Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding(1984)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 200] Prati Kar' mi a nen tak': ‘Ju!’ Bar' warskow mi a djonko wan aparti tranga. Sreki-wik' akara: ‘Dju!’ Adjankro e priti loktu e panja fré kon e saka e doro e swai sabana jana e mek' opruru: ‘Kre! kekekre! krrre!’ E ba!, sansan no jagi pe mi lasi f' fait' atlèba! Fa f' du? Ju no kan gawgaw kenki bisi pe pasensi totro, den dati, den no gi bun ma kunu, [p. 201] Afscheid van de geschiedenis Zie dit gezeten beeld: een neger, peinzend aan de rand van zijn moeras, ben ik, over het leed der slaventijden. 't Gebeuren buiten mij zegt dit: boven het hoofd, over het veld, zwalken de gieren in hun cirkels met de schijnbewegingen van eeuwen, krijsend: ‘Krrraaa! krrraaa! krrraaa...’ Ben ik hun prooi die lokt, omdat zij in mijn diepste ziel de doodse rest bespeuren van de stank die ons de schier onsterfelijke dag onder het zwart der huid geërfd liet? Mijn sokkel heet de slaaf. Ikzelf tors het beeld van vaderen die met hun dodenrituelen zich scheidden van de duist're tijd. Er is helaas geen jeugd van nu waarin ik mijn bestaan bevrijd kan telen. Aasgieren scheuren aan de doden. Geschiedenis, denk ik, vraagt om de nieuwe natie onder nieuwste vlag. [p. 202] was' wan dedewatra prati lib'abra gi wi so, ten, njunten, brokodi brokoda! Tai bere! Tai wet'ede sisa! Ba brada, ko'me'w' wegi pasi, ar'waka! Sonte dinet' dineti sito, un kan safri set' buwégi, beri enkriwan profenjorka. Fu: OBJA, 1975 [p. 203] Mannen en vrouwen als haar bode, die adem werven, geest scheppen, en sterven. Mijn erfrest lijkt het vermoeden dat hoe verzwakt ook, wij beginnen volk te worden, geest te winnen, met de begrafenis der niemandsjaren waarin de dood uit doem gedijt. Uit: MAGIE, 1975 Vorige Volgende