| |
| |
| |
Speciale aandacht voor het boek dat heet Neti Nanga Ju!/Nacht Met Jou! Het is avantgardistisch theater. Twee stukken, met als beide het thema: de dood. Powesie als weermiddel. Taal als weergave van de levende geest, de Spirit of Life. Door het hele werk heen zijn er behalve de orale invloeden uiteraard de westerse. Avantgardisme (zeg maar de kunstvoorhoede die zich aanbiedt met het nieuwe, vervreemdende dat op den duur norm voor nieuwe kunst kan worden) is trouwens niet iets wat alleen in het Westen geldt. Ook traditionele maatschappijen hebben hun ‘voorhoede’. In dat geval schept de traditie per definitie ruimte aan het nieuwe, het vernieuwende om in dialoog met de gevestigde kunst en haar principes tot iets werkelijk nieuws en blijvends te komen. Verandering van traditie, heel langzaam, is dus bestaansvoorwaarde voor een traditie zelf!
Nacht Met Jou! heeft een uitroepteken om iets heel bepaalds aan te geven. Het lijkt op de eerste plaats een soort vervloeking, op z'n minst een verwensing: het duister hale je! Of heel cru: sterf! val dood!
Bedoeld wordt echter: goh, wat ben je duister! En dat slaat op het wezen van de powesie (taal dus) plus het wezen van de mens met z'n taal (het leven). Afgeleid daarvan de uitspraak tegen de dood die immers het leven bedreigt: Dood, jij bent duister (onbegrijpelijk)! En Dood, jij bent het Duister (het ongrijpbare, het hogere, de vergankelijkheid)! Dood, sterf jij maar! Nacht met jou! (Zie uit hetzelfde werk ook het openingsgedicht van Boek III: Dialoog met de Dood.)
Men kan dat soort van powesie (powesie-drama) ook gewoon surrealistisch noemen. Andere surrealistische verzen treft men ook in het werk der voorafgaande delen in dit boek
| |
| |
aan. (Zie bijvoorbeeld dat gedicht Aan de vrucht der hersenen.)
Dit zogeheten magisch realisme, zeg maar ‘de powesie van het rare’, vindt men zoals gezegd ook in de orale traditie, waar er een zekere tolerantie bestaat ten opzichte van wat individuen (een voorzanger bijvoorbeeld) aan persoonlijke, kreatieve inbreng aan weten te voeren. De inbedding door een overmaat aan traditioneel materiaal (dominantie van het traditionele) zorgt ervoor dat het vreemde element wordt opgevangen.
In dat geval zijn de kritici van Cairo's ‘gelaboreer’ weer hopeloos on-Surinaams bezig! Geen wonder! Hen ontbreekt veelal de rijke diepte van het onbewust funktioneren van de onderhavige orale kultuur. Ze zijn verstard tot kultuurpoppen: hebben geen besef van hoe kultuur werkelijk leeft. Zijn vermolmd en gedegradeerd tot mensen die enkel de behoefte hebben om het aangeleerde spul te repeteren. Eeuwige zittenblijvers op de levensschool! (Met Cairo natuurlijk als leermeester!) Ik noem ze ‘Hollanddenkers’, mensen die hun onzekerheid wegkamoefleren. Merkwaardig! Ze hebben altijd gezegd dat Hollands (en de Hollandse manier van denken) niet van hen is, niet tot hun Kra, hun Ziel behoort. Tegelijk reageren ze alsof zíj persoonlijk het Nederlands hebben uitgevonden!
Behalve op punten waar ik ze gelijk moet geven zeg ik dit: ‘Cairo's gedoe met taal laat veel Surinamers zien hoe on-Surinaams ze eigenlijk wel niet zijn. Een onthutsende (taal)ervaring! Een schande? Moeten zíj weten! In elk geval is mijn soms grensverleggende vrijheid een bedreigend iets voor hun soms overmatige, onkreatieve en onvoorwaardelijke aanpassing. Wat zeg ik? Hun verslingerd zijn aan hetzelfde Holland waar ze in schijnpatriottisme (dit woord
| |
| |
geldt voor Suriname) naar trappen! Want echt patriottisme vraagt verdieping, uitdieping tot in het kwadraat van alles wat Suriname heeft meegegeven. Maar zover komt het natuurlijk niet!
Met mijn treurnis over het enorme vervreemdingsproces en vooral de mensverarmende werking die erachter schuilgaat, en natuurlijk met mijn verborgen lach over zoveel voorafgaand gescheld, kom ik tot deze regels:
Versta mijn bloed mij in mij:
neger ben ik dankzij jou!
Het negerbewuste Cairobestaan! Door en door negerachtig! Tot in de zwartste humorachtigheid! (Hier lach ik met u samen. Proost no?!)
Enkele (eventueel verkorte) fragmenten uit het powesiespel (dialoog met de dood om levenswil) Neti nanga ju!/Nacht met jou! Het is tevens een soort van scheppingsverhaal, over de mens en de levende taal. Wie spreekt doet eigenlijk vlammen uit zijn ziel slaan enzovoorts. De Sranan-versie kan helaas hier niet bij (zie boek Neti).
| |
| |
| |
Het gevecht des aanschijns
Het vuur aan je strot
I
Het gevecht des aanschijns.
Dit is geen drama. Dráma.
Dit is geen ziel, vervuld van lekentaal.
Geen mens die u ten dode wordt beschreven.
Dit, is wat jíj́ ooit eenmaal bent...
Lang, lang voor de glorie van het aangezicht
dat wentelt over dood en hemel...
Een vuur kruipt henen naar het heden!
| |
II
het licht van de gloed des aanschijns.
Kom, stel het oog op scherp en zie gestalte.
Naakt van het plotselinge, een figuur!
Het licht opflitsend tegen duister.
De wereld wringt een boordevol geraamte
hierheen. Ik sta en kijk tegen het verse aan:
| |
| |
dit lijkt een kind, getatoeëerd met zinnen,
die zeggen, voelen, fluisteren, maar wat?
Dit, is een eerste worsteling!
Het vecht hier om een leefbegin!
Hier blijft niets nieuw onder de zon!
Ziedaar het kindergewicht, wentelend
over zwaartekracht, door zijn wervelkolom
Verderop worstelt er een om 't gezicht.
Oud worden kraakt hem uit zijn gewricht.
| |
III
Vuur kan je vangen in een wieg
die aan een mens gelijk staat
Vuur kan je vangen met nihil,
of met de stem die woord uitslaat.
Dan is vuur vuur, brandend van taal.
rare spreekgeluiden, taalprobeersels
Hier waar dit spreken vol van is,
het ritmische licht van de ruimte,
straalt mijn aanwezigheid.
| |
| |
een ledige van aangezicht.
Wij, huidbewoners, autonoom.
| |
IV
Vuur! Vuur! Jij die dit woord verteert!
die zijn taal aanspreekt!
Levende ziel die zich levende weet
en daardoor... zijn eigen planeet!
En een klankengalerij die niets
dan ziel uit ziel weet te verraden.
| |
| |
| |
V
Beschouw dit met de dynamiek van een virtuoos
die binnen schoonheid rozen kan ontleden:
‘Ik heb de hemel als een aards plan opgevat.
Hoorde je dat, ledig oor?
Vergeet de lelijkheid van mijn woord
En raak ter kele niet ontstemd,
maar buig je in de lijn van stemmen
in het koor der hoge tonen:
Hoor! Hoor! De wereld is een lied
dat spreekt van schuim, verbranding en ontij!
Menigten, gehuld in maatschappij!
De aarde? Leefgebied voor mènsklimaat!
dat onuitvoerbaar is voor leken zoals... wij.
| |
VI
Versteen de hemel: kou sterft vuur.
Kijk dan hoe voortaan vogel valt tot kei
als ware hij geworpen uit de vleugel.
Hoe graag handen zich verheffen.
| |
| |
omlaag zich meer begeeft.
Dán, dragers dezer aarde,
hij zal eronder doorgaan, gebukt!
| |
VII
Wanneer de kille steen op 't hart
‘Volgens de niet-bevestigde berichten
is er de liefde voor het hart gezwicht!’
Het staat niet op mijn tong gebeiteld,
maar vluchtig in de media geschreven.
Waar ligt dat hart uiteen?
Maar thans is iedereen verliefd
| |
| |
op het eigenlijke onzer liefde na.
méér van elkander blíj́ken,
| |
VIII
't Spettert woorden open!
't ratelt en rrrrittemt!!
| |
| |
| |
IX
Dit is een vuur dat vloeit
van warmte en van behagen.
Het vuur van het vuur van
Dan komt het moment van twijfel,
eensklaps en zonder weerga!
Wat zal ik woorddoen of woordworden?
Mij in mijn droom voortplanten
waar men je gauwer omhakt?
| |
| |
Een tijding die ik opensla,
om er te lezen dat er wordt geleden,
terwijl ik daar door pijn naarbinnen ga.
O god, daar heerst verdronken ziel!
Zo wandelt water over tijd!
Sta de golven af! Sta de vissen bij!
Gij, grote Drijfveer van het eeuwigst nat
dat alle mijne diepten kent!
adem ik uit geheime kiewen,
| |
X
Wat baat dit bedelpreken tegen vuurvraat
als een 'n vogel zonder veren, zo gebekt?
Of 'n mier die erg is bejaard,
bladkruipend over mijn tong naar
het nest, waarin een balkend woord
om geile vraatzucht van de wezens,
gedoopt, genaamd, vol levensvatbaarheid?
Jaja, nadat mijn woorden zullen zijn
gestorven (verteerd toneel,
dunne emotie aan de lippen,)
dieper dan lagen van de dood...
strooi! urn! as! urn!-as!-urn!
| |
| |
Twee vuren aan elkanders kaken!
Twee oermonsters die vechten, rood!
Hun schijn is gloed, een gloeiend licht
waarin de hekeling des levens.
Zo barst ons het gesprek uit dit gedicht
tot morgenschoon van het verstaansrood.
Er is een nacht voorgoed gezwicht!
| |
XI
Requiem voor de dode, wiens akker is
gebleven, onbeploegd en onbezaaid,
nadat hij is vermoord door wereldmacht.
Hij is gezaaid, zullen ze zeggen,
Hij is geoogst, zullen ze zich niet horen zeggen,
de moordenaars der wereldtaal.
| |
XII
een machtig man die overal kan heersen!
Hoor ik je hier? Hoor ik je daar?
‘Hoogexcellente majoor-generaal!
Hij komt eraan! Welkom! Welkom!
O wellekom in 't strottendom,
úw rijk, nietwaar? Niet eh.. waar?’
| |
| |
‘Tot nader order worden alle stembanden afgeschaft!
Het moet uit zijn met alle koetewaalse powesie!’
Diktator Vuur spreekt mij aan
‘Gevangene! Jij bent een verdomde guerrillero!
toen de zon weigerde te schijnen?
Wat deed jij om het wereldgoed
te doen verdwijnen? De spraak opblazen,
hé, vanwege 't vrij verpeste woord?
Waar wás je toen je nergens was?’
‘Medium, jij bent soldaat!
‘Trek hem de tong uit om verraad!
van het onuitsprekelijke!’
De nationale hymne van het dodenrijk:
‘Djimsoro djimsoro djimdjim djim...
Hoor daar mijn volkslied klinken. Haha!
Een mismaakte viool die de kelen ontrafelt!
Wie durft te kuchen wordt néérgeschreeuwd!’
| |
| |
‘Strot!’ De taal van het hart
De machtigen zijn ieders god.
De stem des volks is gebombardeerd.
Alleen oerwoudgeluiden staan vrijgestemd.
En de smak van de nedergeworpene
tussen de muren van onze gevangen oren.
Of valt men neer op zachte oorkussens
van het trommelvlies dat geen antwoord
schenkt op vragen van de buitenwacht
die eeuwigheid is, saluerend zacht?
Ach, vrije gedachte is wereldmacht!
Ze martelen het uitingsrecht z'n graf!
‘Nonsens! Nonsens!’ schreeuwt
de scheur van de scheet van de Generaal,
met z'n gat in de dekoratie!
‘Strot!’ Verteerd, vertaald, verbasterd!
O waarheidszeggen, wees kapot! ‘Strrrrot!’
Uit: NETI NANGA JU! / NACHT MET JOU!, drama in twee talen, 1977
|
|