uit slechts één heel vaak herhaalde versregel:
Wajaka mit' a Leba na pasi.
Wajaka trof de Leba op zijn weg.
De eigen kompositie geeft uitbreiding en variatie op vele manieren, aan de basis-versregel binnen wat voor mijn gevoel aan kreatieve ruimte is ín die traditie. (Erg weinig is dat bepaald niet.) Als de goden en geesten door de hoofdfiguur worden opgeroepen om de hobbel, de barrikade, de last die de Leba vormt te overwinnen, komen zij één voor één en dansen zij. Let wel: geen ritueel in de zuivere zin is het, maar een kreatief spel. Dit schrijf ik niet zonder reden.
Nu dan het gedicht met z'n gevarieerde basisvers. (Zang èn tegenzang brengen telkens een variatie op elkaar en op het voorafgaande couplet, zie o.m. de ‘betekenisloze elementen’ in het kursief, in het origineel.)
De Leba maakt z'n weg schoon: hij bezemt en veegt de weg vrij voor de goden (‘de opruimer, de dood’). Hoor hem zijn ‘uh!’ verzuchten. De Leba is trouwens ook weer een dubbelsymbool: geest uit de wereld van het Duister, hogere macht, tegelijk de weergave van het innerlijk der mens(en), spiegel die de ziel toont van de loutering des levens. In díe zin is de Leba niets anders dan Wajaka's alter-ego! Het wemelt van dubbele lagen in dit ‘orale epos’.
Het spel, de pragmatische variatie, dus de interaktie tussen dans en (vooral) muziek en zang kan helaas hier niet getoond worden. Zo varieert ook de klankduur van lettergrepen c.q. klinkers, het ritme, de melodie, de sombere ‘uh’ van de Leba etc. etc.
Wajaka versus de Leba, dat is iets wat duidelijk is. In de konkrete situatie van het voordragen is er de zang van twee