| |
| |
| |
Baas worm
Na de Surinaamse (Sranan) versie en de Nederlandse versie, een sappige Surinaams-Nederlandse en lekker vrije vertaling die recht doet aan ‘de realiteit’ van elke dag.
Bij de orale en andere vormen van powesie zagen we, ook in de Nederlandse versies, dat er toch wel heel duidelijk sprake is van een ander powesiegevoel, of eigenlijk meerdere vormen van powetische expressie en de daaruit voortvloeiende kommunikatie (of andersom). Steeds dient men zich dat te realiseren. Meer nog, dat andere levensgevoel moet men konstant in gedachten houden om niet opnieuw uit te moeten roepen: ‘Wat krijgen we nou weer!’
Zo heeft men in de omgang met vooral oudere Surinamers het gevoel van: ‘Hé! Ze gedragen zich zo... eh, zo anders.’ Hoe verklaart men dat ‘anders’?
Voor mij is er naast allerlei historische faktoren één ding wat toch wel grote invloed heeft (gehad) op deze mensen. Ik praat dan over de z.g. krioro, degenen die echt geworteld zijn (geweest) in die inheemse kultuur en die doordrenkt zijn van de orale filosofie die immers zegt: ‘Elk ding is eigenlijk een tweeding’. Vanwege de beperkte ruimte kan ik er hier niet uitgebreid op ingaan met werkelijk tientallen voorbeelden waaruit deze stelling blijkt.
Tot in het gedrag vindt men wat wij ons zelf vanuit het Westerse denken verwijten als ‘onze tweeslachtigheid’. Nu moet men niet tever gaan, want mensen zijn geen poppen die gehoorzamen aan een absoluut systeem. Afgezien van het feit dat er inmiddels zoveel menginvloed is van zoveel verschillende Surinaamse deelkulturen, dat het gedrag langzamerhand heel anders is geworden. Wel is het zo dat ‘natuurgodsdienst’ (winti) en ‘natuurkultuur’ (krioro-filosofie) nu
| |
| |
eenmaal opvoeders zijn die, welbeschouwd in het konkrete geval van de krioro's, een heel andere denkwijze laten zien die pas begrepen wordt wanneer men twee werelden doorgrondt.
In dit gedicht wordt er op een manier met de dood omgegaan waar een Nederlander absoluut niet aan zou moeten denken. Dat komt niet zo maar! Er is zelfs een spreekwoord bij ons dat als volgt luidt: pe dede de, a dape lafu de. Dus letterlijk: waar de dood zich vertoont hoort de schaterlach (of: is het gieren en brullen geblazen). Steeds de neiging om óf twee dingen tegelijk te presenteren (dubbelzinnig gedrag, terwijl men in Europa juist op ekspliciteit, eenduidigheid uit is,) óf iets aanhalen, maar altijd nog het tegendeel erbij slepen, of het buitenproportioneel aansterken, etc. ‘Iets’ is er, in dat gedrag. Wie dat niet in de gaten heeft valt zich een buil eraan en noemt zulke personen ‘labiel, inkonsekwent, onbetrouwbaar, vaag, dom, halfslachtig etc. etc.’
Wel moet ik zeggen dat wij Surinamers uiteraard door het verblijf in Holland en door langdurige Hollandse invloed in Suriname inmiddels zóveel Hollands gedrag zijn gaan vertonen (soms weten we dat totaal niet omdat het gebeurt op onbewust nivo) dat zulks bijna niet meer opvalt. Behalve bij hulpverlenende instanties als welzijnsstichtingen. Of gerechtshoven waar ‘die lui’ in hun geëmotioneerdheid ineens ‘een onverstaanbaar soort Nederlands gaan spreken’ of zich ‘volkomen onbegrijpelijk gedragen’. Want daar komt men met de gevallen in aanraking waar het kontakt gestoord is, waar ‘het denken’ anders is, waar de ‘onaangepastheid’ overheerst (en het oude kulturele systeem nog intakt blijkt).
Nu, vanuit dat andere kultuurgevoel nóg een versie van Woron/Meneer Worm. In het Surinaams-Nederlands, waarbij in gekreoliseerd Nederlands vanuit het oogpunt kunst een
| |
| |
aantal hele sterke, bestaande! uitdrukkingen bij makaar gezet.
Wat cynisch is het leven toch! Dat ik de Nederlandse versie mocht (her)vertalen... op de dag dat mijn vader stierf. En ‘mooier’: deze schaterversie ontstaat precies op het moment dat - in een heel ander werelddeel - mijn vader wordt begraven. Afèn, geniet ze maar! Is zo is leven, zal ik maar zeggen.
| |
| |
| |
II
S'sa Fremusu! Kijk daarzo:
die van Waterkant gekomen
op balkon met maanlicht vrijt!
| |
| |
‘Meisje, wat is dat fo k'ka?
Kijk die lijkstoet! 't Lijkt
processie! Of verkiezing!
Dan lacht ze één grote lach,
dat heel Suriname d'rvan schudt:
‘Woi! Wèchèchè! Chechééé! Whuh!!’
Zeven keren puft ze hard!
Zeven keren maakt ze ‘tjuri’!
Zeven keer breekt ze d'r ogen!
Zeven keer schudt ze d'r mars!
‘Aay! Aay! Hij 's gekrapeerd!
Opgeruimd staat netjes, baya!’
is zo heeft ze les geleerd.
Vleermuis? Ze kan nie met worm!
Ze is vrijpostig buitendien.
Ze wil weten wat hij uitspookt,
ma' hij wil nie laten zien.
Dus ze wraakt één grote wraak met 'em!
| |
| |
Hoor d'r fremusu-mondwerk no:
Aay, jo vervloektese beest jo!
Je bent gekrapeerd no? Dede kir' ju!
A kis ju moi! Hij heeft je mooi beeld!
‘Mijn god! Mijjjjjn god!!
Mijjjjjjjjjjjn goede! Baas Worm?
Is jij ligt daarzo dèddèd no?
III
Kakkerlak van Maagdenstraat,
Kakkerlak rent net als hoe ze
(Je weet: bol met krenten toch!)
Al die bil van Kakkerlak schudt zo:
(Tori bederft fo d'r toch!)
Hoor Kakkerlak met stinkmond
Kijk dat Satan! Krappement!
Ik sweer fo je, hij is gesestigt!
| |
| |
Baas Worm? Aay, eindelijk kan ik
Is jij was aan 't eten toch?
Je hebt geen enkele bronbron
Dan hoe moet ik watr'ai huile fo je?
Je buik gaat bossen, ik swéér fo je!
Vandaag vandaag, san?! ben je zelf
Kijk dinges no? Baya! Chm!!
Als je weet hoeveel ze zeggen,
Kakkerlak en S'sa Fremusu!
Mijn god, je oor aan je hoofd
Alle soorten dinges over worm!
Is laste oordeel van lomskerki,
Kakkerlak met al d'r gat dat!
Ze jokt ze jokt ze jokt totdat
een sibibusi fo je gaat regenen!
D'r smoelwerk is net een awari
uit een stinkriool van moesje
d'r achtererf bij brombere!
| |
| |
Al die tijd: a beri e waka.
Laat ze maar, 't is nijd met spijt!
IV
Dan weet je niet? Bij Loso thuis!
Tan? Hij rampeneert z'n trouwvrouw!
Wanneer hij z'n oog gooit en hij ziet:
‘Woron komt aan als dooie leba!’
Mijn god!, hij rent met onderbroek
Loso en zijn trouwvrouw vochten,
want hij had een buitenmeid. Ija!
Ma' hij wraakt met Worm, want...
Baas Worm had gezien hoe hij
vieze dinges met d'r ging doen.
Hij had ze op slag van lust gekrége!
Dat ding was gisteravond toch!
Palmetuin, daar was Ba Loso.
Met die krasse buitenmeid.
(Borst van d'r als taja!)
| |
| |
Dan waren ze gaan vrijen,
d'r was... een droog bananeblad,
Anyhow: hij was net bezig
te regelen fo ‘olo-meti’.
Aay, Meneer Satanus! Didibri!
Is Gód zelf heeft je gevloekt!
| |
| |
me krassigheid bedorve no?
Ke...! Fedi heeft je geseisd no?
Dan knijpt hij aan zijn onderbroek.
Want fanafent maakt hij seksbezoek.
V
‘Oi! Oi! We gaan begraven!
Mensen, zing een ded'oso-lied!’
Hij was graver, regenworm.
Nu wordt gat voor 'em gediekt.
Sukrub'bu (die luie insekt)
Hij vreest geen insekticide.
Want hij is eeuwig stoond!
Of marwana. Dan hoor 'em no:
| |
| |
Baya, no kon por' mi kik!
Kom me lustpret nie bederve!
Worm? Je bent dóód, dan tóch
kom je levende mense vervele!
Want anders gaat dat jorka van 'em
één grote spuku-tori worde! So!!
Dan beter gooi je 'em in de plee!
Of op een erf bij Abrabroki!
(Hij zingt, stóónt als hij smoelwerkt
een ded'oso-lied fo Ba Woron)
Jeses' zegen zij met hem!
Masan masan fo regenworm!
Hemel, geef hem bruine bonen!
Hij was een echte boroman,
Dood heeft 'n mars geboord,
| |
| |
Anda en! Anda en lek' mormo!
Netals hoe we knikker spelen,
zo moet hij dat gat in gaan!
Sestek rooie mieren slepen.
Sestek mieren zijn sjow-man.
Geen van ze heeft rustek leven.
VI
Twee k'kapelka's die vastzitten.
(Je weet ze doen 't met achterbil.)
Onze twee k'kapelka's laten los.
Hun bil schudt nog met krasheid.
Want het is de wil van god
| |
| |
Ze vliegen met hun fladderdinges,
dan schudden ze hun bakadjari
‘Is daarzo moet je 'em gaan zetten!’
Want ze voelen 't fo Worm.
Ma' ze kunnen nie vliegen,
al geef je ze dat vliegtuig
dat hij snelsnel bedorven wordt
met stank als kind op po!
Hij maakt een sterfrekord, zeg ik je!’
Ma' anyway: we gaan verder!
| |
| |
VII
Oni, mensen, kijk die beest!
(‘Sssjjjnnn... nee, kom nie op me!’)
Oni dat', hij vliegeniert!
Daar bij Worm is hij hier!
Sins je 'em ziet, dan steekt hij al!
Oni is geweldenaar, je weet toch!
Hij breekt je mars fo je!
Hoor z'n mond (als Worm nadert):
Fade! Jo beestegoed van een lijkestoet!
Je krapeert en je laat me nie weten!
Sins wanneer ben je zo onbeschoft? En?!
Gezicht van je lijkt op prikkeldraad!
Antwoord dan, jo dooie beest jo!
hij beert dat ding van 'em
fo Worm z'n krabnade, so:
sssjjjéhhh!! tek dja ju!!
| |
| |
met een speedverlichting:
Hij denkt hij heeft die law'ede-worm
op z'n zenuwsnaar gepriemd tot lamte.
Ma' hij vergeet met z'n hele hoofd:
Baas Worm is ontlevend al, zolang,
dat hij zo hard geworde is, levensdood,
als die asfalt van Gemenelandsweg!
Net korespier spiert hij z'n
wormlichaam uit zo: sjjjaaa...
VIII
Ma' dan: die mieren worden kwaad.
Eén atibron daar fo je man! M'mmm!
‘Hoe gaat dat ding niet dan? En?!’
met voeten van jorka! Hhhmmm?!
| |
| |
dan niet onder een manjeboom?
Of bij fontein van Spanhoek
ze zijn sterk, taai, man!
Liefdeswerk is hún katibo!
Ze zijn dienaar, wassen doden.
Ze begraven, ze doen alles.
Mieren kunnen zelfs je botralie
Dus hoor hun ‘Jankiberi’ daar!
Hoe hoe mier natuur laat winnen!
Hoor die jando-jando van ze!
Dominee kan van ze leren, zeg ik je!
En sjouwman ook, van waterkant.
Want wie mier zegt, zegt werkhand!
Werk?! Chm! Is zíj́ maken 't! Aji!
| |
| |
met die tori van vers tevoren, no!
IX
Baas Woron heeft gegraven, no m'mur!
Hij 's nu déddéd en ook dood.
Woron, Woron, je leven is klaar.
Woron, je leefde van je grond.
Nu zo, gaan ze je begraven
bij Pkintiki of bij waar-ook.
Nooit geweldig, altijd eenvoud.
Maar je was jouw levensbaas!
Baya, rust zacht fo je, hòr! Amen!
Paramaribo, augustus 1975, (vertaling: april 1983)
Uit: MAGIE, 1975
|
|