| |
| |
| |
Onder de Duisterste Godenzang
Nduma, hij, o-hij, o-hij, mmm-baaa, Nduma-hooyy!
Hij slavenbuikkind leek een zoon der goden. Zijn vroegjonge dagen, aay, ze werden gevuld met die trektochten van karavanen. Aan de borst van een nene, zo werd hij gezoogd, aay. Onder de hoede van de BaPortu-medicijnman werd hij gedoopt met water uit een porseleinen schaal, ayi, met water uit een regenbui gevangen vanaf hemels. Dan werd z'n ziel van heiden af verlost en door de zegen van de kristengod geblankt, zoals dat ding heette, no?! Hel en verdoemenis werden aldus van neger af gedreven. Zonde, erfzonde, uit de negerbast gewassen. Het afgodische vernietigd. Het heidense met al z'n demonkrachten, al die bozegeesterij zo, werd in zijn negerziel getemd.
Nu kon zijn ware grondnatuur, de paradijselijke onschuld, de heiligwaardige schat van de geschapen engel in de mens, worden bevestigd in het zuiverzuivere kerkelijk geloof. Wel die der kristenheid, baya, dat ene ware! Datzelfde dat ervoor zorgde dat de nene met dat beebiekind, met kinds nieuwnaam van Johannes-Petrus, tussen de andere slavinnenvrouwen voortsjokte, terwijl zij allemaal zo, ritmisch zuchtten.
Diezelfde die ervoor zorgde dat z'n wezensnaam, Nduma, van hem afgewassen werd en afgekristendoopt-ooy!
Kijk negerin daar met gebroken ogen! Kijk daar die vrouwenvrouwen, stoet van slavinnen uit het rijk van de Mani uit Mba-nza-stad, Nteke's, Mpu-ndu's, vele soorten stamvrouw meer, die hun voetstap liepen met de pas der weidevogel, zo: bwak-bwak-bwak! Vogel zelf kon opvliegen, zij niet.
Kijk negerman daar, sjouwend, torsend, of BaPortu dragend in hun hangmat of hun gevlochten baar of stoel!
In lange rijen zo, voet zet op grond neer, voet tilt op, voet vreet afstand, ten slotte... voet staat met de aankomst stil. Lichaam loopt... lichaam loopt... lichaam loopt... hoofd prakkezeert.
Neger was slaaf ook toch, bij neger? Wanneer één stam een andere
| |
| |
overviel, z'n vrouwen roofde - bijvoorbeeld doordien eigen stam was uitgedund door ziekte, oorlogen of tegenslagen zoals honger - dan werden die anderen bij ze ingelijfd. Maar dan toch niet zo, dat de ene zwartmens zich als zwartmens beter voelde dan die ander die ook zwartgebast was? En?!Je kon als negerslaaf bij negerbaas toch trouwen met z'n dochter? Dan werd je als hij oud werd, of stierf, toch zelf weer baas binnen die andere stam of kraal? En een vreemde slavendochter werd toch kraaldochter?
Stamhaat bestond wel, iedereen zo, kende 't. Maar negerrashaat? Dat iedereen van één kleur, 't negerwild beest, onder de voet kwam van iedereen van die andere kleur, 't bleekwit van de BaPortu? En?! En dat diezelfde BaPortu ook de Arabier, Ba-Mosli-Ba, minachtte, al kocht hij slaven van 'em? Ehn?! En dat die Arabier ook op die zwarte khefirs [kaffers] jaagde, anh?!
Iedereen zo, met andere kleur en met macht en met machtigheid, jaagde op neger! En zelfs BaNeger jaagde op BaNeger fo ze! Chmchmmm!!
Vanaf die hoofdstad van dat Ngo-Ngo-rijk trokken ze noordwestwaarts zo, op naar de nabije kust, dwarsend door alle soorten woudenwouden. Eerst ergens elders slavenmassa's ophalen in de BaPortu-kampen, prazos.
Een stoet van negergoden zo, trok mee, in het onzichtbare van het hemelhoog en het ruimtenbreed vergoddelijkt tot wezens.
Vooraan de karavaanstoet, gidsen en verkenners met hun padkunde en wapens. De ene keer kapten ze pad. Dan weer die andere keer zo, schoten ze apen dood die ze moeilijkten, of ze ontvluchtten kudden olifanten. Dan weer, baya, werden ze in het Ngo-Ngo-land belaagd door zwarte reuzenmieren of zwermen Afrikaanse bijen - gefáárlijk zo, zeg ik je, mba-neger!
Dan weer op een andere tijd z'n keer, hadden ze last, vooral met nachtval maar ook overdag, van duizenden muskieten, bloedzuigers, luizen, vliegen en de-god-met-de-ogen-rondom-al-van-z'n-hoofd weet wat nog meer! Door swamp ging het en over modder. Alle soort gevaren loerden ze, de een nog erger dan de andere.
De negers, vooral lastdragers, met zware dinges op hun nek en hoofd, gingen zuchtend voorwaarts, gingen zuchtend hun weg waarts, hun negerweg wegwaarts. Umpumpu! umpumpu!
De hele weg zo, zongen ze, soms... dansten! Al was hun last of ziels- | |
| |
verdriet nog zo groot, zo ziensoog groot als de reuzentermietenhoop, zo groot als de hooghoge broodboom met kruin-ooyy, zo onontwortelbaar uit de bodem der ondergang als de wortels van de mangrove, zo talrijk als de bladeren waarop duizenden rupsen en luizen en mijten, ze zongen en bleven zingen, allen zij, gaande zo, op langlange stoetrij, soms met de ketting of het touw rondom hun hals.
Umpumpu! umpumpu! umpumpu! haba-haba...!
Hun lied, mlezer, lied verstomde niet, niet nee, nono, geen enkel woord uit hun gezang werd nie koud aan de lip niet! Want de zang zo, zang met de zegkracht, was hun enigste belijdbare geloof voor hun emosie in hun binnenlijf, hm-hm!
Blinkende tanden en zwetende basten. Bloeddoorlopen eerst witwittige ogen, gescheurde voetzolen aan ondervoet. Geen angst voor het leed zelf diep in de hartmond, maar verscheurd door het lijden dat van huis weg doet scheiden.
Umpumpu! umpopo-ba! umpumpuuu-huhuh!!
De hangmatdragers zich wadend door de moeraspoelen, hun naaktnaakte vellen vol bloedzuigers en zweren. Umpumpu! humpumpuh! Met de dikke buiknavel vooruit, als een neus van de romp, umpumpu! Rondom hun mannendeel voor de schaam een schamel lapje kleer gewrongen. Of 't werd rondom hun middebuik met een eenvoudig stukje touw getaaid [gebonden], umpumpu-baaa, umpumpu!
Rugwervels gekromd, met de modder aan de kuiten, umpumpubaaa, umpumpu! De lippen gescheurd, in het oor zong de krekel, ue umpumpu! Sluipend en springend, sjouwend en zwoegzaam, over tompen [boomresten], over takken, soms in de staart van een schorpioen getrapt, soms met de beet van de slang van het gif in de hiel, in het scheen, en... verlost toen de dood in hen binnenviel zoals de vijanden het dorp overmanden en verderf zaaiden! Umpumpu baaa, umpumpu!
De zweep op het lichaam en de huid werd gereten! Domnegers! Luinegers! Maar altijd weer zwoegend!
Umpumpu baaa, umpumpu!
Bij de tekens van de stammen kwamen de littekens van wonden, van wonden en van het striemen der drijvers uit Viana, Braga, Oporto, Aveira, Coimbra, Peniche, Lisboa, Setubal en talrijke andere BaPortu-Portu, aay, Portu-gees-gezen, vooral die uit de zuidbuikgebieden van de Portu-Portu-landen, met name uit de Algarve met z'n stadste- | |
| |
den als Lagos, Portimão, Faro en Tavira, of waar elders ook vandaan gekomen.
Umpumpu nyama-nyama! umpumpu baaa, mnekro! Umpumpu! umpumpu! [Het is zuchten maar geblazen, mijne negers, zuchten en kermen, kermen en lijden!]
Door slangen gewurgd, door spinnen gebeten, zwarthuid na zwarthuid verloor daar zijn bloed-baaa!
Umpumpu! umpumpuuu, aba-aba! umpumpu!
De doden betreurzaam, maar geen rouw kunnen geven; koortsverzwakking, buikloop lijden, slapen in de modder van de natste getijden!
Umpumpu baaa, umpumpu!
Met het zweet in de handen en het juk op de schouder!
Umpumpu baaa, umpumpu!
De aanval van stammen die het zwart willen bevrijden - Nzinga-hohohooo! Nzinga van Matamba! - de vechters, de strijders, de belagers, bevrijders, beschoten en vermoord! Hun lichamen in het zwampwater verbrijzeld, door het grasbos gesleept, in de modder geklodderd, aangestoken en verbrand!
Umpumpu - zucht - umpupmu!
Aansluiting bij de Swahili-karavanen, uit het oosten gekomen, met BaArab z'n drijvers: ‘Voorwaarts, khefirs, o kaffers die jullie zijn! Bij de baard van de Profeet, voorwaarts! Het wilde van het dier en de doem van de mensheid zijn in jullie laagwaardige ras verenigd!’
Dan weer aan de andere kant de BaPortu: ‘Uit naam van os Sãos, os Sãos potentatos [onze heiligen en hun macht]! Voorwaarts, kudde van zwarte negerbuffels met als enigste verschil dat jullie niet gehoornd zijn en geen staart hebben aan het achterlijf, maar verder wild en primitief! Macron-macron: vee van de steppe, zoals de wilde zwijnen en de wilde koebeesten! Hup-o-hup! Voorwaarts, vervloekte zonen van Cham, de bijbelse vervloekteling, die gedoemd is te bestaan als 't minste aller rassen uit der godenschepping...!’
Dan weer BaArab-ooy: ‘Huphup, voorwaarts, honden die Allah heeft verstoten! Zelfs het aardse geluk gunt Hij deze vervloekten niet! Het spuug van Mammet de Profeet treffe hen in de lelijkheid hunner gezicht! De zweep aller shari's [sjeiken] verscheure hun bast! En het onheil aller gelovige muzelmannen worde op deze heidenhonden afgewenteld-hahbah! Bij de baard van onze machtige islamitische
| |
| |
vorsten uit het noorden: hup-jullie, hup-jullie, vooruit!, stinkende khefirbeesten!’
En maar zuchten, de negers:
Umpumpu! umpumpu! umpumpu! umpumpu-baaa, umpumpu!
‘Draagt de last van de huiden! Sjouwt het kostbare ivoor! Krapeer uit Kristusnaam onder de zweepslagen die voor het kruipsel van jullie zwarte hondenras geschapen zijn en gedrenkt in azijn! Hij stierf voor jullie? Nou, krapeert dan voor ons! Nòs Portugueses somos os màs superiores, e muito muito civilisados também! [Wij Portugezen zijn het meest superieure en beschaafde volk ter wereld.] En jullie... jullie zijn de animais do mundo, jullie veemensen! Voooooruit: vai, vai!!’
‘Hier jij, tweebenige negerbuffel! Wat moet jij daar? Wie geeft jou het recht jouw stank uit te broeden? Wie geeft jou het recht jouw darmen te lozen, terwijl wij verder trekken door de hel die god voor jullie heeft geschapen? Hier! Ik vermoord je! Stinknikker, stik maar in je stank! Poefff... dat ellendige kruipsel was nog geen halve peça waard, met al die bulten, die koorts, die opgezette leden en die wildedieren-primitiviteit! Eén last minder! En voort nu, vai... vai... vai...!’
‘Ik wil uit deze hel geraken, maar dan niet zonder al die rijkdommen... haha... ik zie de jaloezie al bij de aankomst in de haven... de Heer verschaft ons onvermoede rijkdommen, nee, ene fortuyn! Leve de macht van ons Portugezen! Lang leve onze kristenvorst! Hendrik de Zeevaarder, trots onzer natiën! Zijn daden zij geprezen! Ons wacht aanzien in het hooggerezen vaderland, de rijkdom, macht en eer... en roem! Voorwaarts jullie, duivelszwart addergebroed!’
Umpumpu! umpumpu-baaa, umpumpu, uba-uba! Umpumpu, nekro, umpumpu [en maar kermen... en maar zuchten]! O negers, 't leed op de zwarte schouders is een mensenwereld groot!
En de goden, zij zongen hun negerste zang!
Dan de goden, zij zongen en weenden, wee-weenden!
Op het hart van de Bantu, zo dansten zij dans!
Op het hart van de mens-mensen, driftwereld lang,
vergaarden zij zich in gedachten en emoties-ooyy.
‘Hoor,’ sprak de grote Man, de Amnpuku van Kongoland,
‘hohohoor, mnegers, hohohoor mijn verhaal-a-a-aal!’
| |
| |
Aldus klonken de stoetgoden hun: ‘Hmmm, mhmmm!’
‘Hoor,’ sprak de Vadergod, Nt'ta-Amnpuku van Ko-kongoland,
‘mnegers-oooh, mba-neget-aaauuuhuh, mnegerbuikkinders,
zonen en dochters, kijk hoe zij verdwijnen!
Er is 'n uitvaart gaande-o, 'n uitvaart gaande heen!
Uitroeicampagne daar in negerland!
Karavaan gaat, karavaan gaat!
Invallers komen en veroveren!
Dan onze dochters, onze zonen,
jong jong, ook oud van lichaam,
zij verdwijnen; zij worden aangevallen,
afgeslacht, vernietigd en vermorzeld,
zoals bananen in de vijzel fijngestampt!
Mmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmhh?!’
Hoor daar de goden: ‘Mmmmmm? M-hhhmmm!’
Maar dan, verder met Nt'ta's spreekbede:
‘Wie van ons zal hen verder begeleiden?
Ehh? O-baaa! Ketenen, touwen, lianen...
Zwepen, vloeken, snaphaanen en dood...
Indien de zonen en de dochteren van de zwarte bast,
o-baaa... vervloekt zijn, en vernietigd worden in
hun zwart bestaan zullen ook wij, umpumpu,
het lot dienen te ondergaan dat wij verdwijnen
of slaaf worden van anderman z'n goden;
want ook zij zijn door die anderman geschapen.’
‘Eeeeeehh?! Kekekekekeke!! Mmmmmm? Uhm?!!’
Hoor weer Nt'ta's woordactie:
‘Ten zij... we vechten met de godenkracht!
En hen in hun geloof verstevigen! Oooh!
| |
| |
En hen de wonden zalven en genezen, hm!
En hen vertrouwen in henzelf geven, hm!’
‘E?! énhén! ayi! énhén! ayi! mhmmm!!
Maar het negergodenrijk stemde verdeeld.
De godenouden om de Eeuwenboom, zij prevelden en prevelweenden.
De totemgod vond dat zijn stam nu kans had totemwraak te nemen, op ooit gepleegde nevenstammenroof, verkrachting en ontvoering van de buurstamsdochteren en -zonen.
De Nzimbu-god, die Schelpengeld-god, hij? Hij wilde snelsnel zaken doen. Net als het opperhoofd beneden, verkocht hij negerzielen, 't gaf niet hoeveel hoe, aan een iedere heerszuchtige, 't was bleekman, neger, Arabier... als er betaald werd slechts, nzimbu-schelp of ivoor, of goud of zilver, wat dan ook van waarde. Dan vloeide rijkdom aan en macht en vrouwen, heelhele dorpen tegelijk vol wijfgeesten, ehohoho... plezier en praal zo, baya!, aan zijn godenkraal! De god der boosheden bleef daar de god der boosheden. Hij wrakelde en woedde, raasdetierde. Haalde in het bijzijn van de goden der vergadering smerige streken uit en vierde de resultaten van zijn wandaden met een orgasme, waarbij hij zijn zaad vol duizendkoppige tarantula's naar het midden van de godenkring spoot en de hemelheiligheid zowat ontwijdde.
‘Hoor hierzo!’ riep de onschuldgod vanuit z'n kakelende kaakwerk. ‘Wacht even baaa..., mijne negergodendom baaa!
Wat zeggen we dang? Wat roepen we dang? Wat redeneren we dan zo dang? En?! Gooi je oog naar beneden en kijk zelf en zie: als de Mani-Kò die de heerser is van Ngo-Ngo-land zelf verkeerde dinges doet, dan is het toch niet onze schuld?
Waarom grijpen we radeloos ons in het godenhaar? Waarom gemoppermopperd dang? En?! Híj is de machtige, beneden daar op die aardgrond onder onze voet! Híj doet z'n dinges met z'n mensen, mishandelt ze, slaaft ze, vermoordt ze! Is híj draagt verantwoordelijkheid! Is híj moet ophouden z'n eigen zwartnegers te staan verkopen, net als die vele stamhoofden en kó-kó ko-ningvorsten! Hoe zouden wij, godheilig als we zijn, daaraan iets kunnen doen, laat staan veranderen?’
| |
| |
‘A bru-bru-bru-bru-bruuu...!
A bru-bru-bru-bru-baaao...!’
Stilte! Stiiiiiilte viel in godenland daarzo! E'e [ongelofelijk]?! Dit leek de waarheid aller waarheden. Neger had zèlf ook schuld aan eigen ondergang! M-mmm?! Chm?! [nee toch? jazeker!]
Stilte was daar gevallen zoals boom omvalt in mensenland, maar dan in godenrijk en zonder één geluid!
Dan ineens...pampampammm... [meer dan plotsklaps]! Wie staat daar op met z'n naaktgodenbast? Taaang [verrek]?! 't Was de spotgod! Hij nam het woord, nee, eiste het met groot gebaar die neger maakt wanneer hij ziel wil laten uitspreken met negerdinges.
Hoor 'em daar zeggen, hoor 'em daar wonderpraten! En zoals hij, die spotvogelgod daarzo, vijf eeuw later nogeens zou herhalen in gedegen zwartkolonie-Engels, smoelbekte hij aan de vergadering:
‘By the supergods of us niggergods! Well, deary-deary! What can we gods do for the human animal below below? Ahn?! We powa is limit! We control is weaky like nebbah before! We own own powa is limit to the spirit of that human beast him ready self! Anban!’
[‘Bij de supergoden van ons, negergoden! Nee maar, m'n liefjes! Wat kunnen wij goden in 's hemelsnaam uitrichten ten behoeve van het menselijke beest dat daar beneden huist en twist? Onze invloed is ook maar tot het god-zijn beperkt, We zijn zwakker dan ooit, aangezien onze krachten gebonden zijn aan de hunne, o, het mensdier daar beneden (dat zichzelf nog liever dan ons aanbidt)!’]
Zo gaven de goden toe, hun eigen machtsgebrek over de mensmensen. Over de mens die niet meer was dan dier op de aardgrond-ooyy, mneger! Over de mens die zich de god geschapen had, ten einde zich meer god te voelen...
De god van het verdriet verbond zich met de nachtgod, en versmolten zich tot twee duisterheden in één, aan de poort van onze Dungrufoto, Duisterstede-o, nana-lele!
De geluksgod trok zich terug in de gelukskraal. De god der eenheid werd gezessendeeld onder gestook van de verdeel-godgod der tweedrachten. De geneesgoden trachtten de zielewond te helen, maar het hielp niet, het hielp niet.
De antigod-god, altijd van alles opponerend, hij nam het woord en nam de macht. Hij riep de donder- en de bliksemgoden, de regen- | |
| |
maagden ook, talrijke, uit de maagdenkralen van de haremhemelen, en danste met ze, paarde en paarde! In zijn genoegens kwamen onweren, waarbij rivieren uit hun oevers traden, mensen en dieren op de aard verdronken, en landschappen vergingen in de nood van stormen.
Zo was reactie: fel, maar niet de neger reddend! Aay-o, mnegersmlezers, aay-baaa... chmchmchmmmmmm!
En pijn verkrampte neger in zijn buik. In de buik waar het verstand hem zetelt. En het gevoel. En kracht. En vruchtbaarheid. En ook verbeelding.
En pijn ranselde hem huid, sloegsloeg zijn vlees, sneedsneed zijn ziel, kapkapte hem in 't hele wezen, bovenop het striemen van de zweep van slavendrijver die hij alreeds kende.
En neger viel in onmacht, neger viel in geestenzwijm. Het donderde en bliksemde, en... dansten spoken. Weet: magie verloor kracht, fetisj verging!
Wel, bij de kracht van duizend amuletten! Heelheel de wereld der verbeeldingen aan het negerhoofd, uit de geheimzetel van buik gerezen, verpropte zich tot een eeuw van doem, zijn waarheid, waardigheid, zijn taal, zijn liefde, zijn ademkracht, zijn spirit, alles... alles... alles zo, buik uit negerbuik geboren, tot in getallen van zijn nageslacht, werd in zijn levensloop vernederd en verkracht! Hay-baa-oy! Mmmmmmmmm!
Umpumpu! Humpu nomo, humpu [zucht zonder einde...]!!
|
|