door een wonder herroepen uit vergane wereldwerelden. Luipaard als geest, te voorschijn aan het oog van de levende, waarin het licht waarneemgraag scherp kan blinken, vanuit het heldere verstand. mNeger-o dan, het was het schijnsel van de nieuwmaan in de maan, die sprak tot de verbeelding der verbeeltenissen!
Zo gingen zij, zo trokken zij, de ouden, eeuwige schaduwkaravaan, door het duisterdom van hun zwartwoudige nacht.
Al zou de zon hen in de harten schijnen, volgende dag, volgende werelddag, leefdag, natuurdag! Hun Bantu-wereld was er een van zielsverdrieten om de wee der weemoeden: het zwart van de dagen, 't verlies van de tijd, 't verworden tot schaduw, al duizend en duizend jaren lang. Ieder van ze had ieder z'n eigen leven binnen ‘het levende leven’, zoals ze dat zeiden. Iedere mens, individu, mens-met-'n-eigen-navel, zoals haan met eigen kam. Ieder van hen was als een stam in de woeste totaliteit van het woud, dat de enkele boom wel bemint maar niet kent.
Mens o, Ba-Ba-ntu... baaa-ho... [Ba: veel; Ba-Ntu: van de mens afkomstig] met uw mensheden! BaBantu: volk van de mensen-ooy [mensheid]! Schaduwkind zijn wij, enkeling van geest, voor 't onweer van de wereld schuilzaam onder het kruin van de woudreus, oh, de levensboom! Met het dak van de wereld, de kruin, waarin de goden, ons tot eenzaam behoud! Groeiende óp is de stam aller stammen, naar het niets van de hoogten der Al-goden-eey!! Wij, ziels-individuen, om het schijnsel der schijnselen: het Licht onzer Dagen, voor slechts één levenslang ademmoment geschapen!
Daarna zijn wij vergaande, overwoekerd door de mossen, bladerhopen, schimmels, zwammen en verteerd door wormen, luizen, spinnen en duizenden andere herscheppers van leven! Om de kroon van het licht slechts, geworden uit buik van 't Al-leven! Om de krachten die 't bestaan voortwoekeren van de omwenteling van dag en nacht, geschapen! Om de bestaanspijnen gekend te doen heten, geboren en getogen in het lijf met het hart van verdriet! O mnegerneger, negero...! Ne- ne- ne-neger!
Awawu zu-zu nzimbu: 't verdriet om de waarde der schelpen!
De schelpen, 't schelpenzelf, waarin de waarde van ons, wij als verhandelbaar mens-goed, wordt uitgekreten! Wij, mneger, slaaf slechts waard, en ook verkoopbaar-koopbaar, voor nzimbu! Schelpen, aan Europese hoven in het goud en zilver ingelegd, voor de nectar der