| |
| |
| |
De Ontworteling van de Ba-BaNtu
Wel negers-ooy, mBaBaNtu baaa... hooy, negers o negers, baya nene-neger, hoor hoe 't is gegaan met ons! Met vrouwen, kinderen en mannemensen! Met deze wereldkinderen der goden, ieder elkaars gelijke, elk de godenmens gelijk!
Is zíj, zij hebben aan de wieg van Afrika gestaan, hún vaderen en navelvaderen. Hùn moeders ook, memé, ja, zelfs hun vadermoeder die ze zeggen: Hij/Zij is Nanà!
Zij, navelbuikkinderen, leden en zij vochten te bereiken, hetgeen men onder menselijkheden kan verstaan. 't Was geluksvermogen tot dit leven, al was 't nie perfect (gelijk bij ieder), hen door de goden en de god, de geestgeesten, de godgeest-geesten en de geestgoden, geschonken. Van Olurun tot N'na Kediamponu! Van Kongo-goden-ooy, tot Nzulu-goden-eey, baaa... Shona-Shona-goden, aay, anhan! Ashanti-goden, Yo'oba-goden ook! Van Kromanti [Luchtgoden] tot N'gebri [Strijdgoden], en van de Gran-krio'o-Amnpuku [de Oerneger-god, Oer-Spirit] tot die Gran-gran-goden [Oppergoden] van de Lunda-Balopwe, overal, van koning en van onderdaan, overal van dit zwartgepigmenteerde leven-ooy! Mmm-ah!
Dan allen waren zij onder de zon de kinderen der goden!
Maar dan... maar dan... maar dan... maar dan, hoy-ye!
Maar dan-dan kwam de dag dat licht niet meer kon spreken, wind ook niet, om ze te waarschuwen, om ze te zeggen, o, met de mond van de verschrikkelijke waarschuwing der maanverduisteringen of der zonsverduistering desnoods, dat het met hun verledendag voorgoed zo, was gedaan. Want nieuwnieuw tijdperk was aan kraal gekomen! 't Tijdperk dat zij waren: het gehate en geknechte ras, o, ra-ra-ras!
Maar dan waren geen goden meer, noch in de dieren, noch in fetisjdinges, om aan ze te zeggen - oor kan niemeer horen hoe verborgen stem daar praat - dat hiertoe dan, het uur van ongeluk gekomen was. Aay, mkinders, over mBaNtu-land!
Wat hebben ze gedaan, mlezer, mhm, dat ze dat lot hebben gekregen
| |
| |
of verdiend? Hebben ze hun goden in rivier geworpen, iya no [nee toch]? Of ze overgelaten aan houtluizen om ze op te eten, dat hout, waarmee de godskracht slechts werd uitgedrukt; hout zelf was dus niet die god? Zij die een straf verdienden, omdat zij ‘natuurgodsdienst’ hadden, terwijl zij zelf ‘natuurmens’ ook waren? Hny?!. Hebben de goden hen vervloekt, nadat ze hand hadden genomen en hun ouders hadden geslagen misschien? De eerloze daad van het onrespect tegenover hun makers die de godenzegen droegen? Nee no [of wel soms]?!
Hadden de goden anderen - misschien-misschien - beter dan negerbeest geschapen, roodgebrande anderen, om over ze te komen regeren en voetzool te zetten op neger z'n hoofd daar? En?!
Volkeren zo, uit bijbel z'n oudheid, m'ne-neger, hebben rond gouden kalf gedanst! Dat waren die joden, mneger. Andere volkeren hebben dat nie gedaan. Hun enigste schande was, dat ze oorlog tegen de jood - hij met zíjn bijbelse god - hadden. Dus vijandsvolkeren waren ze, met vijandsgoden. 't Was niet een mensoorlog alleen, maar godenoorlog ook ja, volgens mensenbijbel. Versta dinges goed: één god goed, alle anderen slecht, is zó!
Maar dan toch, ondanks verkeerde godegoden hebben zij, die vijandsvolkeren, gelééfd! Want hun plezier aan eigen mensengeest hebben ze gehouden; aay, ze hebben zich oudtestamentisch in de heidentijden mogen uitleven!
Vandaag de dag schrijven ánderen over ze, over hoe slecht ze waren, door oorlogen te winnen, rijkdom te vergaren, ‘afgoden’ te dienen... Maar wie geen rijkdom heeft, kan geen rijkdom dienen toch? Chchmmm! Baya, laat ander kletsen maar!
Dan kijk no: die zogenaamde heidenvolkeren! Hun levensvervulling hebben ze volbracht dankzij hun bitterste verdediging of zelfs verovering met... heidenwapenen! En dank zij hun lak-hebben aan andermans geschreeuw over heidenachtigheid en barbaarsheid hebben ze tóch hun geluk genoten!
Die bijbelse joden zochten trouwens zelf ook - met heidenachtige drift - hun eigen geluk. Al moesten ze daarvoor, tijdens het verblijf van hun Mozes op de berg, een gouden kalf als afgod dienen! Al moesten ze dansen met gouden slippers, diamanten kronen! Ze schiepen hun eigen wet met eigen recht! En ze kenden hun eigen waarde ook, mneger, die ze vooral wisten te houwen! Mhm!
| |
| |
Weldan, anderen hebben ook het recht hetzelfde te doen: hun eigen wet en hun eigen recht maken, desnoods hun eigen goden scheppen! Mhmmm!!
Versta me goed, mzoon-ooy: is nie tégen één enkel soort geloof of mensenras heb ik bezwaar, nono [o nee]! Is tegen wat ze ons laten geloven: zij met hun goddelijke voorrechten gezegend; wij met onze duivelse heidenheid en zondigheid vervloekt. Vervloekt no? Hebben we dan geen recht of plicht zelfs om, naar eigen inzicht en volgens eigen geestelijke rijkdom, onze dinges op een eigen manier te zien? En?!
Mmmmmm [ja toch]?? Mhmmm [jazeker]!!
Weer anderen van latertijden, hebben Trojaanse oorlogen gemaakt: 't is stamoorlog ook, mneger - maar je gaat 't nie zo horen! Ze noemen 't: ‘klassieke strijd’! Ondanks die gruweldadigheid... is 't met echte-echte helden! De moordenaars en moordenaren, mannen, vrouwen, in hun afslachting van leven! In duizend toonaarden zijn zij bezongen! Hoe geweldig ze nie zijn, hoe grootdadig! Heelhele drama's zijn aan ze gewijd. Alle soort goud, 't zij letterlijk, 't zij per perkamenten fantasie, is aan ze opgehangen. Standbeelden hebben ze gekregen. Geweldige schilderij is fo ze gemaakt met alle soorten kunstigheid. Heelhele schatten van miljoenen omtrent al die heldenarij zijn vergaard... 't Is geld ook dat wij, geknechten, tot nu toe hebben opgebracht. Voor hun handelaren... kunstenaren... Want is óns goud is nu hún rijkdom, plus ónze vernedering, aan het betalen, ayi [jazeker]!
Later zo, naar moderner eeuwen: oorlog weer, strijd, strijd, ja, onderlinge strijd, tussen degenen die ons knechten. Alle soorten namen hebben hun landen. Tientallen oorlogen van BaIngrisi [de Engelsman] z'n land tegen BaFramenco [bewoners van de Republiek der Nederlanden]. Tientallen oorlogen van BaFransi [de Fransen] tegen BaIngrisi [de Engelsen] en omgekeerd-ooy, onophoudelijk. Bloed vloeit als hele wijnoogst, zeg ik je! Oorlog op oorlog, oorlogen bij bosjes, tussen BaFransi, BaIngrisi, BaSpanjool en BaPortu... iedereen vecht met iedereen, massale slachtpartij, jaar in jaar uit.
Maar dan... Wat krijgen zij, die volkeren met hun vechtersbendes? Geen moordvorsten en wurgkeizers hebben ze als opperhoofd aan 't hof, maar waarware kristenhelden, mneger! 't Zijn volkeren vol helden, geen barbaren... Geen volkeren met bloeddorst-legers, geen vol- | |
| |
keren met moordbeest-krijgers... owie?! Want hoe beschaafder 't wapen, hoe moorddadiger de slachting! Hoe meer 't tegelijk wordt mooigeschreven... aay, heldhaftiger...
Maar die van ons, mneger, ónze strijd, die blijft nog altijd rotzooi heten! Stamoorlog, dom-oorlog, domoor-oorlog!
Dan zelfs toen wij - ik, je Amnpuku-geest van je voorouder, zeg je - toen wij, in opperste nood, onze levensgrond waarin onze zwartnavel was begraven, stonden te verdedigen, werden we neergesabeld, neergekalefaterd! Neergekafferd zelfs! Want wij? Hadden geen recht ‘iets’ te verdedigen! Is barbaar waren wij: primitief no? agressief no? mens-onlief noho... [waar of niet]? Ang?!.
Ze proberen zelfs om dit continent van zwarten zwarten-vrij te maken, te ontzwarten! Maar 't lukt ze niet, want we zijn fel. Nie allemaal, maar... we verdedigen! Toch geven ze ons nie die eer van overwinningen, owie?!
Onze wapens zijn altijd ‘onschadelijk’, zeggen ze, iya no [ja toch]? Malaria, zeggen ze, is dát zo, heeft ons tot nu 'n handje geholpen om te voorkomen dat we worden uitgeroeid, 'n Godshandje, zou ik zeggen! Want anders... mmm... m'm... m'm!!
Maar één ding mneger:
Wind? 't Waait door alle landen toch? Is nie zo? Weldan!
Adem op adem, allen hebben 't levensbehoeftig, is nie zo?
Barbaartijd? Allen hebben we gekakt op grond, zo: pup! Allemaal hebben we onder blad z'n dak gewoond, heidengedanst, maagden gebroken onder de belangstelling van kamppubliek. En hebben we mensen gegeten, allen, allen!
Maar... maar neger gaat die naam dragen van kannibaal en primitief!
Maar... wacht no: is nie neger gaat deze aardwereld hier vernietigen toch? Is nie neger heeft maakt oorlog op wereldwijde schaal toch, is niewaar?! Is nie neger kweekt rassenhaat en moordt en plundert en stopt hele volkeren onder de grond! Is neger? Nee! Integendeel, mneger!
Maar dan tóch moeten we staan horen dat we slecht zijn: hoe kan dat? En dat we primitief zijn: hoe kan zo een wonder dang? En?!
Wel, wind waait deze kant op, nu-vandaag. Maar morgen waait wind andere kant!
Net vlag aan mast, net koe z'n staart! Dus beter dan de ander is geen
| |
| |
niemand-ooy, ook neger niet! Maar wij willen die haat van anderen nie dragen! Pupu [voor de dooie drommel niet]!
Laat anderen hun eigen schand zelf verdragen! En laat de liefde het aan ons beamen, mensliefde, wijd, zo wijd als de buik van alle mensdom, mneger-ooy, niets zielenaaktiger dan dat, m 'mensneger!
Dan laten we een beter-lieve wereld vragen, waar dat er ruimte is voor medemenselijkheid. Uit mensennaam: fu nyun-man-nen! Ayi [god nogantoe]!
Maar dan... je hebt die tori ['t verhaal] al gehoord, m'mens-o: de kwaadhartigheid van hen die heer hebben gespeeld en 't nog spelen. En hen die hun verhalen maken en die haten telen. En die ons zeggen met geschrift en leugen, hoe wij hierzo onze negerstal gaan moeten vegen! Pupu [amme hoela]!
Is zo is die geschiedenis fo ons, mneger! Dat wil zeggen: die wat anderen fo ons zijn aan het maken! Aay-o, sembepupu wan pupu, kaba a no kaba: de scheet van de geschiedenis zal nog heel lang z'n stank voor onze leef-adem behouden! Anhan [jawel]!
Maar dan... maar dan... maar dan... maar dan... mhmmm... maar dan, luister-hoor hoe 't verder met die mensen in hun bosland aan rivierwater of steppe is gegaan dan! Hoor, baya, neem je oor en luister met de fijnheden die ziel kan geven!
Ak'kwa, jonkman! Ak'kwa van Nteke-dorp! Ak'kwa met z'n vrienden van de jacht! Hij is gegrepen en gepakt. Hij met z'n kraalmensen zo, op transport gezet - want is zo heet dat! Ze zouden gebracht worden nu, naar de prazo: 't concentratiekamp van de BaPortu! Concentratiekamp fo de neger ja, mhm!, de neger op transport in karavaan ja, iya-iya! Precies hoe zij aan de andere kant van oceaan z'n water, de rode Indiaan die in hun ogen wild is doodmaken, of hem in de concentratiekampen drijven van de indios mansos [tamme Indianen].
Ak'kwa dus onderweg, gevangen, meegaande met karavaan. Langlange weg gelopen, voeten pijnigen en voeten steken, dagenlang, wekenlang, maandenlang. Eeee... hheee...!
Bossen geboord, swampswampen doorgestoken, over droogdroge savannes. En steppe ook, weg zelfs soms langs de woestijnrand van de Kalahari. Vooral wanneer zij in hun richtingen verdwaalden, uiteengeslagen werden - BaPortu vecht tegen BaArabier om prooineger!
| |
| |
Of, maanden bleven ze, vanwege ziekte, op één plaats slechts, uitstervend bijna, uitterend en op rand van 't leven balancerend.
Dan neger weer: neger z'n hoofdman vocht BaPortu aan, verloor. Andere negerhoofdman of -hoofdvrouw, hij of zij zelf werd overmeesterd en met hele stam bij die kudde slavenvee gezet, weer verder. Andere negerkudde weer opnieuw d'rbij, steeds machtiger, steeds groter, ook al vallen honderd doden bijna tegelijk, mlezer. Sommige nieuwstam-negers werden omgekocht: BaPortu heeft hun eigen zwartnegerslaven meegekregen.
Bij anderen van die sommigen op de BaPortu-route: geschenk gegeven aan die domhoofden van stamhoofden, laat [opdat] ze die karavaan doorlaten. Z'hebben 't gedaan-ooy, domgunst aannemen!
Is zo ging deze lijdenstocht door, staties lang, maar in z'n wezen onbeschreven. Beschreven, maar niet nader naar de huidpijn te beleven. Belééfd, maar in z'n schrijnende verlatenheid eenzaam en koud en rillinggevend. Slechts met gebogen hoofd en hart vol spijtschaamte te zien in het terugkerende beeld, mlezer. En beeld dat niet voorbijgaan zal, zolang als neger - nee, de wereld! - daarvoor buikpijn lijdt, mhm!
Maar dan Ak'kwa, hij jongeman en Nteke. Ak'kwa, hij stamelt als hij praat. Hij loopt niet stevig meer op voet, hij wankelt aan een touw in lange rij gevangen. Z'n prachtigschone mannenlijf vol spieren is geworden tot een wrakkig ding, huid vol met ruwe plekken; voeten met grote wratten, olifantsbeen heeft hij nu; één grote rauwe plek langs z'n gezicht; boetzweer [ontsteking] op rug; dan weer op andere plek van lichaam: wond met wormen en met stof [pus]; z'n long wil uit z'n bek springen, zo lijkt dat ding, met die verschrikkelijke hoestbuien die hem mankeren; tong hangt z'n mond uit van vermoeienis en dorst; z'n lippen zijn gebasterd; stamelstamelen doet hij. Slapen doet hij - dus voor zover hij 't kán - net als de anderen, op kale godsgrond, nat of droog. Lopen moet hij - is voor zover hij voort kan slepen - met vele anderen aaneengeregen, in de mierenrij - zweep slaat ze, swappap! Wie nie wil opschieten, moet voelen! Wie ziek is en niet kan lopen, al heeft hij tien keer slaapziekte of uitputting, wordt staandepoot doodgeslagen!
Dan moeten lasten nog gedragen worden, lasten die je hoort [waarvan hier sprake is]! Dan moet BaPortu ook - in hangmat of op baar - gedràgen worden op de schouders! Vrouwen, kinderen, zieken en
| |
| |
bedroefden, alles wordt voortgeslagen, voortgeschreeuwd.
Achter hen aan, een stoet van beesten, vogels ook, stinkvogels, om die stinkwonden van ze (die scherpgeneusde dieren) mijlenver weg ruiken.
Haay-ooy, ne-ne-ne-neger, bos die je ziet? Chn! Bos draagt talloze verdrietsgeheimen-ooy!
Ak'kwa no? Ak'kwa, jongman die hij eerst was met z'n gezonde lijf, gezonde geest no? Kijk 'em daar fo je! Hij wordt al bijna gek van wezen! Groeit in zijn lijden, teert in zijn verbeelding heen naar eigen afgebrande kraal:
waar was N'ptilamah gebleven? En zijn eigen vader, regenmaker? Alweer N'ptilamah, hoe zou ze zijn? Kraalverdriet, kraalverdriet! O, hoe-hoe zou N'ptilamah voor 't oog der zon geworden zijn? Uitgeteerd van verdriet? Gezond, al was 't in gevangenschap? Gehuwd, opnieuw, al was 't ditmaal met een zoon uit de roofstam?
Tak breekt, tak groeit weer aan, boom buigt, boom groeit weer recht. Maar onrecht-ooy, kan nooitmeer worden rechtgezet, anhan [jawel, jazeker niet]!
Ak'kwa, hij weent in stilte soms een kouwe traan, heel zielsverborgen, zodat niemand z'n oogwerk 't ziet.
Zon brandt z'n dag, er zingt een lied van licht dat daar geen oog meer ziet, maar dat het hart vervult met warmte-ooy, mneger. Want er is hoop en er is leven nog: ma babayo! Dan planten?: blìjven groeien, nieuw en schoon. 't Voetspoor der ellendenaren wordt bedekt, nieuw gras, nieuw veld, nieuw-nieuwe bloemen stralen van de welweelden. Nieuw-olifant, nieuw-buffel, nieuwe kraal komt daar met de nieuwe negermens, aay, babayo, babayo!
Maar oudoud, pijn-oud, blijft 't zeer van 't geweld. En stamelwoordoud is de mensengeest, oy-óud! Maar ouder dan de zee is het geheim van Afrika gebleven. Aay-ooo, mmmmmm, m'neger! Babayo: er is de hoop voor hen die 't zaad zijn van de wouden van 't menselijk verdriet! Ma babayo! Nhm!
|
|