Het weerwoord van de powesie 13
De grondtoon van de powesie
O mijn gezang, ik zing u zonen.
Ik zing u dochters van de tijden.
Ik zing u allen die ik heb gezien.
Ik zing het lied onzer verbeelding
vol klank, in het voorbijgaande vergaand.
O, ik ben maar een noot in de zee van de zang.
En met mijn hart als instrument
vertolk ik het licht van zon en maan,
van zee en ster, van de patronen
die hemelen verzwelgen met de godenstem.
Daar waar ziel en de zee de melodie verkennen
daar waar ik noot ben, zingender van toon,
wil ik u gans met mijn muziek bespelen.
En heel uw strengenrijk tot snaren,
uw wonden tot geheeld bedaren,
uw allerdiepste smart tot de genezing
van het verdriet bezingen uit de dood.
O mijn gezang, ik zing u van de dingen
die in de grondtoon van mijn hart u zien
en zienderogen u beminnen.
Ik ben maar een toon in het levenslied.
Uit: BIMBA LODA / VROUW LOTJE MET DE OLIFANTSBENEN, roman, 1980