| |
| |
| |
Het Verhaal van Koning Matope, Sho-Sho-Vorst
Umbwu Koning, Zijne Majesteit, hij danst. Danst-nadert tempel. Medicijnman bidt z'n bidden! Man-medicijnman bidt z'n mensengoden, om afwending van de tweedracht die gevallen is: het Shona-Shona-rijk heeft ruzie in de hoogste onderdanen! Er zal een groot offer gebracht worden om boze geesten weg te jagen! Nog is het misschien niet te laat...
De boze geesten van de afgunst! Ye! De boze geesten van de tweedracht! Ye! Aye! De demon van het verraad! Aye! Aye! De kwaaie spirit die ervoor zorgt dat er ontevredenheid heerst onder de gelederen van de diverse clans-clans en hun stamaanhangen! Aye! anhan! aye! mhmmmmmm!
Nunu moet het gebeuren, het afdrijven van deze Kwaaie Dinges, in een afscheidsritueel, in een scheidingsritueel, een prati-puru! En dat vooral op deze offerdag, want anders is het al te laat!
Zoveel verhalen over samenzweringen worden gekonkeld. Zoveel achter de handpalm gezegde dinges over vreemde moorden tussen struikgewassen, achter op de velden van de dorpen.
Zoveel gedoe - ze zeggen: bradyari & syusyu - om een geheim verbond dat tussen vijandvijanden van de koning zou gesloten zijn. Mmmmm!
Al een paar keer een aanslag, vreemd zo, baya, op belastinghalers, tolmannen van Umbwu Koning! Dan weer die vrouwen van een stam ontvoerd...
Dan wie krijgt schuld? Umbwu Koning die geen orde weet te houwen!
Dan weer een overstroming; regen eerst, die nie komt in maanden. Dan wie heeft schuld daaraan? Umbwu Koning: want natuur is verstoord en de goden zijn kwaad op 'em wegens geen goed besturen van z'n volk.
Dan weer zo, iets gebeurt, een ongeluk aan Shona-kraal: is Umbwu Koning z'n schuld, is Umbwu Koning die regeert z'n koninklijke fout. Alles, alles wat nie goed gaat, is die schuld van deze Koningbaas...
| |
| |
Heel koning Matope's rijk is aan de wankel! Zijn vader heeft het opgebouwd, Mutote-hij! Diens vadervader heeft eraan gewerkt, vadervaderen-zij! Dan nu heerst opstand, tweespalt, en verradelijkheid met dreigende afscheiding! Mmm-eeeh-mmm-bà!
Ik, Wonderboom, zie hoe de koning in zijn trance volgens zijn ritueel gebonden wordt, aye! Handen op rug, de koning valt vlak voor de tempel op zijn koninklijke Umbwu-knie. Dan buigt hij, dansbukt en hij draait z'n hoofd als 'n bevlogene rond op z'n nek, zo: syesyesyesyeee...!
‘Aay! Aay! Hij heeft die grote Wildegeest op 'em gekregen!’ roepen ze ‘Hij? Hij's in de grote Wildegeesten-trance! E-baaauuu... mmm... helelelele...!’
Umbwu Koning van de Wilayatu 'l Mu'anamutapah! Hij met de Grote Buffelspirit aan z'n hoofd! De medicijnman spuwt hem eervol sterke drank in het gezicht! En wast hem met het droge witpoeier van de pampa-aarde! En kruidt hem, met het kruidenbad-oy, alle zijden langs, tot aan zijn enkel als gewricht! En geeft hem de geheime Wildegeesten-drank - puuuuuu! Amnpuku! Amnpuku!
De koning is bevlogen van een Afrikaanse diepwoud-geest, mnene-neger- Zie met de helderheid der ziensblikken: z'n ogen draaien in z'n hoofd, wit op zwart, zwart op witwit! Hij schudt, hij rilt, hij tolt, hij troebelt hart en buik daar fo je, zo: nyényényéný-pwe. Dan draagt op medicijnman z'n verzoek een hulpvent een boshaan aan. Vleugels op haan z'n rug gedrukt, voeten van haan tegen elkaar geknepen. Haan naar de lucht gehesen, driemaal in het rond gedraaid, geslingerd. Haan in een bad van kruidenwateren gedompeld in een ijzeren magie-pot, haan door de as van een oud vuur gesleept, drie keer. Dan haan z'n buik vol met dier as gepropt, onder geprevel tot de goden-ooyy!
Ten slotte haan in haans levende lijve op de grond gezet, vlak voor de koning, alwaar Umbwu Koning, hij-met-geest, juist knielzaam is met z'n handen dwarsend op z'n koninklijke rug, gebonden zoals hoe 't hoorde. Umbwu Koning Wilayatu Matope? Hn! Hij krijgt z'n spirit op 'em, trilt en raast en hangt naar voren nu, steeds meer... steeds meer... wuuu... wuwwu, glk-glk!!... totdat z'n kin komt bij die haan z'n kam... haan spartelt krúúú..! daar fo je, met z'n dodenangst!
| |
| |
Ineens zo dang: Matope gooit z'n zelf voorover. Als hij onder het opperst dreunende gedrum en 't nokgezang der kelen - velen! - omhoog zichzelf hijst... o, labbah!
Hij heeft die haan zijn kop tussen z'n tanden klemgebeten! Haan hangt met klapperende vleugels los nu, en z'n poten spartelen in 't rond. Kruuu-kru-kru-kru yako!
Umbwu Koning zwaait eerst vier keer met die haan, richting vòòr, richting achter, twee keer richting opzij-opzij. Krijgers en leeuwen wijken, eh?!
Medicijnmannen gooien een bad van geheimkruid-bladeren over zich heen. De een na de ander raakt van geest bevlogen, zweet, hijgt, danst, stamelt, snyu-snyu-snyuuuuu!
De drums en drummers, dansers en hun dans-o, zangkoren met al hun gezang, o heelheel de menigte schijnt van het ritueel te stijgen, meters en meters hoog, uit 's werelds angst.
Dan onverwachts... hmmm, e'e!
Matope bijt die haan z'n kop af in één hap, één ruk, zo: nyabbahkrrraww!!
En kauwt haans kop tussen al z'n rauwtanden fijn, zo: grugrak! Umbwu Koning zuigt met groot geluid alle levenssap eruit en spuwt de resten uit, zo: fwéh!!
Haan-zonder-hoofd valt op de grond! Haan slaat met vleugel, klappa-klappa; haan z'n voeten onder z'n vederbuik zo, ze rennen rond; haan zwaait met nek zonder één hoofd en 't offerhanebloed spuit rond, zo: sssyyyru!, terwijl dat vel met die veren aan die haan z'n hals, rondom z'n uitstekende nekbot stuiptrekt. Haan rent met slingerende bloednek.
Al die tijd zo, mneger, leeuw aan z'n ketting raast en tiert, wrrruhwrrruh!
Dan weer die krijgers en die krijgerkrijgers! Zij dansen-ooyy, in opperste gedrevenheid van bosgodsdienst z'n viering, mneger! Maar medicijnman, hij dat', hij-ooy, hij-baaa, hij? Hij danst bij Umbwu Koning in een kring rondom!
Dan, als haan de hele voortempel heeft rondgerend en na drie ronde cirkels valt, zakt haan precies in 't stof neer vóór de knie van Umbwu Koning, zo: plllu!! Met 'n laatste stuiptrek spreidt haan daar z'n vleugel, krrrééé..., strekt z'n bestofte poot, krampeert z'n lichaam voor 't laatst, ummmpp-ummmpp, golft z'n lange nekwervel in 't zand en
| |
| |
sterft, de offerdood kraperend, zo: kwa!!
Heel de dans- en zang- en drum-menigte, alles en iedereen tuimelt terug omlaag naar het werkelijk der wereldwerkelijkheid, alweer!
E'e? Wat zal dit teken ons gaan geven dang?
['t] Is: beven! beven! beven! Whhhoooh!!
'n Godeteken: driemaal ronde cirkel! Chn-chn-chn! Eeee-ye!!
Dan ineens zo: pammm! Van de achterkant van één der hoofdpilaren - twéé! - verschijnt een stukje speer... dan schild... dan hoofdtooi... en dan... kijk daar: onderhoofdman Mbu Togwa!
Saaangggg [wel asjeblieft]?! Wat doet hij daar? Is hij allenig? Hoe is hij daar gekomen dang? Wie heeft hem daar met zijn aanwezigheid gedeponeerd? Eh?!
Wie heeft hem daar als geest verschenen? Een magie? Zonet zonet was hij toch tussen 's konings krijgerscharen mede bij die tempel hierzo aanbeland? Dan hoe heeft hij z'n omweg kunnen maken? Eh?! Kijk die vrijpostige moerskont van een zwartmensenkind, die uitziet als een verfomfaaide Leba-geest [stuk ellende] met al z'n kwellingen in z'n kwaadgeestige boemanskarakter! Die m'mapima [motherfucker]!
Dan hoe kan hij ineens pilaarhoog staan verschijnen zo? Eh?! Hoe komt dat ding, dat hij durft te stáán, hóger dan de geknielde koning en op platform buitendien aan tempelmond? Weet hij niet dat is: eer breekt hij?
Een vernedering voor Umbwu Koning! Een ontheiliging van stamwet buitendien, want wie van buitenaf die tempel ingaat, vóórdat de Opper-Wilayatu daarzo, voor 't aangezicht der goden aanbelandt... zak, jo sebrefata [jij vervloekte ellendige]! Zak naar beneden, vlugvlug, jo kraalstinkige bosbultige puistenpest van een laaghartige Togwa-beest!
Maar... Togwa stáát! Hij heeft zelfs gezicht met oorlogskleur beschilderd, kleren en uitrusting van 'em, zijn daar als de oorlogsdracht geboddied! Mhn!!
Is oorlog gaat hij voeren, hayyah!! Oorlog zo, maar dan tegen wie, baya? Wie-wie-wie-wie?
Neem blad, ach, nee, neem oog en kijk, kijk 'em, dat levende portret! Hoofdtooi is dansend met de veren van de arend, klauwen van de luipaard daar opzij, stekels van het stekelvarken ertussen en allerhande dinges meer, tot aan apetandenketting!
| |
| |
Dan z'n gezicht-woooooiii [ojee]!! Z'n gezicht met brede grote neus en wrakeldadig gezette lip aan mond, grootgrote krijgersogen, alles aan 'em in de aanslag! Maar dan toch...
Hij schitterpraalt vanachter schild vandaan, ik swéér fo je! Aan hem het eeuwig krijgerschoon ondanks de dreiging der verschrikkelijkheden uit vijandigheden.
Op slag lijkt de Buffel-Amnpuku uit het hoofd verdwenen van de vorst der Wilayatu. Matope spert z'n ogen, sluwt ze weer tot kijkspleten en spert ze opnieuw alsof hij kijkt met nieuw soort licht aan kijkblik.
Kijk zelf no: Mbu Togwa, hij glimt van voorhoofd en hij lacht een vieze lach! Hij staat, hij krijgert met z'n lichaam, hij daagt vanuit aanwezigheden uit, o, uit! Chn!
Zak Mbu Togwa, zak die verhelsde treden af met je zwarte poot onder je vrijpostige buik, ja zák! Zak voordat duizend pijl-en-bogen op je schieten! Voordat een sperenregen je vermorzelt en je aan duizend stukken wordt uiteengereten! Voordat één bijlslag, bijl geworpen uit de koningshand, je voorhoofd klieft, zo: dyyenggg!
Voor de laatste vervloektese keer: zak jezelf! Zak met je lijf als in een nederdaling, zak!, en kruip en kronkel als een regenworm, als een modderaal, een... een... een... een swampvis die tot in de ondergrondse blubberpoel wil wegduiken...! Fo gódsnaam, zak met heel je opstandige Shona-neger-zelf in vernedering en machtverloochening toe, naar de vorst der Shona-Shona, hij Umbwu-Koning, Matope-Hij-ooy, Opper-Wilayatu, de Rijksvader der Wilayatu 'l Mu'anamutapah, Koning en Ere-buikzoon buitendien van de Donkerogig-von-kelzielige Mutota, vorst aller negervorsten-oooyyy, baaa... mmmmm-mmmmm!
Zacht bid ik je met prevelmond, Mbu Togwa: zak dang, zak no? Ik bid je, tang'gi tang'gi [o, asjeblieft]!, zachtjes zachtjes, dankje-dankje, o, asjeblllieft, zak!
Kom, een goddelijke hand die uit het niets verschijnt, gaat je een schouderklopje geven, dat de mensenwereld vol met spiedogen kan zien hoe moedig je bent en durft en dorst! En een duizendmondgeest gaat aan ieders oor tegelijk staan fluisteren, ook aan de jouwe, dat je geen kwaaie dinges doet, maar góed, wanneer je je voet neemt en die op die tree daar zet en zachtjes met je voetzool op die steentree zakt, hoor, Togwa!
| |
| |
Mooi zo... zak, baya, zak! Hoor wat de tong der wijze Dodenvader aan je zegt... kom, zak dang, zak! Ze gaan je alleen maar toejuichen, juist nu, omdat je wijsheid hebt getoond aan hoofd en omdat je zelfs op dit uur van hoogverraad je plicht nie losgelaten hebt tegenover al je Shona-Shona, meer nog, tegenover negerland met negerbuik... wey-ye-yeyey!
Zak dang, me schat, kom, laatste poging... zak, no? Zak!
Alleen een afdaling nog kan je leven redden! Laatste keer: zak voordat de speermonden uit de gespannen spierhand vliegen, voordat de gereedstaande pijlen wegstarten, voordat de wapenen tot je spreken met de dodentaal...
Zakkk!!! Laatste bevel van Ziel aan jouw adres, hooghartige Mbu Togwa: zak, voordat duizendmaal duizend haatharten je treffen, en al hun wapen schieten, blazen, werpen, zo: swappah... sssnnnééénnnggg!!
Werp je schild en speer direct direct weg, sito sito! Trap 't! Spuw op 't! En toon de vorst van alle vorsten met je op de grond gezette borst, dat je...
‘Dier van het lage stof, sta op!’ schreeuwt hij in de verstilde schrik tot Umbwu Koning, ‘Sta op en kijk rondom en heb verwondering!’
Umbwu Koning wil bevel geven, om hem, Togwa, te verduizendvoudigen in duizendmaal de dood aan één lichaam. Die saka-saka [vervloekte] ellendeling! Wacht, maak 'em los, snelsnel; hij gaat deze opstandige yakhond leren wat het lot van de gewenste kluif der macht is! Hij wil het doodschietteken geven, nadat al zijn krijgers reeds met al hun wapens de verrader als doelwit hebben gekozen. Maar in zijn opperhartighéid geeft hij het doodmaak-teken niet, integendeel.
Op de woorden van Mbu Togwa reageert hij zelfs even in paniek: hij is inderdaad, o?, in bidpositie naar de tempelgoden.
Vanuit z'n laaggebukt zijn overziet hij niets. En een koning hoort vanaf het hoogste punt zijn krijgers te bevelen, alles en iedereen overziende. Buitendien is hij, ondanks vooraf genomen maatregel, vanuit deze knielhouding helemaal zo, gebonden ook nog, in het ritueel, kwetsbaar.
Alsof een schorpioen 'em in het zand gebeten heeft, veert hij op, zo: wrrrammm! Z'n handen blijven nog gekruist, daar op z'n rug: hij
| |
| |
weet, vijand kan 'em zo niks maken, want dat is eerloosheid op eerloosheid, 't laagste van 't eerloos laagste, zelfs fo de boskrijger-ooy! Chny!
Maar achterhoofd zegt 'em: vijand-verrader kent geen eer! Chn!
‘Umbwu, hier: wapen-dit!’ schreeuwt hem een hoofdkrijger en reikt daar aan, terwijl met snelspoed 'n ander de koning van de rituele boeien gaat bevrijden.
Toch neemt hij niet, wuift weg, werpt weg, want hij weet: dat is een extra macht op koningsmacht die hij al heeft in zijn bezit-ooy-ye-ye-ye!
‘mKrijgers zullen álles doen fo me, indien er ook maar iets gebeurt met me!’ Is zó is Umbwu Konings overtuiging.
‘Kijk 'em fo je [moet je hem 'ns zien], met verlamde kikkerogen bij het zien van slang! Onze “koning” staat met een varkensbek vol tanden, eheheey!’ spot Mbu Togwa. ‘Umbwu-ooy, vandaag-vandaag zullen je ingewanden roosteren in het vuur, Umbwu! We zullen ons jouw darmen laten smaken, hmmm! Ikzelf ga persoonlijk je lever braaien en 't opeten! Maar je hart dat’ [je hart zelf], je hart! Dat ga ik in de nok van me hut laten uitdrogen; dan stamp ik 't fijn, met gedroogde boskruiden; dan trek ik thee d'ruit, ik baad ermee: me rituele wassing bij de heksendans aan de mond van het nieuwe seizoen, aay-aay! De rest van jou, stukje leegte jij, ga ik aan de kaaiman geven om te vreten, kaaiman-ooy-yey!!’
Nu is dat punt voor 't gevecht gekomen, absoluut!,-denken krijgers, dieren, stenen, alles! Woedende menigte, razende stilte. Maar tot onzetting van ze, laat Umbwu Koning ze nóg niet aanvallen.
Het enigste wat hij maakt, is handgebaar, vragend om absolute stilte. Wat fo kapotte wijsheid is dit dang? Ehn?? Als je - oog in oog met hem staande - niet meteen jouw brutaalvrijpostige verradersvijand met z'n belediging maskadeert [vermorzelt] en hem tot splinter-lijk rampeneert...
Mbu Togwa weet niet dat Umbwu Koning wegen zoekt om rampspoed in zijn koninkrijk te willen vermijden. Want vijand ombrengen, is één. Vrede behouden, is je tweede koningschap!
Tot op het laatste ogenblik... Macht hebben is geen kunst, maar macht gebruiken met de wijsheid van de voorvader, wiens hand met de jouwe alle daad is aan 't verrichten! Ch-chnnn!
Mbu Togwa met z'n beestbrutaliteit! Hij denkt: hij wint die eerste
| |
| |
ronde! Umbwu Koning is geschrokken zeker! Hij had nie gedacht dat hij nu zou vallen. Aay, zolang gewacht, zo lang z'n Togwa-hoofd gebroken en gedacht. Zo lang gewraakt, zo lang gebroed. Eindelijk is dat grote slag-uur gekomen, noho? [jazeker!] Aaaahn!!
Met volgebekte beestbrutaliteit schreeuwt Togwa - iedereen kan horen en getuigen, tot aan tempelbos zelfs en allerhande fetisj meer daarzo:
‘Kijk 'em dang! Matope, de Koning-lafaard! Hij vult z'n mond met sprakeloosheid! Maar Matope, ik zeg jou: jij drijft dit Shona-rijk al tijden naar z'n ondergang! De mensen zijn kwaad, de goden zijn kwaad! Vandaar dat we je wegjagen, verdrijven! Vandaag, Matope, yangose! [hoera], is mìjn dag!’
Al die tijd denkt Umbwu Koning niet alleen aan Mbu Togwa! Hij denkt met slaande hersen: ‘Wacht wacht wacht! Dit is een truc! Dit hier is: val! Volgens mij wil Togwa iets uitlokken! Volgens mijn helderspirit staan er in het geheim z'n mensen klaarklaar fo de uitbarsting van z'n samenzwering! Ik loer geslepen kansen af! Geef hem wat tijd, geef hem wat speelgelegenheid, o, geef hem vierende ketting!’
Dan nu Umbwu Koning luid: ‘Volk die staat aan mijn kant, hoor hierzo! Wie is die boze geest daar die ons komt tanteren [teisteren]? Eyh? Ontheiligde tempel! Ontheiligde voorvadertaal! Chm! Togwa, jij knotbeest met een demonische wrat op het aangelaat van je ziel! Je dorp zal deze dag betreuren, ik zeg je! Je moeder haar buik, zal krampen van verdriet, om die dag dat ze je heeft gemaakt, Demon-Togwa!’
Dan met een extra luide stem, Umbwu Koning: ‘Krijgers, laat hem met rust voorlopig, zak je speer en ontspan je boog! Berg je bijl op met het gif der kikkers! En zet je blaaspijp met 't slangengif en 't lianengif weg, even! Hij die daar staat, al is hij het demon uit de diepste Achter-onderwereld! Hij kan ons hierzo niks maken! Wij zijn niet enkel duizenden eerbaren tegen één lafaard die zich buitendien achter een schild verbergt, wij zijn duizenden goden tegen één demon!
O, onze macht-ooy, bwebwe, is als dat van de Opperslang tegenover het kwijnende hart van de mier, die - overijverig als hij is - denkt te zijn gepantserd. Maar in werkelijkheid is diertje-mier niet groter dan een zandkorrel, (lacht wrakeldadig) chechechechèèè...’
| |
| |
Dan spuwt Umbwu Koning wrakeldadig op de grond, toont daarmee opperste verachting voor Mbu Togwa. Wie twijfeltwijfelt staat ineens weer aan de koning z'n glanswaardige koningskant:
‘Aay, uhum-aay! Umbwu Koning heeft gezégd, aay! Umbwu Koning wéét hoe hij deze verraajerszaak gaat oplossen, aay, uhum-aay! Zie je wel? Zie je wel? Ik heb je toch gezegd, zie je wel? Umbwu Koning is nieteens in de schaduw der verlegenheid gebracht! Laat staan dat hij in verlegenheid zou zijn geduwd! Wie hij?
Man-zonder-schrik-in-lijf-of-geest? Matope? Chnnnyyy! Hij heeft z'n godenkracht geconsulteerd! Z'n rug staat sterk, onbuigbaar-onbreekbaar! Anders kon hij nie zo met krachtwaarde staan praten! Aay, hehem-aay, inderdaad, iya: wíj staan aan de duizendgodenkant, ayi-habn-mmm!’
Maar dan, m'mensen, kijk wat er geschiedt...
Waar ze vandaan gekomen zijn geboord, niemand weet: maar ineens vliegfladderen, hoog aan de lucht zo, twee verschrikkelijk grote zwartgieren met ogen als gloeiende doodskogels. Om elkaar, om elkaar, zo vliegen ze rond in de cirkels der hoogten. Hun vleugels spetteren vonken af. O, luchtgevecht! O, geestengevecht! Donderwolken, bliksem snijdt verten over verten heen-ooy, yeyeye!
Als ze elkaar te lijf gaan gaan, zo dalek, gaat er eentje vallen, diep naar omlaag, te pletter, misschien wel in het tempelmidden, door 't dak-open, zo: platyapp!!
Hier bij 't kleinmensen beneden gaat de confrontatie door. Matope heeft de uitdaging doorstaan. De eerste ronde dus, uitdagingsronde, zonder één bloed zelfs te laten droppelvallen. Maar dan de tweede ronde komt aan kraalmens nu.
Hoor, hoor, hohohoor Mbu Togwa opnieuw van tempelboven af vandaan: ‘Ah... hahahay! Ik laf no? Ik vanachter schild no? Wel hierzo, ik hou dit ding van me af, en deze speer ook! Zo...! Armen wijd, lichaam wijd, borst blinkt met blootdadige openheid! Wie wil, kan speer gooien op me!’
Maar aangezien woorden wel stilte breken, maar geen wijsheid in z'n waarheid kunnen aantasten, beseft Mbu Togwa dat hij meer moet doen om deze koning uit zijn Umbwu-kraal te lokken. Dus daagt hij uit tot tweegevecht:
‘Hier, steppehond Matope!’ en hij spuwt van tempelmond af neder.
| |
| |
Dat nie alienig. Hij verheft nóg meer z'n verraajersstem:
‘Van hier af, op de hoge hoogte staande, op de plaats waar een echte koning hoort te staan - en dat ben ìk vanaf vandaag - daag ik je uit, ik Mbu Togwa-bawbawww-nekruh [een ware, moedige zwartkrijger]!’
Taaannnggg [nee maar]?! Dit is niemeer vijandigheid of strubbeling! Afrekening om kleinigheid? Nono! Nee, dit is zuiver zuiver een absolute greep naar Shona-Shona-macht!
Dan wat doet onze Opper-Wilayatu bij deze tweede ronde dang?
Hij rijst z'n hoofd omhoog, hij kijkt met zonblinkende vijandsogen! Spuwt op de grond, opnieuw, krachtiger als Togwa! Met keelschrapen d'rbij en vinger wijzen naar de richting van de vijand! 't Is spuug om spuug, 't is leer om leer! Groter belediging dan grootgrote belediging! Zo!!
Dan nu gaat hij, Umbwu Koning, een geslepen actie ondernemen - wacht!
Medicijnpriester rent en verschoont 'em vlugvlug van het aardse vuil met 'n medicijnwater, kru-kru, kru-kru! Krijger daarzo beschermt hem, geeft hem direct direct weer wapen, klaarklaar fo de strijd.
Umbwu Koning maakt gebaar dat iedereen opzij gaat; hijzelf blijft staan. Dan prevelt hij geheime magische formule. Dan gaat hijzelf vol van koningsheid naar voren, een paar passen, maar met genoeg afstand om heel alleen tegen Togwa te staan zo nu, hij laag beneden, Togwa boven op dat verraajen tempelhof.
Mmm-baya-mmm! Dinges waarvan ik je vertel? Chn! Dinges gaan gebeu...ren!
Hoor Umbwu Koning nu de uitdaging aanvaardend - tweede ronde zijn we dan nog steeds, hoor:
‘Verrader! Vuiler dan stinkdier kan de poel in jouw gemoed je niet zijn!’
Consternatie: Eeeeeeeeee!!
Commotie: Tiyyyeeeeeeeeee!!
Umbwu Koning gaat mooimondig verder: ‘Jo sebrefata: beest zonder menseneer! Kom beneden, laat ik je aan stukken snijden!’
Als Togwa één stap maakt, richting Umbwu Koning, en zijn assegaai snel omhooghaalt om te werpen, richten zich opnieuw bliksemsnel de duizend blaaspijlen en schietpijlen en speren, knotsen, bijlen, alle soorten wapenen op hem! Zelfs de spanningen in de gelederen zijn
| |
| |
niets, vergeleken met deze ene koninklijke doodsdreigerij!
Indien Mbu Togwa durven zou om iets te doen, al heeft de koning duizend keer bevolen dat de wapenen der krijgeren in onbruik blijven...! Ze kunnen nie helpen, vóór ze denken, is dat wapen al gericht! 't Gaat verschrikkelijke moordpartij worden daar-ooy-bwebwe!
Maar op het moment dat Mbu Togwa speer wil werpen, zakt èèn van de twee zwarte stinkvogels tempellaag en giert voorbij langs gevel, achternagezeten door die ander.
‘Krèèèè kru-krrruuuk!!’
In schnkmoment verstijft een ieder: kijk! De goden willen niet dat iemand valt hier! Stop! Stop! Stop!
Mbu Togwa zakt z'n assegaai, heel even, aangezien hij slechts de vleugelklap hoort, maar niet ziet wat er gebeurt aan buitengevel.
Op dat moment vliegt er uit onverwachte godenverte zzzznnnyyy - unnggg een speer uit de menigte, en klettert tegen de pilaar daar aan, zo: sssrrrepsss! Hij Togwa duikt en rijst opnieuw om toe te slaan.
Hoor dan Umbwu Koning, kwaad op kwaad: ‘Wie is zo vrijpostig mijn bevel te negeren? En?! Hebben jullie het teken van de goden niet gezien?’
Dan tegen de mensen direct rondom: ‘Wacht krijgers, wacht! Schiet hem niet neer! Zijn stinkwaterbloed moge de tempel niet ontheiligen, uit naam van onze Shona-goden!’
Maar de uitdager voelt zich vernederd. Wat denkt Umbwu Koning wel? De tweede ronde is nog nie voorbij! Ding is in petto voor 'em nog, hahaha!
Op het galmen van z'n lach aan tempel schreeuwt Mbu Togwa deze woorden voor een ander dan de koning, alsof hij tegen een aparte geest daar praat: ‘Ahahahahuwaooo...! Ehehehe! Commandeur Wilayatu, Umbwu Koning no? Loopt op z'n knieën naar de tempel om te smeken! Fo wat? Fo de redding van zijn koninklijk gezag? Voor het rijk dat hij nu definitief gaat verliezen! Kom makker! Strijd is voor ons geschreeuwd, we gaan!’
Direct zo, onder het oog van duizend harten, verschijnt vanachter àndere pilaar Ntu Changa, tweede opperhoofd en vijand van de koning ook, maar van andere stamclan dan Mbu Togwa.
mLe-le-lezer-ooy: derde uitdagingsronde, tweede vechtronde!
Krijgers staan lam, maar leeuwen aan hun ketting razen. Eén woestenij rondom de negerziel, mlezer-oooyy-ye!
| |
| |
‘Jullie twee honden! Verraders!’ roept Umbwu Koning nu, bij het zien van zoveel verraad ineens zonder controle van emosie. Maar omdat hij nog steeds de tempel geen doem wil gaan staan bezorgen, met bloeddrama, wil hij eerst deze twee verraders van hun tempelplaats verdrijven - en godweet wie nog meer verborgen is daar, al kunnen 't nie velen zijn.
‘Laat leeuwen op ze!’ roept Umbwu Koning woestwrakelend.
Leeuw daar is losgemaakt, maar leeuw wil niet aanvallen, omdat leeuw die krijgers veels te goed kent: ze zijn vertrouwelingen van Umbwu Konings hof! Dan nu verrader no? D'r gaat een andere manier zijn om ze weg te pakken daar, desnoods met brandvuur of iets anders.
Maar dan terwijl Umbwu Koning hoofdbreekt... zzzyyyuuufff! Eerste pijl schiet uit een krijger z'n boog. Pijl wordt daar opgevangen door Mbu Togwa! Saaang [wat]? Hoe kan hij pijl opvangen dan? Heeft hij misschien nieuwe magie? Grote magie uit ander land stiekem gekomen-gebracht zonder weten van Umbwu Koning? Ahn?
Verwondering alom, maar nieuwe daad in deze losbarstende slag, de derde ronde nu, is volop!
Wwwwsssyyy! Speer vliegt uit 's konings hand, o, gelijk de eeuwige - uit de godshand geworpen tijdens godenjacht - op Ntu Changa af! Speer ketst tegen z'n borstschild, maar niets helpt niet! Speer splijt aan twee en buigt daar tot twee wonderringen die zich met kronkelingen in elkaar omkringen, ontbranden, gifvuur vlammen en in as vergaan!
Alletwee mensen ongedeerd, zo! Wondermagie! Wondermagie! Ze hebben zich geprepareerd - want zo doet vijand en verrader! Hij wast z'n zelf ritueel, dagenlang, wekenlang, in geheim-geheim! Hij zorgt dat zijn amuletten sterker zijn dan sterk! Dan pas zo, gaat hij op stap met z'n gewone én geheime wapens!
Direct direct: een pijlenregen bastert los! Maar niets kan ze nie treffen: Ntu Changa en Mbu Togwa vangen pijl na pijlen op, speer na speer en lachen hardop, aay, aay, che-cheee, ayi!!
Maar dan... wanneer ze zelf schieten, terug, dan... krijgers van de oppervorst vallen in 't stof en sterven direct dood, zo: déddéd! Veranderen tevens in de meest ongeziene obya-dingen... magie-ooy! De kwetsbaarheid is dus aan 's konings kant! Waai-oooyyy, goden, wee help!
| |
| |
Onder het roffelen van oorlogsritme, onder de onbedaarlijke stampvoeten van de rijen rijen krijgers, en de verwarrendheid die de gemoedsgemoederen teistert, wil een stammenoorlog uitbreken, direct direct, man tegen man, krijger tegen krijger, één grote bruya: wirwar, van krijgers, krijgerzonen, stamhoofden en onder-opper-hoofden, stammen, medicijnmannen, alles en iedereen, zelfs die losgelaten koningsleeuwen met hun wrrrhah-wrrrah-wwww-wwrrrah!!!
Zie: daar komt een koningsgier van hooghoog naar omlaag gevallen, vlak voor Umbwu Koning z'n voet, zo: pammmmm!!
't Geeft geschreeuw en angstig wijken. Even lijkt 't of dat de strijd staakt, één moment maar, zo! Maar Umbwu Koning staat fierfrank. Heel even keek hij met die anderen naar daar omhoog, in 't vliegruim aller Vleugelen, en zag dat daar nog steeds twee koningsgieren vlogen. Dit was dus een verschenen, nieuwgoddelijke derde.
Als hij begrepen had-ooy-ye, dat dit 'n teken van de goden was-ooyy, mmm-baaa! O, Ndu-kinderen van deze aarde, allen zo luistergragen naar de taal van dit verhaal! Mhm! Als Umbwu Koning eigen negerdinges, die magie-geheimen, had begrepen.
Misschien verstaat hij 't wel. Maar met z'n drift en z'n emosie om te vechten, die opperste oppermannen-strijdlustigheid die opvlamt in z'n koninklijke bast aan 'em... èèè-eee!
Umbwu Koning spietst die dooie zwartvogel daar aan zijn speer. Hij werpt deze op de grond en... stapt over de godengier, mle-.
Dan maakt Umbwu Koning nu het teken dat voorafgaat aan het aanvalsteken: één arm gaat hoogte in aan lucht, alsof hij duizend doolduiven in zwarte vlucht vanuit het daglichtnaakt bezweert om ze te maken, koerieren die de doodsboodschappen naar de godenwereld dragen. Het bericht van zijne vorstelijke glorie!
De derde ronde, mlezer, is nu een feit-magie, gesloten in een feitencirkel! Een feit dat komt, een feit dat gaat en verder gaat in de herhaling, zoals een derde cirkel alle leven sluit in de waarachtigheid der godsdimensies! Zoals een derde vogel valt in derde godenteken, haay-oooyyy, me neger, haay-eeeyyy!
‘Hoor hierzo, luister Mshona-Shona van getrouwheid, kijk, mbaaa, hoor!’
En alle oren zetten zich en luisteren met 't ooropen.
| |
| |
‘Ik weet... ik heb altijd geweten, dat er verraad is in mijn rijk! Behalve jullie, steppehond Changa en stinkvarken Togwa, zijn er bosjes anderen die mijn posisie willen hebben! Ik, Umbwu Matope, koning van de Mwenemateputah! Chn! Chn-chnnnn!
Zij allen willen hébben, no? maar niet: zij allen kunnen kríjgen wat zij allen willen hebben met bedorven geest!
Want de goden? Zij zijn aan mijn kant! Al hebben jullie duizend fetisjen geprepareerd, de Buffelgod is mijn ware geestgod! Onder de machtskracht van mijn medicijnman, en onder de steunkracht van talrijke gebiedsdelen, zoals die van de Dhlo-Dhlo en de Kahami- Khami-ooyy-bwabwawa, heel mijn clan, heel mijn clanclan Rowzi Rozwi, zal ik jullie verslaan, zoals de olifant de boom uit de grond rukt en deze onder z'n hoef verplettert! Zoals zelfs de luipaard het onder de hoeven van de buffelkudde begeeft! Zoals de slang ondanks zijn moerassige oppermachtigheid zich in venijn wegkronkelt als de neushoorn hem verdrijft naar de oorden van het onleefbare!
Onaantastbaar ben ik, zoon van Mutota! En van zijn vadervaderen, allen de Buffelbuik der Wilayatu! Ohahuhahuhahu-bwuh!!’
Zo roept Umbwu Koning, met zwartlippen zo groot als de kop van een rijpe kastanje die op springen staat. Vlugvlug trekt hij-koning de medicijnman naar zich toe. Rukt sneller dan snel de kalebas der medicijnen uit z'n hand, en drinkt, glok! glok! om iedereen te tonen dat hij is: onschendbaar! Mmmm-ch-ch-chmmm!
Dududun-dun, drums! A dududun-dandan!
Maar mkoning maar! Wat heb je gedaan?
Maar mko-mko, Bwa Wilayatu-oooy-bwa!
Wat jij gepresteerd, wat jij gedaan?
Jij dronk het wonderkruid der Wonderboom,
dacht jij! Dus 't drinken snel als snel gedaan!
Jij werd onschendbaar door de godenhand,
dacht jij aan hoofd! Maar 't is vals gedaan!
Maar Ma-matope, Matope! Matope-baaa!
Hoofd weet niet dat het medicijn verzaakt!
Want 't is van verkeerde boom geplukt!
| |
| |
Die geur is van verkeerde blad!
Matope! Vrees geen dood, maar ren!
Nee-nee-nee drums! Nee-nee-nee, baaa-o!
Speel geen lied nunu, lied nunu,
maar laat je tongtonen vergaan! Eeeyhh!!
De medicijnman had, die nacht waarvan dit verhaal je nu vertelt, geslapen bij een vrouw die het aan haar voeten had [menstrueerde]. Maar 't was taboe voor zijn magiewerk! Want man mag altijd alles doen met vrouw of maagd. Maar niet met vrouw gaan rollen, wanneer vrouw d'r tijdelijke dinges, buikbederf, heeft aan poenta [geslachtsdeel], je weet wat mensen bedoelen. Sooo... [daar heb je 't nou]!
't Was taboe, heel erg taboe zelfs: kintaba!. Dus... straften goden hem wreedadig! Dan toen hij 's ochtendsvroeg, met z'n gebed aan kaak en kalebas aan hand, z'n kruiden brak... hoofd draait, hoofd duizelt... hij weet niet...
‘Nu jullie!’ roept Umbwu Koning tot het vijandelijke paar. ‘Krijgers, ik wil geen bloed tussen de stammannen! Als er één ding te vechten valt hier, dan is het dat ik, de onschendbare, dank zij de krachten van de Wonderboom waarvan de Buffelgeest de bladeren feilloos weet te vinden, jullie met kracht en spoedgeest ga verslaan, wreedadig ook en gruwelwaar!
Zie je die dag hierzo aan mensenogen? Chn! Voordat nacht valt, zelfs voordat zon op z'n hoogste dakpunt is aan de kraal van onze luchtgoden, zullen de jakhalzen hun feestmaal hebben! Vleesmieren ook en vliegen tevens, huba!!
En ik, de Opper-Wilayatu, ik-ik, Matope-ik die mij is, buikzoon van Mutota en zijn vadervaderen en moedermoeder-buikvrouwen, stamverwanten en stamgeesten, chnnnyyy!
Ik zal jullie allebei verslaan, in een strijd die z'n gelijke niet heeft, omdat ik jullie, één tegen twee, allebei tegelijk jullie kop af ga snijen! Daal af van jullie verradersplaats en vecht op blotevoet-grond - niet op de heilige tempelsteen die standplaats is van de gezegende voet-zolen!’
Nenenene-waaa, ho! A lelele-bumba... [ontzetting]!
Onder het geschreeuw van duizenden kreten aan de lucht, bad hij zijn goden die nabijer stonden dan de schaduw van zijn baard die
| |
| |
hem viel op de borst, naast schaduw, schaduw van zijn lichaam op de Sho-Sho-aarde.
Goden, ik bid je dang! Goden, ik zeg je dank!
Ha-hum, goden, ik vecht met jullie hand!
Goden, ik met de drank uit schors en blad,
schors en blad van de Wonderboom die wortelt
op de de plek waar de onzichtbare kraal is
van alle Shona-Shona-vaderen, mmmbaaa!
Ik vecht met jullie en ik leef om jullie dank!
Dan stond Umbwu Koning, Vorst en Ere-koning van zijn goden, klaarklaar voor het gevecht, terwijl zijn opperhoofd-vijanden, Ntu Changa en Mbu Togwa toetraden in de nadering van moordenaars, aanstaande! Pùùùùhh!!
Ziedaar oog, drie staan, twee zo, tegen één geboren, en in het verraad tegen de één gezworen, tot wapen, één, en kameraad!
Weldan, mfriend, de smid kent het geheim van al zijn ijzersoorten en hun ertsen-oooyyy! De regenmaker weet hoe hij moet prevelen en dansen voor zijn natte-goden lucht! Ch-ch-ch-ynn!! O neger, mneger! Iedere slang, de ringslang, de gifslang, de boomslang, de worgslang, kent z'n hol, kent het zwiepen van z'n staart, ke-ke-kent de geheimen van zijn krachten en zijn onkrachten! Ieder konijn kent het wippende gebaar van z'n staart, door en door, door en door, mnegero-dóór! En alle kennen zij meer dan zichzelf, kenkennen hun vriend en ook hun vijand in z'n sterkten of zwakten.
Maar de vriend onder de mensen kent z'n vrienden niet, al zijn het vijandbeesten die hem loeren. Maar de mens onder de vrienden kent zijn vriendgedierten niet in hen die mensgedaante dragen. Behalve wanneer deze z'n gezicht openmaakt en onthult, als een vijand vol vuurvretende haatdragendheid, achter het masker van de lichte lichaamslach, ooyy-baaa...!
Ziedaar de twee gezworen geestdragers in mensenlijf! Zie daar, baya, mbaaa, de vijandsbenen, vier - zij aan zij de twee paren - de lijven torsen van de Gieren die Matope's rijk zullen verscheuren als 'n lijk tussen de struikgewassen die ons dit land herbergt, o, als het rijk van alle negernaveldelen, ooyy! mhn!
Een onheilsvogel krijst z'n laatste krijsen, fffyyyuhh!! Dat de tempel
| |
| |
niet ineenstort en wankelt als het huis der droomgoden aan mensenhoofd die z'n illusies ziet vergaan in boze droomnachtkwelling vol van kwaaie fantasie! En vol van broederoorlogen, waarin de neger de neger de ogen uitrukt, de neus afhakt en de oren afstroopt, de lippen vertrapt en het gezicht bespuugt met bloed uit eigen drakemanstong-ooyy!
Ke-ke-ke-ke-ke!
Matope nadert; krijgers wijken! Mbu Togwa houdt z'n speer gereed vanachter schild. Als de bek van de gier die bereid is het laatste bot van de gevelde buffel te staan kloven!
Ntu Changa nadert, voetstap brandmerkt de voortempel z'n heilige gesteente! Hij wankelt niet, hij loopt. Zwaard van 'em steekt naar voren, schild schittert en blinkt z'n zonlicht binnen de weerkaatsing het oog van Umbwu Matope binnen.
Eén ogenblik maar, ziet Matope in hem, ahh: vijandgod!
Dat de Buffelgod hem op de hoorns moge nemen! Dat zijn oorlogskleuren aan zijn lijf mogen verbleken, opdat men hem uitlache, hij Changa, en hij als de woestijnvos met z'n staart tussen z'n benen afdruipt!
Dat de goden hen, allebei de belagers, met donder en met bliksem mogen treffen, nono-baaa: o nee, dat hij, Umbwu Koning, hij met het ware bloed der Wilayatu, Hij-Hij, Matope, zoon van Umbwu Mutote, de Opper-oppervorst de Wilayatu 'l Mu'anamutapah-ooaah, allebei z'n vijanden in èèn enkele doodsklap treffen zal! Dat hij ze zal verpletteren, vermorzelen, rampeneren en maskaderen! Dat hij die Hij is, ze zal...
Krrruuuyyy... wrrrappahh!
In een laatste poging hem te redden trachtte ik de sluiting van de derde cirkelkring te breken! Ik, Wonderboom, waarvan hij 't kruid niet aan z'n lichaam had - buiten z'n schuld, maar door die van de gefoute medicijnman - veranderde ik met de spoed der goden in een zwarte panter.
Plotsklaps... een zwarte panter met gloeiende ogen en een bek vol vuur en met een lijf vol stekelvarkenharen springt vanuit het Al-niets tussen Umbwu Koning en zijn vijanden in. Mbu Togwa deinst, werpt z'n speer! Speer kaatst op panterhuid, zo: grakgrak... bwakgh! Ntu Changa kapt en hakt en steekt! Maar zwaard van 'em treft huid
| |
| |
als ijzer! Dan voor ik je zeg: zwartpanter rampeneert ze, aay, ze vluchten!
Maar voor het ongeluk van Umbwu Koning werpt de medicijnman speer op mij, ik in het godgepantserd panterzwart!
Speer treft mij niet, maar Umbwu Koning, gaat dwars door z'n hoofd van oor tot oor! Umbwu Koning rent... whuuuuh!, valt, staat op, strompelt op treden, wankelt daar en valt en... bloed van 'em, bloed valt op tempelgrond, grond is ontheiligd door verschrikkelijke moord!
Sins ik je zeg: één grote stammenoorlog breekt daar uit, oooh-uit! De krijgermannen met hun spinnelijven, ze vechten 'n vechten voor je daar, terwijl de lijken zich opstapelen als... als... als een toren van mieren, klimzaam naar het godenhoge kruin der levensboom.
Vanaf die dag is 't rijk verdeeld, mneger. Het koninkrijk, het Sho-Sho-rijk van de Kara-n'nga -vorsten, e-baaa! Vanaf die dag, aay-baaa... - toontaal, zeg het van mensenkeel af in de spraaktaaltekens! - ...schiep Ntu Changa het rijk der Changamires waar de mambosinegers heersen onder de Urowzi.
En Mbu Togwa, eveneens zoon der plunderaars, hij viel opnieuw onder verradershand, toen de BaPortu kwamen en het opperhoofd Mavura de schatten van het Afri-land verkocht, verkocht, mnegers! Zijn hoofd werd omgeruild voor een gelijk gewicht aan goud; zijn lijf voor een gelijk gewicht aan zilver; zijn geslachtsdelen voor een gelijk gewicht aan diamant, ayi!
En het gewicht van al zijn plunderaarsverwanten werd geruild voor 'n gelijk gewichtsgetal aan 't zuiverste ivoor, mlezer.
O, de navel, buiknavel en mensenbuiknavel-ooy-bwebwe, mlezer! De navel is ons als een derde vrouwstepel. De eerste twee voeden de vrucht. Maar het is de derde, die tot de godenzij gekeerd, als allerallereerste, de kiem van dit leven te voeden weet. Na-na-na-navel! Zo viel Matope's rijk uiteen: gelijk de kalebas barst en het zaad verspreidt! Aay-mmmh, zo was 't gister één wat in verbrokkeling vandaag nu lijkt, één wemeling van leven, maar verdeeld. Ch-ch-chny-chny, anhan!
|
|