| |
| |
| |
Voor het Oog van de Zieners
Rondom de binnenplaats de kralen, daartussen, aan één zijkant, stonden baldakijnen met hoge kappen aan de stangen; omlaag hangend de randdoeken, met franjes-ooy, met franjes-baaa, en met het wapenteken van het land der kruisvaarders, o mPortugal!, gesierd en opgehemeld onder krijgervolken.
Een was van rood satijn, die der gezant. Hij was ambassador van kristenheldemans machtzame land, was BaPortu-bassador in Ngo-la-land.
Aan zijn zijkant de krijgers, beschermers van het recht. De BaPortubassador, hijzelf, had een kristenmedicijnman aan zijn zijbuik staande: dat was een priester, bisschophoog van rang.
Beide-zij, dronken wijnen, geschonken uit gemandde flessen en vanuit zilveren kalebassen die zij bekers noemden.
'N'na Bantagwobo keek en keek.... Hij dacht daar in zijn hoofd:
‘Een vreemd volk met vreemdemansgewoonten, dat wel, mneger. Neem het breken van je houding. Ze noemen het: knielen. Het pletten van de handen alsof je eetbare larven, in het vuur geroosterd, tot lekkernij tussen je hand z'n palmen platwrijft. Chn! Dan dat is: het bidden. Bidden tot de god van het kristenniets dat niemand kan zien, no? Is nie erg; is net zoals wij bidden tot onze Ngo-Ngo-goden, wij met kalebas en plengoffer. Maar zij zeggen: hun bidderij is beter! Hebben een “kruis” dat zij aanbidden, hetgeen geen enkel oogverschil geeft met die houten godenpoppen van onze medicijnmannen - behalve die rare heksenvorm. Dus kruis is fetisj, no? Iya! Kruis is fo ons zelfs een heksending!
Dan die godin van ze! Heet van naam: Maria. Maria no? Hele dag zo, roepen ze: Maria, Maria-Maria-Maria! Nooit een stel schurk-figuren zo fanatiek datgene wat ze “onschuld” noemen zien aanbidden! Dan nie dat allenig, mneger: d'r afbeelding is mooi, vreselijk mooi. Aantrekkelijke jonkvrouw zo, dat lekkermaagdje Maria! Maar tegelijk is overal van d'r lichaam bedekt!
Hoe kan dat dang? En?! Is frustrasie kweek je zo! Kijk naar die
| |
| |
vrouwen van ons, mooier dan Maria, of minstens net zo mooi, met navelbloot en grote schudborsten, net reuzen papayavruchten!
Goddelijke aanbidding? Frustrasie-aanbidding! Is dat hebben ze! Want ze maken d'r mooi, met zoetrooie lip en zachtrose wang vol bloemige schoonheid! Maar ze mag geen enkele man opwinden! Alleen d'r hand en d'r grondvoet ['n klein stukje van haar voet] mag je zien. Geen geweldige borst die 't kind bijna kan gaan doodmelken! Hmmm?! Heilige krassigheid [geiligheid] is dàt!
Behalve dát, mneger: ze heeft ook kind gemaakt en is buitendien tóch maagd gebleven. Wo-wo-wonder-ooy! Magie-wonder! Geen wonder, want allemaal zijn ze - BaKristen, BaJood, BaMoslim - net zo Afrikaans van natuur als wij! Net zo godvruchtig of net zo satanisch hoor! Net zoveel wondergelovig, of nóg erger, ik sweer fo je! Want, is zo zeggen ze: zíj hebben een “godsdienst, religie”. Dan wíj? Is neger-afgoderij hebben wij! Zíj hebben “echte god”, wíj afgoderij, no? Zíj kennen wonderen en wij hebben alleen maar hersenspinsels! Zíj alleen kennen “waardigheid, waarheid”, al dat soort dinges!
Neem andere dinges, neem wat we zeggen! Wij zeggen “voet”, nog beter: “foet” en we bedoelen “been”, “bovenbeen”, “onderbeen”, “voet” of zelfs “dij”. Met dat ene woord drukken we alles van 'tzelfde uit. We zeggen “hand” en we bedoelen evenzeer “arm” of zelfs “pols” daarmee. Maar bedoelen we niet precies datzelfde als zij? En?! We bedoelen toch geen varkenspoot met “hand” of “arm”? Zijn we daarom stompkoppig of koe-dom? Ahn?
Maar goed! Wíj hebben dus “afgodische fetisj”, dan zíj hebben “heilige sacrament, thora” of wat dan ook! Is óók fetisj hoor, mensenfetisj!
Naar de hel met ze, die hoogmoed-beesten!
Wonder no? Heilige Maagd-wonder? Jongmeisje d'r “tussenvoet” wordt gebroken, en dan heeft ze nieteens geneeskrachtige boskruiden nodig om d'r lust-vliesje weer op te lappen, 't wordt vanzelf goed en ze is direct nadat ze een kind heeft gemaakt weer eeuwig maagd, no? En dan geloven ze 't eenvoudigweg? En dan zeggen ze: die dinges van hun is goed, waarachtig, bijbels, machtig en heilig, dan die van ons is negerachtige duivelswerk, voodu-heidenachtig? Dát is pas satanswerk van ze, die sebrefata's [ellendigen]! Laat ze kraperen!’
Hij zag 't goed, scherper dan scherp, 'N'na Bantagwobo, die ‘Vaderbaas’. Maar is goed, la' we verder gaan, mfriend, want is BaKongo- | |
| |
bosland waren we. Dus arriveer daar weer, vergeet vertelman, deze Nt'ta Baluba, even weer! Aay, ga-kijk, hoor ook, wat die medicijnman verder dacht en zag:
‘Hun fetisj zo, zijn vele goden: Petrus, Antonius, Johannes en zoveel meer anderen, São's, allemaal steenpoppen van kristelijkheidense afgoderijen, die wij, verzamelde negeren, respecteren, al zijn ze niet de onze, wie? Nee-baaa!
De BaPortu-medicijnman in zijn lange rok speelt voortdurend met een kralenketting en prevelt tot geesten die hij heiligen noemt. Maar die voor ons, negerkraalbehuizers, zijn het niets anders dan boze, onbekende krachten: Heilige Yorka's en Ndyumbi's.’
Want mfriend, ik zeg je: precies hoe die negers daar hun houten en andere goden hadden, zo bezaten de BaPortu-kristelijken eveneens hun mascotten in de vorm van kruisen, wijwatervaten, wierookdinges, zalfflesjes, poppen en een afschuwelijk lelijk ding waarnaar ze voortdurend grepen om hun onzekerheden te verbergen. Bijbel heette dat ding, ze noemden het ook: het boek der boeken. Het telde wetten, zeiden ze, deze kristo-Portugezen, die geen der inheemsbarbaren, ooit zo, kende. Wetten van de stammen van Abraham, Mozes en vele andere onbekenden, geestenvaders.
Dat waren zeker de geesten van gestorven stamhoofden die even woest en wild geweest waren als de negervoorvaderen, even twistziek, even onverdraagzaam en oorlogszuchtig, even primitief, iya no [natuurlijk toch]?!
Maar dan: hoe konden zulke woestijnwilden zo geweldig superieur zijn aan de boswilden, dat die ene bestaande god alleen dáárzo zou gaan wet maken en nergens anders? Dus god redt wel die anderen maar nie die neger?
Leugen! Monumentale leugen! Monumentaal als een stamtotem, maar dan één die voor onheilskracht is opgericht! Weg met die satansleugen! Liefde, ja, liefde voor alle volkeren en alle mensen, maar geen leugen voor BaNeger hoor! Nee baya!
Toch was de kwestie van ‘het eer hebben voor voorvaderen’ zeer horenswaardig. Misschien dat zij, negers, ook daarom luisteren wilden naar deze bleekhuiden met hun zon-gerode gezicht, die zich gedroegen alsof zij kwamen uit de schaduwwerelden van Duisterstede!
Maar één ding konden al die negerhoofden niet begrijpen, zelfs Ban- | |
| |
tagwobo niet, hoe hersenrijk ze ook waren: kristenmedicijnen? Is goed! Elk medicijn is fo 't heil der mens geschapen. Maar waarom altijd gevonden dat 't medicijn van blankman altijd beter was dan het medicijn van de zwarte medicijnmannen?
Kristenafgoden in allerlei poppen, kandelaren, relikwieën? Waarom deze altijd sterker en beter geacht dan de hunne? Mmm??
Kristenwetten? Waarom gedacht en ook mondwaardig in hun Portu-taal beweerd, dat die veel beter moesten zijn dan die van hunne zwarte steppenvaderen?
Was een bijbelboek met perkamenten waarde meer geloofswaarheden waard dan de ijzeren wet van hun zwarte vaderen, die de wijsheden uit negeroudheden beleden? Waarom zo, wilde de kristenmedicijnman altijd het zijne beter-dan-best verklaren en ze aanzetten tot het verbranden van het hunne, hetgeen ze tot nog toe hadden geweigerd te doen? Chm!
Volgens hun gastvrije leefregels en naar de mate van hunne nieuwsgierigheden, hadden zij de BaPortu-bleekhuiden verwelkomd. Het waren tenslotte mensen - Ba-Ntu's met leef- en spreekgewoontes - zoals zij, de negernegeren en hunne tatoeages. Zij negers, dragers van het Bantu-woord, zij waren sprekers van de Bantu-talen; Bantu was niet een ras of kleur van lichaam, of een cultuur van één bepaalde groep. Bantu? Ba-Ntu? Gewoon: mensdinges! Dus eigenlijk ook dinges van BaPortu - als mens! Anhan!
Ook al verbasterden zij, de BaPortu, met hunne krompraterstongen elk negerwoord, elk Ba-BaNtu-woord! Zij noemden de zwartmensen die zij ontmoetten toch ook zomaarzo, met alle BaPortu-verbastering en verkromming, Monomotapa's omdat ze hun echte naam in negertaal nie konden uitspreken? Weldan! Ook al deden zij alles op het stompzinnige af verkeerd! Het was ze vanwege hun bleekmensen-tekort vergeven.
‘Ach, klein gebrekje... Of helemaal geen tekortkoming! Laat de neegro's zich aan ons maar aanpassen, die heidenbeesten!’
Want deze vreemdelingen met hun parasollen, ook al waren zij soms - aan hun gebrekkige kleur te zien - door de zon vergeten voldoende beschenen te worden.. zij hadden altijd het recht om menselijk te zijn ontvangen. Meer dan dat zelfs: ze moesten door BaNeger zijn gezien als... goden!
Dat had niet alleen als uitwerking, dat de BaPortu steeds een ‘ere- | |
| |
behandeling’ van de BaNegro eisten. Die zwartmensen zagen die BaPortu-lieden ook, vaker dan vaak, als de verschijning van alle soort boze geesten. Sommigen van hen, die BaPortu, waren rechtstreekse Bos-Ndyumbi's, die plotsklaps in het niets leken te kunnen verdwijnen. Anderen veranderden zich in wilde beesten die BaNegro opaten: kaaimannen, luipaarden, buffels, soms zelfs in hoogst giftige bosspinnen en schorpioenen. Om niet te spreken van heelhele zwermen BaPortu-vleermuizen die in de diepe buik van de nacht kwamen aanfladderen. Dan zogen als vampiergeesten - Asema's - het bloed uit BaNegro's lijf, zodat hij vermagerde en verzwakte. Dat kwam door hun kristen-magie zeker. Bwwwch!!
O, die BaPortu! Is BaPortu zeg je daar? Je weet niet over wie je praat-ooy! Ze hadden een leger van geesten meegebracht, góed-goeie, maar ook hele kwaaie. Vooral wanneer die kwaaie regeerden kon je 't merken:
‘Hier jo!’ Plubbs! BaPortu slaat iemand z'n hersens kapot! Man met gebonden armen op de rug, hij hangt voorwaarts, zijn hele schedelinhoud spat eruit... alleen omdat hij heeft gestolen.
‘Hier jo!’ Flabbab!! BaPortu hakt iemand z'n arm af! Man zonder arm heeft gejokt.
‘Hier jo!’ Bllaps! BaPortu steekt een onwillige soldaat met een handspeer dood, precies op die plaats waar dat hij weigert om die soldatenzaak te doen.
‘Hier jo!’ Klatsyy! klatsyy! klatsyy! BaPortu slaat iemand dat z'n vel loslaat, of hangt 'em aan een boom, of wringt z'n vingers aan z'n hand kapot, steekt 'em een oog uit, rukt z'n tong uit, hakt z'n hoofd af, schopt 'em, rampeneert 'em! Aay, ze gaan verdomd tekeer, vooral met dinges van geloof...
Is boze geest regeert ze zo, zeg ik je, echte Portu-Ndyumbi!
Een enkeling was een heel speciaal geval. Zoals een ietwat losbandige priester bijvoorbeeld, die spottend door de BaPortu-manschappen O Diablo [Meneer de Duivel] werd genoemd. Dat was zijn rituele bijnaam zeker. O Diablo was iemand die vreselijk zoop. Daarbij vergat hij gedurig zijn heilige bidteksten, hetgeen koeterwaals-Latijn opleverde. Maar dat was nog niets, vergeleken bij zijn hoofdzonde: zo bleek eens, dat hij al zijn wijn opgezopen had en de mis opdroeg met slootwater... 't Kwam uit, want driekwart van de manschappen lag na de mis op zondagmorgen binnen de korste keren doodziek.
| |
| |
Wanneer O Diablo wilde, dan trok hij zich terug in een boshutje en stuurde onweer, met heftig-grote regenbuien - donder en bliksem uit zijn handpalmen - op de mensen af. Of, hij liet droogte komen, om alles en iedereen te verschroeien. Of, hij liet ze van honger en ziekte kraperen.
Als men hem ging opzoeken bleek hij ineens onder de grond te zijn verdwenen, zomaarzo! Eenmaal terug had hij 't excuus van een retraite. Maar 't opvallende was dat tijdens zijn afwezigheid de meest rare dinges gebeurden. O, alle soort onheil bracht hij, niet hij allenig.
‘BaPortu brengt goeie zegening no? Ooo... is híj zegt zo, nie wíj!’
'N'na Bantagwobo, de medicijnman, was er heimelijk achter gekomen, dat O Diablo zich kon oplossen, ja, geheel in ontelbare stukjes stof uiteen kon vallen en dus in zijn omgeving op kon gaan. Dan zwierf hij het dorp rond als boze geest, Ndyumbi, om later wanneer de gelegenheid zich voordeed, zich weer samen te voegen uit al zijn deeltjes, zodat hij precies weer de oude leek. 'N'na Bantagwobo had een speciale obya, een medicijn, daartegen geprepareerd, teneinde zich tegen deze priesterlijke Ndyumbi met z'n ‘kristenheksen-magie’ te weer te stellen.
Ja, als goden gedroegen zij zich, die BaPortu, goden van hoogmoedigheid in het Negerparadijs. Ook diegenen onder ze, die - uit lage rang - geen personeel hadden om hen een parasol boven het hoofd te houden. Dus werden ze, met breedgerande krulhoed en al, door het felle zonlicht roodgebrand. Dat was de reden waarom ze in Ba-BaNtu's taal een buccara [roodhuid] heetten!
Dan kijk no: ze waren gekomen als gasten en gedroegen zich als wilderbeesten. Zelfs beesten van het bos en de steppe gedroegen zich nie zo, mond zegt [het] je! Want is misbruik maakten ze van de aangeboden gastvrijheid aan kraal.
Gastvrijheid, mlezer? Dat was de grondwet en het grondrecht van Ngo-Ngo-kraal, ayi [jazeker]!
Maar de vreemdeling scheen dat alles niet te begrijpen. Hij die van de noordelijke stamnegeren de omgang met het muntengeld had geleerd, kwam nu de ‘onbeschaafden’ staan vertellen dat híj hen de waarde van de materiële dingen leerde.
Hij die zo dom was om zijn natuurlijke voet niet aan de aarde aan te passen! Hij die tot bloedens toe bleef lopen op wat hij schoeisel noemde, die zijn voeten niet luchtte maar ze liet verstikken in zijn
| |
| |
laarzen! Hij kwam hen vertellen dat hij beter was?! En dat hij dus beter liep op voet, zoals ze wijszaam oordeelden. Al bewees de moddertocht het tegendeel.
Hij die in de BaBantu ogen dom, primitief, en lui was - altijd gedragen worden, altijd te veel tijd aan zijn stenen godenpoppetjes vergooiend, altijd lui hangend in zijn bilzetel, altijd veel te veel eten opvretend, gelijk de wilde zwijnen het voedsel der andere dieren opslorpten, altijd hondsruw - híj zegde hen, zwart-BaNtu's, (vooral wanneer hij kwaad was met ze) dat zij te min waren voor het aangezicht zijner goden. Aay-ba!
BaPortu van de twee gezichten! Want wanneer hij iets van ze wou, dan was z'n god nie goed genoeg fo Ngo-barbaar Dan gaf hij alles: goederen, heiligheid, titels van kristenadel... Mmmmmm!
Maar wanneer hij kwaad was... mmm... hel en verdoemenis... vernietiging!
En zij, de BaNegro, lachlachten. Lachten hem uit, die sommigen die dat ding doorzagen. Dat waren enkelingen slechts, zoals medicijnman Bantagwobo. Hij? Hij kon scherp dingen-zien. Met hem-ooy, de weinig-weinigen-ooy, de ooggeopenden en kraalbewusten! Chn!
Ze hadden medelijden met de BaPortu-bassador en zijn rugmannen, die hij z'n gevolg noemde, ook al liepen ze soms als een oorsprong vóór hem uit.
Wat was dat voor een volk, daar, aan de zuidelijke flanken van het Europa - zoals mensen dat smoelden - dat zó ongezien onbeschoft kon zijn? Dat zo weinig gemeenschapszin toonde? Dat, in plaats van z'n gezicht met de ogen en oren, de ademneus en de praatmond, z'n bíl het meest vereerde met het eeuwige gezeten zijn? Gezeten zijn en gedragen worden! BaPortu luizaam-ligzaam, als een stuk zebrakak tussen olifantsgras? Ehn?! Alsof dat het doel was van de natuur: je krachten neer te gooien en de boel te commanderen! Je achterste te verwennen met het urenlange zetelen! En je dan tóch verheven voelen boven al die zwoegenden?
Alsof hun eigen zwarte goden niet meestens stónden, fier en vervaarlijk! Alsof niet de dans, met de dynamiek der gestalten, het wezen van alle mensuitingen was! O het ongrijpbare onzer bewegingen, daarin schuilt ons de god, o-he...!
Hoe dom! Hoe bekrompen! Hoe Portugees-achterlijk! En hoe hooghartig strevend naar de mensenmacht!
| |
| |
Hoe weinig oog hebbend voor ware geestelijke waarden, de religiositeit die in een ieder schuilt! Maar zuipend, moordend en wreed, wreed, wreed!
Want van de leeuw had neger geleerd: je vangt je prooi, laat de rest met rust en drijft de kudden op naar grazige nieuwe oorden, opdat het oord daar waar zij waren, opnieuw zijn grassen groeien laten kan. Dát is het dienstzaam zijn aan al die goden van je schepping!
Maar dezen? Trachtten uit te roeien! Schoten in het wilde weg de dieren dood, daaronder negerdier-oy, mmm-hmhmmm!
Aay, 'N'a Bantagwobo no? Kijk 'em daar kijkzaam loeren, met een tijger in z'n ogen! Chyunchyunnn!!
Van de kraalbouwer had BaNegro gehoord: ik leef in evenwicht met mijne goden. Ik bouw het beste, maar dan zoals mij geschonken, met de middelen van riet en leem. En zeker niet om als doel te hebben: eeuwig te willen stutten op één plaats en een onverbrekelijke band met grond daarzo te vormen, beter gezegd: de aardkorst aan je voet te binden, dát stukje, als persoonlijk onvervreemdbaar territoor! Voet was gemaakt om rond te lopen, is niewaar, naar overal van overal? Chm dang! Kraal moest mobiel zijn en geen steen, nono! Zelfs als kraal ooit van steen mocht zijn, dan nog was de grond eronder geen persoonlijk bezit.
Want deze aarde, alles d'rvan, was slechts het eigendom der goden! De natuurlijke dynamiek, de mobiliteit en het gezamenlijke eigendom, dat alles moest grondig gerespecteerd worden!
Wie schopte dan BaPortu om in dronken bui te komen lopen zeggen, dat kraalgebouw van ze had geen waarde? ‘Omdat 't was nie van steen’, zoals O Porto's huispaleizen? Zoals zij nie alleen beweerden, maar ook aantoonden met hun schilderingen-tekeningen. Mhm! Baya [nou, nou, nou]! Of nog erger, omdat BaPortu al in zijn achterhoofd had, dat die grond waarop de kraal was gebouwd reeds tot zijn invloedssfeer hoorde? Nee, dat het reeds onder de macht van zijn toekomstige rijk op Afro-bodem viel?
Van de danser hadden ze, zij BaBantu, gezien met het eigen oog die een eigen blik schept naar de binnensten vanuit de buitensten: ik ritueel, ik ritueel! De klank is mij tot geheim geschapen. Ik gebruik mijn lichaam expressueel!
Wat deed BaPortu dan? Hij kon slechts weinig beter dan een macacu-aap staan dansen! Nee, hij danste als 'n aap aan tak! Nee, slinger- | |
| |
aap zelfs swingde beter! Niet dat hij als een houten boom stond van nature, want hij had lichaam als elk ander. Maar hoor: BaPortu had ook nie geleerd z'n lichaam - desnoods heidens - los te gooien, los, los, l-l-loslos!! Van het vrije genot was hij kristengeknecht!
Dan luister, peperige zaak [pikant] nu: BaKongo had geleerd: ik naai me naaien [ik neuk er op los]! In de heftigkrasse paring van mijn mooiste deel, met het krasboutig zoetste van de ander, schuilt geen schuld noch schande. Maar kristenvolkeren?! Mijn jesusss...! Zij preekten van verdoemenis en van verdelging, indien men ongeremd door gods gebod de meest elementaire liefde bedrijven zou, met harstocht en met minnepraal, met zoetheid... spierverrekkende krasdrift, liefst met veel anderen tegelijk, opdat het fruit het fruit herschiep, duizend en duizendvoudig als de boom der wilde honingbessen! Opdat het bloed z'n stuwing had en de natuur in de natuur haar gloriën verkondigde, schreeuwlang, spetterzaam, woelende sappen diep, en warm, met de ziedende kracht van de passie, die elk dier, elke bloem, elke boom, hetzij langzaam of met heftige snelheid, de bloei bezorgde van heel het grondige bestaansgevoel. O minne minne minneliefde!
En dát verboden zij als vrij, terwijl de goden zélf paarden, herpaarden, paarpaarden en talloze nageslachten aan hun mensekinderen nalieten! Chm! Terwijl zijzelf stiekem stiekem... Chmmmmmmmmm!!
In oude taal zo, spraken zij, en noemden dat ding Latijs of Latijn. 't Klonk mooi soms, als het zingende woord van de zwartvader-vaderen. Maar meestal was 't fo neger-oor een ware pijn. Wat ze zeiden - hij Bantagwobo, de ‘Vader-baas’, had 't stiekem stiekem van ze gehoord toen hij ze loerde toen ze dobbelden - dat neger z'n mondtaal apetaal was, geen orde had, ‘schold tegen elke grammatica’... Dat gold toch net zo goed voor al die nonenserijtalen van ze, met die spookgebaren die ze d'rbij maakten?
Over dat dobbelen en schelden eventjes, baya: vooral een tweetal krijgers van ze. Die ene was Pedro Gonçalves Mendoza, zichzelf noemend ‘O Senhor Fidalgo Conquistador’ ofwel ‘Meneer de Veroveraar’, die moerskontige wijnvaten-leegzuiper! En die andere boefman heette Antonio Benito da Silva, een snelvingerige vlugmoordenaar plus buitendien een boevenstreker, een waarware Matador. Die twee zo, maakten het heel bont.
| |
| |
Waren gedurig bezig, net als meer lieden van die BaPortu, openlijk dinges van BaKongo te kleinere; te zakken en af te breken. Het liefst hadden ze heel Mba-Nza-stad in puin geschoten en platgebrand, dat wist eenieder hier aan kraal. Maar wacht...
Is met Latijn of Latijs waren we bezig toch no? Anhan! Tijd van ze gaat nog komen, mhoi [sjonge]! Aay dang [toemaar] ...Latijs! Portu z'n Mond-Latijs waarmee hij negerheiden wil gaan kristenkerken! Latijs nor? Geweldige mooitaal no? Deftige kerkmedicijnmanstaal no? Terwijl hun eigen mensen, wildwoeste krijgers vooral, helemaal niets d'rvan leken te begrijpen, er oneerbiedig om lachten of meestal zwegen, in plaats van vrij en creatief mee te zingen en te Latijndansen. Baya [wel asjeblieft]!
Dan kijk ze dan: deze Po-po-portu-kristenen! Ze baadden hun lichaam niet, ze baadden nooit geen niet! Ze wasten zichzelf nooit of nauwelijks niet, alleen een beet je spelen met een kruikje water en een kommetje d'rbij, áls ze iets in de richting van het baden deden. Tijdens dit zogenaamde ‘halve bad’ spoelden ze hun handen en hun gezicht. Is schoonmaken noemden ze dat no? Waar was rivier dan voor geschapen? Of poel, of kreek, met zoveel water, waar neger elke dag met hele lading kalebassen spoelwater z'n bast stond te schrobschrobben?
En zulks, ondanks de honderden gevaren, uit de godenkalebas ter beproeving van de zwarte mensheden gestrooid, hoog uit de hemelen. Zoals BaNeger zelf zei: een regen van fijngestampte kwalenpeper, gemengd met gewreven duivelskak. Van scholen roofvissen met scherptanden tot wonderalen die je 't water uit sidderden. Om niet te spreken van knobbelige kaaimannen met monsterachtige kaakwerken die je de diepte in konden sleuren. Of... je verdween gewoon, naar het oord der Onderwatermensen, voorbij de poort die het geheim der golven bewaart. Whébbéh!!
Portu? Ze baadden niet, maar wreven hun lichaam soms in met een klein beetje olie waarin de geesten van bloemen door hun bloemmedicijnmannen waren opgesloten. Dan noemden ze dat ding parfum. Voor hun bestond niets geurigers, zo zei die BaPortu-taal van ze, met alle smoelwerk aan ze.
Maar zie je, met die helderheid van alle ooggat aan je, chm!: neger die zich elke keer opnieuw waste, waste en baadde, in kreek of rivier... Neger no? BaNeger?!
| |
| |
Hij stonk vermaledijd, zo zeiden zij. Iya, no? Vooral wanneer ze die Portu-wijn van ze gedronken hadden en alle soort van kristenheidense ruzies maakten alsof ze nooit waren gebijbeld!
BaKongo? BaKongo had geen schone geest of lichaam, kende geen beschaafdheden, zo zeiden ze, in BaPortu-taal, no?
Maar dan wanneer hij, zwartman, zijn BaNtu-bast waste in een ‘heidens’ ritueel, met heel veel schoonwater en geurig kruid, dan was dat geen parfumerij natuurlijk, nee, dat zo niemeer, maar dan was 't afgodische stinkbaderij!
Zelfs die hostie van BaPortu had geen smaak op mond, zo proefde je, vond 'N'na Bantagwobo. 't Was een gierig klein stukje wittebrood zonder zout zonder olie.
Wáárom, zo vroeg menige Kokongo-neger in bosplaats daar zich af, kookten die Portu-gezen niet één grote ijzerpotvol yams of maïskolven? Dan konden ze dat eten toch ook heiligverklaren?
En 't ronddelen, in gemeenschap, zoals hoe ze 't bedoelden? Zo ging er toch ook geen eer of heiligheid van af, hnyn? Eén lekkere beksmaak-grote hostiemaaltijd zo, met yams of maïskolf, met 'n groot stuk boshertenbout erin, 'n scheutje palmolie, zoveel als een paar spuugjes maar, 'n handpalmpje zout erin, en het getelde aantal van zes of zeven brandendhete pepers. Dat was pas hostie smullen, mnegers, mmm, aaahhh, mmm! Je vóelde dat je kraalmens was, binnenbos-neger ook, één met het gevulde buikdom tevens!
Mhm! Ayi! Mhm! Gemeenschap met voldaan gevoel, geluksgevoel ook, zonder hongerbuik! En pijn was daar vergeten! Hm!!
Dan die man waarvan ze bijna altijd spraken, tot in hun scheldpartijen toe, ...die kristusvent ...aan het kruis gelapt! Kruis no? Kruis met z'n marteling! Opgehangen en gespijkerd met nagelen! Hoe was dat eigenlijk, baya? Was 't net zo erg als wanneer de ene neger de andere vastbond op wilde mierennest of onder kapotgemaakte nest met zwarte wespen? Of levende levende gevild? Of één voor één de stamleden die het vlees van zijn botten wegkrabden, terwijl hij aan een tak gebonden hing en toe mocht kijken? Of eentje die verbrand werd? Eentje die mocht toekijken hoe zijn afgehakte handen door zijn bewakers werden opgegeten (want dat was die straf fo doodsvijanden, ook al had men grondig respect fo mensenleven)?
Stel dat pijn was: pijn, overal! En dat het bijbelse lijden net zo groot was als aan negerkamp. Was het niet dwaasdom van die kristusman
| |
| |
geweest, om zomaarzo martelaar te willen worden? Notabene terwijl zijn eigen stam hem in de steek liet? Die ijdele kruisidioot! Wist hij niet hoezeer heilig stamwet was? Stamwet, gemaakt door vaderen? Was het niet op z'n minst begrijpbaar dat ze hem hadden gemarteld vanwege zijn eigen idee-ideeën? Hij wilde toch z'n eigen godenwet maken, no? Dan stel je voor, mKongo, hij maakte zo die gemeenschap toch kapot?
Dan toen hij door die vreemde overheersersstam van de Romeinen was gevangen, had hij toch ook weer moeten meewerken? Die was toch de sterkere stam, met meer wapens en betere oorlogvoering, allerbeste godenmagie van eersterangs medicijnpriesters uit tempels zo hoog als een kudde olifanten op elkaar gestapeld! Hhhnnn???
Dan hadden zij, BaKongo, voor zo'n koppige eenling-idioot hun stamgeloof zo, moeten opgeven? Nono baya, o-nee! Dan beter als negerheiden samen met hun eigen dorp gestorven, hoor! Mhmmm!! Alleen... sssyyyuuu... laat de Mani je niet horen: de Mani werkt met BaPortu samen. Goden-aya! Hij wil zelfs gaan kristen worden. Z'n hoofd op z'n Mani-lichaam wil hij laten doopdopen. Om kostenvoordeel te genieten... Ch-chnyy... adyahka [wel alle donders]!!
Eén ding, baya: ze hadden reuzengroot respect voor hem, die malle Kristes. Omdat hij voor zijn vader stierf. Omdat hij absoluut de stem van zijn voorvader had gehoorzaamd. Daarmee achtten ze hem een groot man, opperhoofdgroot, grootgeestigheden waardig. Ja, zo achtten ze hem zelfs capabel stamhoofd van een zielendorp te zijn in BaKru-land [het rijk der (kwel)geesten].
En wat vooral ze aan kristenheid aansprak - want ze waren vooral niet tegen die godsdienst, zeker nie tegen álles, wel tegen mensen met kwaaie praktijk - was dat die eerste kristenen zo moedig waren Aay, mensen met een gepeperde lever! Moedige figuren dus. Die eerste kristenen? Chn [nee maar]! Die hadden lef-aay! Hadden zich desnoods voor de leeuwen laten werpen, alleen uit zielsovertuiging in de waarheid van hun getuigenis. Dat was tenminste wat anders dan deze beestachtige Portu-barbaren!
Nt'ta Bantgwobo, ver aan de ene kant, hij stond, hij stond. Hij keek, hij keek. Hij stond en dacht en keek en loerde. Aan de andere kant, bijna precies tegenover 'em, de BaPortu-bassador met bisschop. Ayi, die Portu-medicijnman met z'n mijterhersen! Wat zat die boos te
| |
| |
kijken, net een luipaard vlak voor de aanval. In stilte voerden die twee een twistgesprek, de één vanaf het zetelhoog, de ander vanaf z'n kraalhoekje, halfgebukt, halfgehurkt.
‘Hemelse god, verlos ons van deze ellendige barbarije!’ zo bad de BaPortu-medicijnman, de handen tegen elkaar geplet. ‘Gij daar, zwart beest met de gedaante des duivels in u gekropen! Gij, neger van het Medicijn, aanbidder van de zwarte magie, vai [opgerot]! Vaart naar der hel!’
‘Vader der Machten-ooy, o Vader-Spirit, U die adem blaast over de negerlanden-eey-baaa...! Verlos ons van dit Portu-Ndumbi-leger! Want het zijn boze geesten die ons teisteren, uit 't vreemde helleoord gekomen!’ zo prevelde 'N'na Bantagwobo op zijn beurt zijn negergebed. Dan rechtsteeks naar zijn tegenstander gelispeld:
‘Gij daar op uw hoge gestoelte! BaPortu-medicijnman met de rang van bisschop! De dag gaat komen dat ze uw lijk zullen moeten verbranden! Omdat stinkvogel uw dooie lijk niet gaat staan lusten, zoveel stank! Omdat u levend rotten gaat, van al dat kwaad wat jullie, BaPortu, uithalen! En wat u daar als heilsdaad zegent!’
‘Barbaarse hellehond gij! Roetikker! Chamszoon! Vervloekte heiden!’
‘Boszwijn! Hyena! Roofmonster met het kruis als fetisj!’
‘Satanus! Demon! Barbaar en smerige advocaat des duivels!’
‘Schijnheilige Ndyumbi met mijter! Bijbel-likker!’
‘O, alle Heiligen, vernietigt dit oerwoudgedierte! Satans wonderdokter!’
‘Vaderen-spirit-ooy! Gran-Amnpuku van BaBantu-kraal! Laat deze kristenschorpioen vandaag nog hier ter plaatse in ontbinding raken: ha mu polli gwe so fya!’
‘Vervloekte Chamszoon! Negergedrocht! Stinkvlo! Helle-secreet!’
‘Stuk bijbelse vloek! Ellendige kristen-sebrefata! De duizendbultige demon van de Nacht der Verschrikkingen moge je halen!’
‘U wacht de hellevlam, gij woest-wilde negro-barbaar!’
‘U wacht de stinkpoel van Duisterstede!’
‘Het heilig Sacrament zal u bestrijden, te vuur en te zwaard, ik zweer het u! Zowaar als Kristus is gestorven voor het leed der wereld!’
‘Onze Gran-Amnpuku gaat u van hier wegbranden! Zowaar als BaNegro lijdt! Asafembu kmukutu: sterke magie tegen de bijbelse demonen!’
| |
| |
‘Verlos ons Heer aller Heerscharen, van deze primitieve zwartserpenten!’
‘Al-geesten-ooy! Bevrijd ons van dit moordende BaPortu-juk!’
‘Satanisch-heidense voodu!’
‘Demonisch-Latijnse geheimtaal!’
Over en weer ging het, over en weer, schier zonder einde, mneger-ooy! De één bad om waarheid en de ander om gerechtigheid. De één om verlossing en de ander om bevrijding. De één wou hulp om te overleven en de ander bad om macht, ten einde de Waarheid van het Woord te verspreiden. De één wou gods liefde, de ander ook. Maar hoe verschillend waren beiden niet! Tussen de twee geesten waarvan de dragers elkaars ogen kruisten met opperste vijandigheid broedde de haat, zieltogende, hartvretende mensenhaat. Dat alles, midden in de schreeuwpracht der naturen.
O Domine mbantu, vobiscum nzu!
|
|