beneden alle soorten van onafhankelijkheidsoorlogen worden gevoerd, terwijl men tegelijk de verre volkeren vernietigt en vertrapt. En als eerlozen onderwerpt! En hun verleden én hun heden, hun toekomst tegelijk, ontheiligt en verminkt...’
‘Ach jij, oerschapescheet! Weten we al! Dat verandert niks aan deze moordpartij, aan meedogenloze slavernij, aan...’
Hun-dada ineens pisnijdigkwaad nu: ‘Stil! Wie macht op aarde heeft, moet hier ook 't woord kunnen voeren, al was het om de principes van de meest universele macht te staan verklaren...’
Neander grijnslacht, want 't werkt heel even: Lichtstede daar, staat schedelperplex!
‘...Met een verklaring, zo plechtig als 'n ridderslag, nee, plechtiger dan dat: 'n koningskroning, kronende waarheid van ons allen, zeg ik: het is de ontketende dierlijkheid van ons allen die in de nieuwe werelden de mens doet razen.’
| |
| |
‘E-e-e-eee ...ons allen? ...van ons allen? ...zijn wij dan tot in het geweld gelijk?’
‘Jazeker! Allemaal wezens van 't oerlichaam dat ooit het moedercontinent was voor ons, waar of niet Ndu-tata?’
Hier viel de stilte die de sterren doet vergaan tot zwarte gaten. Inderdaad: het geërfde moordinstinct der gruweldieren, de verdwenen slagtanden en klauwen van de oerapen waaruit Ndu-tata z'n vadervaderen, verdwenen uit het lichaam, maar niet uit de ziel. En door de ene broer stiekem gebruikt tegen de andere. En door de ene stam benut tegen de vijandstam. En dan, aay-ooy, door vijandvolkeren benut in wonderwapens, waarmee zij de geheel onschuldigen verrasten.
‘E-e-e-eee... mmmmmm-baaa!’
Ineens zo: iedere schedelfiguur tracht zich daar vrij te pleiten met z'n nageslachtenschedel!
Maar het hoofdprobleem was daarmee niet de wereld der Lichtsteden uit. Hoogstens had men het hiermee kunnen relativeren, in het koester-zoeken van een algemene troost. Maar geen oplossing: werelden bleken ontdekt. En daarmee ook bezocht en dan vervolgens uitgebuit. Maar niet gered, geholpen of met mensliefde benaderd. Laat staan: toekomst ontketend, met zoiets fundamenteels als ‘de Dageraad van het bevrijde Bewustzijn’, ooy-mle-!
Aay-o, sembele, baaa-ho!
Mensliefde, voor de Wereldvolken, inclusief de Euro-Bantu! Anhan!
|
|