Djari/Erven
(1978)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
Hoofdstuk zeventien(65)Een van die kinderen had melktand verloren. ‘Gooi 't naar op-dak!’ riep eentje. ‘Dat gaat rat een nieuwe fo je brengen!’ Gezegd? Gedaan! Tand in goot op dak pingpingping...! Dan riep Mamsi: ‘Kom binnen!’ Fo wat, wisten ze niet. Nie om te eten, enig ding! Ma' om nie vrij meer spel te spelen! Buiten niet! En toen eentje (wie anders; Gunno!) z'n dralen bleef dralen voor 'em: ‘Jonge! Kom vandaan! Ik zeg je!’ Later was Tant’ Gusta komen aanparaderen. ‘Máámsi meisje! Ik zég je: Baja, 'kheb me mooi mooi vergist! Je weet: ik weet nie te tellen! Dus ben ik nóóit optijd! Ik was vergeten je te zeggen: ik was optijd overtijd! Is zo ben ik altijd!’ Mamsi nam d'r met een graantje zout. ‘Gusta me schat, laat ik je één ding zeggen: kom geen ongerustheid méér op me gooien, dan ik al zelf ongerust ben! Want die dinges die je maakt! Onthou: wie bil wil draaien, moet bil hébben!’ Gusta, zo teleurgesteld, dat ze nie echt was zwanger! Al ging ze moelijkheid hebben d'rmee! Een kind te krijgen was beminneling hebben, fo jezelf, vond ze, staande. Dan toen besprak Mamsi die hele negorij met d'r, hoe alles was. Domeinkantoor had toch gezegd hoe 't erf was gedeeld? Ma' nee! Dáárnaast (ze wees Couplet) waren ze hebzuchtig op een deel. Altijd maar raak opmerking! Dan weer bladverbranding! Dan weer een vervloeking! Twéé uur! Toewéé uur! Toewéé...! Dan was Couplet d'r zoon gekomen, met z'n bolle bil en bolle buik. Had zinkplaten genomen. Had fo de helft 't erf al dicht gezinkplaat! | |
[pagina 367]
| |
En anderhalf maal normaal! Zó hoog! En zó lelijk! Alle licht wegduisterend! Als je zag hoe Couplet d'r tanden blonk, die dag! Neenee! Geen tanpasta! Owaar?! Groffe schuurpapier! En gepolijst met hatelijkheid! ‘Chéchéééé...’ Tan..., wachte! Ze gingen d'r krijgen! Zoals hun grootmensen zeiden: water lág: zíj op de loer! Had ze niet een jongetje gestuurd fo rum? Om op te drinken met d'r keel tussen d'r romp en hoofd daar zeker! Couplet! Couplet! Sta zeker! Dan weer dáárnaast die Weideveldt! Lelijkhartige mensen! Als onrijpvrucht, zo bitter! Ma' geváárlijk! Chm! Wat een wonder hadden ze nog allemaal hun hoofd op hun nek zitten! Riet werd gesnejen! Riet gekapt! 't Was geen mooi meer, legde Mamsi voor. Maar wachte! ‘Vannacht vannacht gaat iets gebeuren...’ Gusta trad naderbij. Nieuwsgierig! ‘Wat?’ ‘Nèks!’ Gusta teleurstelling opslikkend. Dan hoor d'r snel, zo onbevrijd: ‘Ma' hoelaat?’ Mamsi, grap gooiend na' Gusta: ‘Kwart fo half dalek!’ Dát was geen tijd! Even later toch, gefluisterd aan Gusta d'r oor. Met een reaksie. Dan kwam een van die kinderen vertellen (wie anders, baja!: KleinNita!) dat achter in dat huis Drew bezig was, vinger te steken in een kip z'n bille! ‘Want zo gaat 't eieren leggen,’ had hij gezegd! ‘Kijk hoe die haan iets daar onder die kip z'n staart steekt ook! Precies zo!’ Naast had leven daar, ook levensgebeuren. Vrouw Weideveldt was komen aanzetten. Met grote plastik zak: ‘Kokokokoko! Ija Baja! Steek maar geen hoofd van je uit! Want is ik kom d'raan!’ In Couplet d'r kookplaats, tot over erf zo, één lucht! Ze gingen bokking eten. Schoorsteen van d'r, zat nagels te knippen, met een afgesleten dolk. ‘Wat ben je aan 't maken?’ ‘Ik? Ik snij me nagels toch?’ ‘Deze man hier! Mensen kunnen nie met je praten! Dalek dalek snij je je hele voet weg met dat ellendige snijtuig in je fieters!’ ‘Snijtuig no? Laat me! Als ik me snij, dan kan je tenminste weten, dat is blóed heb ik rennend door me lichaam, blóed en geen azijn, wat jíj denkt!’ ‘Deze man! Ik heb al gezegd! Mensen kunnen hun mond nie openmaken fo je! Of je luistert niemeer na' ze!... Ma' wat hoor ik? Iemand | |
[pagina 368]
| |
komt daar! La’ me me neus uitsteken! Ija Baja...! Ik kóóóómm!’ Onderwijl Schoorsteen verder gedachte bepalend: ‘Aj! Dan wordt ik mooi mooi schoon! Dan kunnen ze me wassen! Voetnagels gesnejen! Handnagels mooi gedaan! Alle viesheid weg! Schone kleren fo me aan! En ik ga weg! Nee! Nie na' nergens! Waar is ergens veilig? Nono! Ik ga ook nie in me slaap! Wat zegt iemand daar? Loop door! Slaap? Slaap is dat stukje erf, op welke je geest gaat wandelen! Als 't z'n erfgrens passeert en tever gaat op stap, dan kan 't niemeer terug draaien! Dood schaduwt over je!’ Buiten aan deur, grote ontvangst. ‘Ija buurvrouw! Ik heb fo je gebracht!’ Hahaha, grote lachpartij! Wát was gebracht zo dan? Weideveldt en Couplet omarmen! Allervervriendelijkste welkomsaanpak! ‘Bruidstraanbosjes! Hier! Mooier als die drie-gulden boeket bloemen die ze aan mensen verkopen, met hun hebzuchtigheid!’ ‘Aaj! Dan ga ik tranen, mooi mooi laten vloeien!’ maakte Vrouw Couplet d'r grap, zo zoutig fo d'r, dat ze weer lach basterde: ‘Cheché...! Ajbaja!’ Twee van die vrouwen in hun konfrensie! Daar, in huis, achter hun muur! Sjoesjoe! Sjoesjoe! Wat spraken zij? Nèks!, met vrijpostigheid! Wie wil weten, krijgt één gedraai met ogen, dat die persoon vlak daar fláuwt! ‘Ija, fisite is gekomen no? Fisite, kom door dan, fisite!’ Hoor Schoorsteen, pijp trek gevend! Als om die bokkinggeur weg te jagen. Hoor Vrouw Couplet dan, zó ontwaardigd, dat een mens nie kan zeggen hoe!: ‘Soort fisite dan? Had je fisite besteld? Nono!’ Dan wenkte ze die Weideveldtvrouw, om d'r mond te stillen. Sssssssttt! Die onschuldige bokking daar, met z'n rookblazerij uit beenderpijp, kon zaak verraden! Caesar en Antonius wilden geen Brutus op ze! Vandaar dat... wachte! Vrouw Couplet had iets! ‘Me man?’ riep d'r mond, zó groot als een bekken. ‘Me alderliefste man fanme!’ ‘Ija! Kijk hoe je me bekoring geeft...!’ (Schoorsteen pijpt z'n woord uit!) ‘Had je nie met je eigen mond geroepen fo me, dat je wou gaan poepe doen?’ ‘Aj! Me buik is gezakt ondertusse! Ma' jij zelvens was bezig daar, met kroten! Dus heb ik me buik gehouwen...!’ | |
[pagina 369]
| |
‘Hoor je 'em?’ vroeg Vrouw Couplet aan Weideveldt, één stuk sarcasme! ‘Hoor je hoe hij zijn poep ophoudt fo míj? Deze man! Hij geeft om míj hierzo, z'n álles! Woi!’ Ze lachte d'r lach fo d'r, achteraan! Dan viel Weideveldt ook in lachen: ‘Woi!’ Ma' zachjes, beide, een soort schokje schudden. Want je weet al: geen babari! Buren mochten ze nie horen! Dan hoor wat daad ze deden toen! ‘Man van me, je kan nu gaan! W.c. is vrij! Ma' ga snel! Want 't lijkt fo me, of ik vandaag loopbuik heb! Aj! Aj! Me buik rommelt onder me!’ Schoorsteen zei nèks. Hij draalde. Weg poepdrang. Ma' toch! Een mens kon nie weten! Poep doen, was somtijds als boomhakken: je had zorgvuldig te doen! En soms aandrukken met al je kracht, om vrij te komen. Poep doen? Nèks fo luie mensen! Vooral als je buik prop had! Wie lui was mocht elders gaan kroten! Ma' nie daar! Al vooruit drukkend, met twee handen op z'n buikdeel en grote perskracht op z'n darm, kronkelde hij na' de w.c. Opende deur met ene hand. Andere hand op buik. Mond vol tabak. Krampgeluiden produktief! Aj! Aj! Grrrrok! Hij liet een paar geluiden uit z'n achterbil ontsnappen. Dat was géén bijbedoeling! ‘Ai! Laat 'em gaan ter bedevaart!’ zei Vrouw Couplet! Kijk d'r gezicht zó lelijk, met platte wrat! Dan Vrouw Couplet, een tante met een grote hondekop, met kronkelende wenkbrauw, plooien aan d'r oogrand, jukbeenderen die een dansje sprongen, zo hoog! Met als ze sprak, d'r tanden zonder glorie uit d'r bekwerk. Ogen zo, rood als die toog van Franciscus! Haar in dikke vlechten, zo stekelig vanaf d'r hoofd! Grote vrouwenstem en grootmensdoen. Eén tante baja! Een soort grootmensdom! Met drie van die hoofddoeken, over makaar, om d'r buik, en op d'r bille! Net als Vrouw Weideveldt, met benen die de wijdte zochten! Dan onderaan op grond geplet, nee, geplant, zo leken zij! Met grote grijze jurk aan, aggressief fel rode bloemen, één tjaka-tjaka boedel! Ter bedevaart no? Vóór Schoorsteen dacht, was hij al opgesloten op w.c.! Als ze dachten dat ze tijd kregen... ‘Klopklopklop!’ ‘Wat dan weer zo, mijn goedoe?’ Schoorsteen, Schoorsteen wou papier! | |
[pagina 370]
| |
‘Deze man! Hij gaat maken, tot ik 'em ik-weet-nie-wat doe!’ ‘Ssst! Praat zachjes!’ Weideveldt wou nie laten horen, dat ze was daarzo! Ook nie fo d'r man. Ze had stiekum erfgrens gepasseerd, terwijl hij nie wist. Ronkte z'n slaap voor 'em, als een stiletto in een schede. Ma' owee, als hij d'ruit kwam! En zij nie daar, zonder toestemming! Chm! ‘Ija! Ik kom!’ Ze pakte ouwe blad papier, waarin komkommer was geweest! Zure komkommer, uit de winkel, met peper! ‘Hier dan!’ Gooide over een gat daar, dat papier. Met fluistering van: ‘aj! Ik hoop dat hij verschoont! Zuur aan papier met peper gaat spréken met 'em!’ Dan luidop voor 'em! ‘Man van me! Baja! Heb je genoegzaam?’ ‘Ija!’ Dan kromde ze d'r dij en kuiten: terug na' waar Weideveldt-vrouw in stand was. Ma' nog voor ze één woord had geroepen: ‘Breng vlug vlug een glas water fo me!’ Een glas water op w.c.? ‘Deze man! Hij is aan het vergekken! Ik zwéér...’ Kijk d'r leba-ogen zo! Groot als een boggel onder kinderspel! Weideveldt zei, naast Vrouw Couplet: ‘Ik geloof, hij gaat koeli spelen! Met glas vol water bil schoonspoelen! En'èn baja! Verjongingskuur! Breng geen glas! Breng een kobbavol!’ En inderdaad, Couplet zó op weg d'r man te genoegen, bracht één waskom! Reikt waskom aan, Ma' fo d'r ongeluk valt waskom! Blengeng! Schoorsteen wou nu, sito sito weg uit w.c. Zei in soort onaangenaam gevrij, dat hij wat nat als poes in water! ‘Dan dróóg je snor!’ riep Vrouw Couplet! Ma' ze was nog nie begonnen met d'r onderonsje. Dus fo dáárom, liet ze 'em staan. Hoor 'em: jammer-litanie! ‘Eindelijk in zijn bedevaart! Meisje, kom laat ons tori praten! Aaj...’ Couplet, zeker van d'r zaak, dat opgesloten Schoorsteen mèt gejammer nie ging horen. Weideveldt gaf gebrachte tas. Tas ging open! Couplet in verrukking! ‘Kijk baja! Ik heb gebracht!’ ‘Ahhhhh! Ehhhhhh!’ Bijna verrukking! Wat zo dan? Een tas met... manjabladeren! Want ook die boom, joeg bladeren na' die Weideveldt-erf. En... | |
[pagina 371]
| |
‘Kom dan vrouw! Open die kampdeur!’ ‘Welke kampdeur?’ vroeg Weideveldt. ‘Is z'n onder-achterwerk meent hij!’ Couplet met woorden, rende na' w.c.-deur. Trok een paar keertjes aan die deur. Grèk! grèk! grèk! ‘'t Wil nie open! Wacht! Vergissing!’ Dan rende d'r voet weer snel terug: ‘Die man hoor! Luister...’ Couplet vol met d'r fluistering. Schoorsteen, deurtrekkend, slaand en roepend. Bom! Bom! Bom! ‘Wat wil deze deur van mensen vanmiddag!’ Deur daar was nie ópenbaar! ‘Ik kom! Ik kom! Ik kóóóóóm!’ Couplet als een raket, met heen en weer programma! ‘Hij gaat mensen gek maken! Hij gaat mensen gek maken! Deze man! Deze man! Kijk hoe ik ren, zo op en neder! 't Lijkt of ik me lichaam verlies... Ija! Ija! Aaj Weide! Luister... ... Ija! Man! Schreeuw me niet! Deur! Wachte dan! Deur gaat dalek open...’ Al die show, om 'em te kalmeren! En om d'r zaak goed te doen! Want dat gesnok van van die twéé, ze hadden plan! Baja! Dan pas uiteindelijk, rende ze nog één keer terug: ‘Hé!... Deze man! Je trekt alle geduldigheid uit mij! Wat wil je van me? Zie je niet dat...?’ Maar geen leugen hoefde meer! Met doodkalmte, hand in d'r zij, draaide ze die sleutel open: ‘Ben je klaar met poepen?’ Waarop Schoorsteen, zo wonderbaarlijk nuchter: ‘Geloof je me niet? Dan ga ik je tonen!’ Waarop zij hem vervloeking deed! Snachts kwam. Snachts heerste. Donkerte, een sluier. En donkerte bracht diepe sluimer. Over kinderen. Over een buurt. Over gans alles. Ma' geen Laila, hoe ook duur! Want laat op avond, wie slingert daar z'n lichaam voort: Laila! ‘Nee Krasja! Je kan nie komen! Ik ga fo heilige zaak! Hatjah!’ Krasje zó uitgeput, dat hij nie weg kon. Krasje dus liggend op z'n staart. Afscheid zwaaiend met z'n poot die hij nie had, maar stompje! Dus mooi akkoord. Laila deed hond z'n verontschuldiging: ‘Ik kan je echt nie meenemen, me Krasje.’ En Krasje allang hondsblij. Ehhh! Eindelijk één sekonde rust. Misschien dat Krasje had gedacht, dat Laila is na' bed. Nie in z'n | |
[pagina 372]
| |
kamer, maar op dat grote bank vol met kussens, dat stukje vrouwenparadijs in aanleg. En Krasje dacht ook zeker: ‘Baas ontvangt weer eentje baja!’ toen deur daar achter Laila sloeg! Waar ging hij heen, die lopende vleesvloed? Na' Bo z'n huis! Straat overgepasseerd, snel snel. Geen mens mocht Laila in zijn ogen krijgen. Want afspraak daaromtrent, afspraak was gemaakt! Bo was aan het rondje maken. In zijn rooie kleine broek. Z'n dinges doend die hij moest doen. Donkerte zo, alom. Dan kwam Laila geslopen... ‘Huh! Ik kap je!’ Bo had Laila bijna ontleed! Laila's hart vloog al aan stukken! Míjn Allah! Die kafri...! Bang dat Laila ging vertellen, had Bo zaakje geregeld: ‘Ik ben godsdienst-huiswerk aan het maken. Ma' vertel géén! Ma' kom bij me een avondje! Zo en zo een dag! Ik ga je waarschuwing geven, één wenkje maar... dan ga je méér te zien komen!’ Dus Laila houdt mond, al praat hij om de haverklap om andere zaken. Hoe Coola z'n dochter was dichtgegroeid, op een bepaalde plaats van d'r lichaam! Hoe Coola zelf elke dag verkleinde, ook op een lichaamsplaats! Dan, omdat ándere soort van tori's werd gevraagd: hoe Mulat z'n twee zoons met makaar hadden gevochten, zó lang en zó wreeddadig! Om des vaders bezitting! ‘Aaj ze! Laat ze konkurreren, tot in den boze!’ had hij geroepen. Met z'n ‘Hatjah!’ d'r achteraan. Dan was Bo meer als zéér voldaan. Z'n oorbuis moe, had hij gezegd. Laila had nie begrepen, maar had toch mond gehouden. ‘Sssss! Laila! Kom zachjes binnen!’ Mamsi was daar, om te ontvangen. En wie daar ook? Nee! Niet alleen manspersoon Bo. Ook die Gusta. Zo savens laat! Zo donker buiten: donkere maan was aan het toeslaan! Hemel zó verinkt! Fade, didibriGa naar voetnoot1) was weer kwaaie brief aan 't schrijven aan god! En hij morste, zeker zeker! Is fo dáárom hemel zo zwart! Kijk no: Laila gaat naast Gusta zitten! Gusta, Gusta schuift op, andere kant gaand. En Bo daarzo, hij zit, met benen gekruist als hindoe-pater. Laila daarom: ‘Wát ben je Pandith? Weet je niet dat ik vanavend Moslim ben? | |
[pagina 373]
| |
Mórgen pas, ben ik weer Hindoe...’ ‘Sssssjjjt!’ Bo kalmeerde hun geluiden. Stel je voor! Mensen mochten nie horen dat d'r was iets zo, gaande. En Gusta had d'r drank gedronken. Van receptie, had ze geroepen. Omdat ze had ‘iets nieuws’ gehaakt. Prins Bernard z'n zoon zeker! ('t was een bakra!) Dan net toen ze wou lullen, over negers die d'r hadden in de steek gelaten, begon Bo met rond te vertellen. Viertal daar in kleine kring: ‘Luister, ik heb jullie gevraagd...’ Zo laat! Een godsdienstoefening! Laila nieuwsgierig! Gusta goedvrezig. Wat ging komen dan? Hij had gezegd: ‘'t Wordt bijeenkomst! Ik nodig jullie uit fo been. Me been: 't gaat genezen, zeker zeker vanavend!’ ‘Dan hoe weet je je ding zo zeker?’ ‘Ija! (aan Laila) Je hebt gezien: bidstond komt! Eén stille ronde nog en... iets speciááls, Ma' kom kijken, no?’ En tegen Gusta: ‘Gusta, heb je ooit geest gezien?’ ‘Nee me schat!. Ben je vergekt! Ik gééste! Nee baja! Ze grijpen je bij je nekbeen, dan drááien ze je nek om: prèp! Terwijl je doodgaat, hoor je ál je botten kraken...!’ ‘Zeg geen domme dinges Gusta! Dit! Dit wordt seánse!’ Dan was Gusta met angst gekomen. ‘Bbbbaajja ... wwwaat... gaat 't wwworde?’ ‘Ssssttt!’ Mamsi deed stillingswerk. Daar zitten ze nu! En Bo begint: ‘Luister hier! Eerst gaan we stil worden! Onze geest moet openbaren, dalek! Dus: ruim u open!’ Daarmee, allen hun hoofd gehangen. Fo wat? Mamsi spiedend na' Bo. Bo spiedend na' Mamsi: ‘Tjèk 't hoor! Géén vergissing!’ Onderwijl, baja! hoe kon anders, Laila knijpend na' Gusta. Gusta wil weg, Ma' kan nie schuiven. Slaat Laila z'n hand weg daar in lichtschraalte! ‘Sssst! We zijn aan het bidden toch?’ ‘Goed! Is bidden zijn we aan het bidden! Goed!’ Laila met handen plat op makaar. Net goeroe! Gusta, Gusta weet nie goed te zitten. Wel mooi charmerend op een stoel. Ma' niet als nu, benen over makaar. Dus fo daarom verschuift ze, telkens weer. Beentje strekken, beentje inkrimpen. Dan weer beentje strekken. Hand hier leunend. Hand weer wegnemend. En ook iemand ánders z'n hand wegnemend! | |
[pagina 374]
| |
Twee uur al bijna, toewéé... Eensklaps, hoor Bo: ‘Man! 't gaat komen nu, geloof ik!’ ‘Wát gaat komen?’ Iedereen vraagt. ‘Ssssstt! Ik ga magnetiseren!’ ‘Wat?!’ ‘Ssssssst! Ik heb gezegd ik ga magnetiseren!’ Hoor Gusta: ‘Me god! Me jé! Je gaat dóód proberen no? Aw!’ Iemand had d'r geknepen! In d'r zalig vette zij! 't Was géén jorka! Ma' ze was báng! Laila glimlachend. Vól sarcasme: ‘Aj jullie! Negermanier helpt niet! Kerkmanier helpt geen moer! Waarom niet Oostenmanier proberen? Hatjah!’ Mamsi stond op. Laila en Gusta vroegen toen: ‘Dan waar ga je?’ Bo: ‘Ssssst! Ik moet toch een medium hebben? Een medium! Iemand om 't te doen met die persoon!’ Hoor Laila, zeer nieuwsgierig: ‘Wát doen!’ Hij had nooit gezien dat mensen hun dinges deden, man en vrouw, dan van zó ver! ‘Sssssttt!’ Mamsi! Mamsi ging buiten. Dauwval in! Bíjna twee uur. Bo nam z'n ene hand, met die andere. Legde die ene hand op die andere knie. Zéér gekoncentreerd aan het kijken. Wat gebeurt in satansnaam? Hij magnetiséért! ‘Aj! Me hart klopt! Ik voel spanning!’ Laila wou roepen. Ma' als dát kwam, dan wou Gusta weten, wát fo spanning! Al was ze zo ‘nervieux!’ ‘Sssssssttt!’ Zie je niet hoe Bo, z'n arm zweeft over z'n knie! Spanning met spanning! Krachtengeheim! Hij gaat genezen! Hij gaat genezen! Kijk hoe hij gaat opstaan dalek en zonder één klein beetje moeite, rennen...! ‘Kom snel! Kom snel! 't Gaat gebeuren!’ Mamsi kwam binnen, vol met spoed. ‘Ssssstt! Vlug vlug! Ze mag nie horen! Ssssstttt!’ Niemand die dat ding kon begrijpen. Wát ging gebeuren! Twee uur snachts! Toewéé! Ma' allemaal naar buiten, Bo aan Laila z'n schouder. Snel snel! Laila boos om last! Want hij wou z'n hand vrij hebben! Gusta bááááng! Dan kwam Couplet uit duister dagen. Kijk d'r! Vrouw, zo levensgroot! Als iets dat was opgevouwen. Nu helemaal uitgepakt! Ze sleepte d'r grootste bekken aan! Eventjes later, opende ze een tas. Ging mooi, breed op d'r voeten staan. Kleine kokolampoe gaf licht. Kijk d'r ógen in die gloed! En Couplet had ógen...! Met hoofddoek daarboven. En soort indiaanse doek om schouders. | |
[pagina 375]
| |
‘E'èm!’ Eén kleine kuch. Dan kon dat grote werk beginnen! Daar, zijlangs die halve schutting! Couplet pakt uit d'r borst een fles met rum. Kleine fles, platte fles, Mariënburg. Draait fles open. Neemt dop weg. Dan rúikt ze: ‘Eèèèhhhh! Fffffmm!’ Eerst lekker! Ma' dan: rum is sterk! ‘Aaaajjj! Eéééhhhh!’ Ze draait die fles ondersteboven. Nee, nie veel! Een beetje maar! Bodem van bekken nat maken. Dan weer die lucht van buiten snuiven. Ruiken ook, of geen onraad is daar! Want laatste keer, vóór schutting dicht gaat! Die beesten! Ze gaan geen licht meer krijgen! Nie van háár kant! Want één grote schutting komt daar, hoog als toren van Babelarije! ‘Chechéé...!’ Ze wil lachen, Ma' onderdrukt! Lachen? Lachen moet láter komen! Nu eerst pas bekken goed gezet! Twee handvaten precies gelijk, evenwijdig aan die prikkeldraadschutting, daar bij Bo z'n erf. Bekken z'n schaduw zó berekend, dat 't nu, twee uur, toewéé..., precies valt, dáár waar erf-grens moet zijn! Dáár! Om twee uur! Kijk d'r vingers! Automatisch twee aanwijzend! Toewéé... terwijl ze van binnen zwéért! Dan gaat tas open! Nie te langzaam! Die koeliman van overkant! Met z'n Krasje! Dat dat lelijke beeste! Als hij iets merkt... en die mensen... Bochum daar, hun huis één donker gat... Aaj! Laat ze fo ze! Ze slapen no? Mooi mooi! Slaap is toch dood z'n ingang? Mooi zo! Bladeren uit zak gehaald! Vlug vlug bladeren in bekken! Dan nu pas, flink goed rum d'rover! Baja! 't Gebeurt! Kijk daar Couplet, zó een en al glans! Pakt nu ander bundeltje met bladers! Opent 't en met fluister: ‘Aj, zie je! Deze bundel! Zijn speciále bladeren! Ze hebben d'rop gelópen toch! Ze hebben die bladeren weggesmeten! Met hun eigen eigen handen!’ Dan pakt ze blad - voorzichtig, ogen bijna dicht - steekt blad in lampekap. Blad neemt daar vuur. Blad bij bladhandvat gehouwen. Zo, aan steeltje, blad in vuur. ‘Aaaaahhh!’ Kijk hoe blad brand geeft, aan alles daar! Nee vuur! Nie zo snel... uche... uche...! Dan neemt ze volgend blad al in d'r hand. Strekt hand, met ring en armband: ‘Zie je dit blad, hoe krom 't is! Net zo krom moet hun leven worden!’ ‘Frèèèèèt!’ Vuur vréét blad op! ‘Dan dít blad,’ (volgend blad al!) ‘Zo met schimmel aan 't! Hun | |
[pagina 376]
| |
léven moet worden verpest!’ ‘... dít blad, baja! Zie je hoe 't is! Kapot kapot! Zó moet 't worden fo ze! Ze moeten dóódgaan! Dóód als een gevallen blad...!’ Eén en al glans, één en al trance! ‘Dan fade, dít blad zo... baja! dit is speciáál fo die erf van ze! Ze moeten 't verlíezen!... erf moet open zijn, als dít blad! Fwt...! Weg met ze! Weg van bodem...!’ Met dat laatste blad sloeg ze d'r beide handen in makaar. Spreidde al d'r tien vinger over dat vuur. En deed, alsof ze walging had, van ál die bladeren daar! En net, nèt toen ze voort wou gaan, riep Gusta: ‘Jo beest jo! Haal je hande weg van me poentje!’ Laila's handwerk! Vrouw Couplet zó geschrokken, zo verstijfd...! Dan even plotseling pakte ze 't hele bekken op! Gooide 't tegen dat prikkeldraad! ‘Dan dít bekken! Is fo jullie, moerskonten!!’ Kijk daar 't hele bekken vol met bladeren van die manjaboom van Mamsi d'r erf! Bladeren brandend zo! Eén rookkolom! ‘Aj! Saka saka! We hebben gezien! Mensen! Mensen!!! Kom heks kijken!!’ Laila met z'n schreeuwkabaal! Eén gelach daar! Als Bo al zelfstandig kon staan, zou hij tóch omvallen van het lachen! Vrouw Couplet verdween met één gil: ‘Wééééhhhh!’ Eén schreeuw! Van een verwensing en vervloeking! Dan eensklaps kwam ze tot d'rzelf! Rende terug om bekken te grijpen! En fo d'r geluk, bekken ondersteboven! Zodat bladervuur niet zo groot. Ma' bekken wèl zo warm dat ze d'r hand verbrandde! En slingerend met 't bekken verdween ze na' binnen in d'r huis! Terwijl Mamsi daar vloekte! Terwijl Laila lachte! En Gusta bijna fijngeknepen, met zure lach op d'r wang. ‘Aj dat beest! Ze gaat 't nooitmeer lappen!’ En even later, was alles één plezier, daar op die weg, vooraan bij Bo z'n huis en op z'n erf. Want iedereen in wakkerte kon komen zien hoe dat Couplet was gepakt. Met show en al, van Laila: ‘Dan dát blad!’ (Laila's vingers vol afkeer iets laten vallen) ‘Is dóód moeten ze gaan!... En dát blad! (Hier keek hij na' Gusta) is áfspraak moeten ze nie kunnen maken, fo hun eigen eigen geluk! Hatjah!’ | |
[pagina 377]
| |
(66)Volgende keer, kwam Gusta wéér. Fo wat zo? Mamsi had laten roepen! ‘Meisje! Je moeder stuurt je no? Je moeder houdt geen rekening met mensen! Wanneer je oud bent ga je zien, wat ik meen!’ Uit raam achter Gusta, mannenstem. ‘Wat is er schatje?’ Gusta: ‘Nèks! Nèks is aan de gang!’ Dan fo d'rzelf: ‘Hmm! Ik weet nie fo wáárom mensen speciaal míj moeten roepen! Is Mamsi zelf had gezegd toch, dat als je bil wil draaien, je bil moet hebben? Wel, 'kheb 't! Ma' ik hoef 't nie te draaien! Alles draait af op me!’ Dan achter d'r, speciáál soort mannengeluid. ‘Afèn! Zeg mamma Mamsi: ik ga komen! En eh... wachte! Hier heb je een kwartje fo je suikergoed! Dan blijf goed!’ Nu dus weer Gusta, van elders afkomstig. Gusta, één stuk geweldigheid! Bo zat daar voor 'em, in een stoel vlak in die opening van deur. Hij maakte primus schoon. Want vlam wou nie komen, als ze gingen koken. Rijst had water gelekt erover. Een van die kinderen at sapotilje, vrucht die zo sappig was, dat 't sáp droop, zo helemaal langs kind d'r kaak. Maar broertje zat, ónder die kaak, sap dat verloren leek, op te vangen, met grootgeopende mond. Want nèks nèks mocht verliezen! Geen drup! Als iets lekker proefde, moest 't geheel met bast en al worden verorberd. IJzersterke maagfilosofie! ‘Ik sla jullie! Met gierigheid! Doen net of jullie nooit nie vreten!’ Mamsi, zó gedegen, had ándere filosofie. ‘Den beest dis’ gridi moro alata!’Ga naar voetnoot2) ‘Aj! Ik ben echt blij fo je! Je pakt ze meer en meer ook, stevig aan!’ Weer andere filosofie, van baasje Bo, daar in zijn stoel gezeten. Tijd hebbend, de gehele dag, om nèks te doen waneer hij wou. Want baas had 'em na' huis gestuurd. Hoor 'em zo je wil: ‘Ei daar! Mars! Ga! Vraag je m'ma een glas water! Dorst vermoordt me!’ Mamsi begreep al zijn signaal: ‘Ei daar! Mars kom hier! Ga! Koop in die winkel één fles bier! 't Mag geen vijf cent duurder zijn, dan 't | |
[pagina 378]
| |
goedkoop is! Want anders maak ik kindermoord vandaag hier!’ Alweer dat ook! Gusta verscheen: ‘Bo! Jonge! Hoe zit je vol van heiligheid je primus te verschonen? Je moet dat ding gewoon spiritus geven! Dan brandt 't vanzelf!’ Bo hield tong onbewogen. ‘Aj, je zegt geen letter aan me! Ma' ik weet! Je denkt aan 't eten dat vandaag nie gaat worden gekookt! Omdat papa heeft dat kooktoestel uit stukken van mekaar gehaald! Omdat papa kan dat toestel niemeer in makaar maken!’ ‘Meisje,’ zei Bo, ergens vond hij zichzelf zo gezapig klinken, ‘meisje! Zie je die achterste die je daar onder je rug vertroetelt? Chm! Als ik een goeie been had onder me! Ik gaf je één trap hoor!’ ‘Hij moet durven, jo beest!’ Mamsi d'r inval! Bo schrok! Wat had hij weer gezegd? ‘Vertroetelt...’ Híj zou gaan vertroetelen! Ma' vraag nie wat! Want Mamsi hield 'em steady in de gaten! ‘Meisje loop door, na' rechtstreeks hier!... En laat je aandacht nie wegstappen van die bende hier! Want als je weggaat, moet je nie weglopen, met gebroken nek!’ ‘Aj me schat! Dan hèp je me boodschap gestuurd om te komen! Fo wát? Want een belang wacht op me thuis -’ ‘Snurkend no? Of bijbel lezend?’ ‘Over wíe praat je? Mamsi...!’ Voordat Gusta verder kon pareren, was een stem daar die d'r écht bijna in twee sneed! Faader z'n ex-ex. was gekomen ook! Op Mamsi d'r aanvraag! San!! 't Ging rampeneerfeest worden. Wat? Bloedbad! ‘Klopklop! Ik ben gekomen! Bo hoe loopt je been nu?’ En zonder antwoord afwachten: ‘Wáár is ze?’ Bo wees met z'n duim: daarzo, achter in huis. Hij zei: ‘Met iemand!’ Haar hoofd, ex-ex., verwisselde van voor tot frons! San? Wie dan zo? Mamsi had laten roepen en nu was ze bezig met iemand anders! Ze hield nie van dat soort dinges! Man! Dus brak ze aan, naar achter, om te gaan vertellen dat ze - wat?! Gusta, die rotmeid onder d'r ogen! En Gusta bij 't zien van haar, gezwóllen! ‘Sorry! Jullie kennen makaar, ik neem aan...!’ Mamsi wou sfeer maken toch. Ma' 't werd niet! | |
[pagina 379]
| |
‘Luister hier Gusta...! Die rotgrap die je hebt gespeeld...’ ‘Blijven jullie stil!’ Mamsi sloeg d'r voet op die grond daarzo. ‘Is bij míj zijn jullie. En niemand vecht hier! We zijn geen tíjgers! We zijn mensen! Ik heb jullie zo, juist gevraagd, om te komen, om 't weer goed te maken en met elkaar te praten weer...’ Gusta luisterde niemeer met dat oor van d'r. Hoor d'r, zo scherp, dat Bo, helemaal verdiept, daar voorop, kon volgen: ‘Die mars die ze heeft gespeeld!’ Al d'r adem, gooide ze mee. ‘Wat? Wat fo mars? Jíj hebt je stront gemaakt, die dag...!’ Ex-ex. in vuur! Hartebrand! ‘Is nie die dag, heb ik 't over!’ wriemelde Gusta een zin uit d'r mondgat. ‘Is paspas meen ik!’ Mamsi fronsde nu. Dat gevecht op straat begon al oud te worden, van gebeurdatum. Hadden ze hun dinges daarover, of iets anders? ‘Wachte! Wachte! Nie zo heftig!’ riep ze. ‘Wie van jullie twee kan me helpen, met iets inschenken om keel nat te maken?’ Ma' ze hoorden d'r niet, geen van ze, beide. Alletwee gekoncentreerd, op elkaars ruzie. Dan hoor Gusta: ‘Ja! Behalve die stront die je hebt gemaakt op straat! Ik ga je leren...! Je... je...!’ Hier begon stotterpartij. ‘Je... je hebt me man z'n vrouw verteld waar dat hij schuilde! Is fo dáárom is ze gekomen op me belijdenis om 'em te halen bij me thuis! Jo -’ Hier wou ze minstens twintig vette moeders openscheuren met d'r mond: moeders, vette scheldwoorden ter openbaring! Gusta? Gusta was des duivelsbijbel, hoe je d'r zo zag, met d'r mondje! Chm! Ex-ex. keek zwaar verbaasd. En mede ook, geschrokken. ‘Wat? Sins wanneer heb jíj man?’ ‘Speel geen onwetend! Je moer! Je hebt me statelid weggejaagd! Dat beest! God zij des hemelsdank, dat dat ding nie is doorgegaan!’ Ze keek Mamsi! Mamsi begreep: die aangedachte zwangerschap! Dan nu barstte die ex-ex. los. ‘Paspas! Mamsi: je weet! Me man is weggebleven zo! Drie dagen lang! In een dúivelskuil is hij gaan schuilen! Wil tot nu toe nie zeggen wáár! Ma' jij móet zeker weten, van die tori!’ Gusta, Gusta wist nèks! En ex-ex. was aan het uitproberen! Horen wat Gusta ging zeggen! ‘En ik heb 'em gezegd: ga na' die meid weer! Want als je me nie kan zeggen waar ofdat je poot hebt gestoken, meneer, ik smijt je me huis uit!’ | |
[pagina 380]
| |
Dan begon Gusta te lachen. Mamsi, Mamsi keek zó verrast, dat ze nie wist om te zeggen wat. Hoe kon dat? Ze had ze toch geroepen voor een héél andere tori? Familie kijven, familie blijven! Ma' dus: je moet ze nooit echt ruzie laten koesteren fo makaar! Dáárom wilde ze iets gaan doen. En vooral omdat die echte wrijving dáár bij d'r thuis was komen beginnen. ‘Mensen, ik zeg jullie: hoor wat ik zeg!’ Ma' niemand leek te luisteren. Alle hersens daar werkend. En bij Bo ook: dat vrouwskabaal! Eén keukenbende! Gusta! Ze dacht: ‘Aj! Laat die meid! Laat d'r, met d'r gedachte dat ik heb d'r man genomen! Mooi fo d'r! Want, dan heeft ze straf! En ik heb één punt voorsprong! Hai!!’ Ex-ex. dacht, eerst met schrik en dan met macht: ‘Die m'moer! Aj! Hoor je wat ze heeft gezegd: ik heb gemaakt dat d'r man d'r heeft gelaten! Mooi fo d'r, om díe pijn te lijden!’ Dus toen Mamsi vlak daarna vroeg: ‘Geeft elkaar de hand!’, toen kwam van beide weigering. Ma' tegelijk, beide nie ontevreden, met de gedachte de ze wraak hadden genomen. Vandaar dat die toestand uit zichzelf moord en doodslag vermeed. Ondertussen, Bo met primus. Zat op stoel, tafel-kist tussen benen. De hele spiritusbrander ontleed! Ding ook met schoonmaakmiddel aanvallen, om glans te winnen d'raan. Koper, dat als nieuw ging blinken! Wind, waaide daar z'n waaiwind door die deur. Bo had Mamsi gevraagd: ‘Kom, maak die deur een beetje dicht fo me, voor je naar achter gaat!’ Dan was ze gekomen, had een verzwaring daar gezet, om deur precies op juiste stand te klemmen. Hoor mond van d'r: ‘Hm! Deze man! Ik versta niet, dat hij met dit ding blijft! In plaats van gasbom te kopen, van gasfabriek! Dan komen ze 't aanleggen fo je, alles! Jijzelf koopt groot fornuis...’ ‘Ik ga gek zijn! Fade! Wat denk je van je man die je hebt hier?’ ‘Jij? J'hebt geld man! Moniman! Jíj bent Financiën! Is niewaar? Hahahahehehehe...’ Kijk d'r Mamsigezichte, met gebit na' voren gaand om lachbekje! Dan die gaatjes in d'r wang, zo dichtgepleisterd! Haar ogen doordrenkt van een soort van glans. Weggaan van d'r was nie beëindigd, of Bo gaf d'r die vraag: ‘Wat fo dag is vandaag, zeg me! Want sins ik nie na' werk ga... | |
[pagina 381]
| |
maandag of... tweede werkdag?’ ‘Je vergist je datum, Bo! We zijn woensdag hoor! Geen maan- of dingsdag!’ Na d'r weggaan had hij, onder z'n primusschoonmaak zitten verwarren! Net een wagen die djorkt en schoksgewijs vooruit gaat, zo, al die gedachten, één na ander. En het was geen zuiver toevalligheid. Want zoveel dinges gebeurden. En een man die tijd had ging vanzelf bij prakkezeren op visite. Als hij, zoals zonet, hoorde hoe Blaka Tara, Zwarte Teer, daar aan die overkant, z'n kinderen schreeuwde, hoe zwart ze waren! En hoe dit en hoe dat! Steeds z'n ongunstig beeld bevestigend. Bo wou zelfs z'n kinderen verbieden daar te gaan. Ma' ja, die arme man had ook nie anders geleerd, vond hij. Koppige neger, die ze eigenlijk moesten zwepen, vond hij, net zoals vroeger in katibotijd, toen ze slaaf waren. Maar juist dít soort mensen vond geen zweep, dacht hij. Dan schokte hij over na' Laila, die dag! Mijn god! Wat een avondgeneugten! Laila was zo op straat gaan danspas maken! Met grote blierfles in zijn hand. Laila was gaan walsen, voor 'em, daar midden op zandpad, met veel modder! Op blote Laila-voet! Had z'n lichaam lopen schudden! Krasje hinkig achteraan! Laila had hindoestaans gepraat. En Bo, een van de weinigen buiten het hindoestaan zijn, had 'em kunnen volgen. Geen wonder! Hij had een paar jaar voor 'em eerder, met ze moeten werken. Een soort arbeid bij welke je niet van elkaar kon veronafhankelijken. Zodoende, rustend op elkaar, sámenwerken. En letterlijk makaar verstaan. Dan was Laila overgeslagen naar het Sranan, omdat die meesten hem nie verstonden, z'n hindoestaanse taal! Zeker ook niet, die Coola, die vond dat Laila geen oprechte Hindi sprak! Wat Laila blablabla riep, vond Coola, was nèks anders dan taalverbastering! Alsof dat Laila alléén vieze woorden sprak! Ma' ja! Wat wou iemand van zo'n onwaardig lam? Dan wanneer dat Laila zèlf over Coola sprak, had hij zijn woorden, met vleugels!, klaar, om te lanceren: ‘Coola? Ik ben tenminste vals oprecht! Coola oprecht vals! Hatjah!’ Laila zo dansend, ná zijn mislukte blankemanswals, een ritme vindend dat hem natuurlijker het lichaam was gaan insluipen. Djing! Djing! Djing! Net ofdat iemand tabla met iets rinkelends d'rbij had! 't Leek nagara-dans! Een soort van eigen levensparodie! Want Laila, Laila draaide leven goed, daar in zijn REPARATIO, waar | |
[pagina 382]
| |
allerhande mensen lieten zien dat ze bestonden, behalve hindoestanen zoals hij! Kafri? Nah! ‘Ma' Laila riep nog harder z'n ‘Nah!’ tegen, en staarde ogend naar die mooie zwarte hielen. Als hij eentje een tikkeltje kon kietelen... Erf? Erf was onverkocht! Die verkoop zelf leek een djob! ‘Ma' laat dat Bo! Vergeet! Je been voorlopig! 't Gaat komen! Want wat je hier hebt in je hoofd...’ Paspas bezoek gebracht aan ziekenhuis. Niet voor kontrole, zelf? Arme hij? Wat konden dokters aan 'em lappen? Behalve been afkalefateren misschien? Ma' Drew gebracht. Fo soort kontrole. Drew die moest gaan opareren! Hij, vader, had gevraagd aan jongen: ‘Boi o,...! Kom me één ding fluisteren: van waar vandaan heb je die breuk gehad?’ Jongen kon nieteens antwoord voor 'em zuchten! Ja? Wie ging weten? Alles kon met een kind passeren, alles bijna. En blij was hij dat kind nie voor ze daar, was doodgegaan. Zijn masjismoGa naar voetnoot3) moest op lange duur botvieren! Hoor 'em met jongen: ‘Ik zie dat je bent aan het groeien gegaan! Je krijgt een sprietje onder je baard!’ Dan had hij zelf gelachen, om eigen misverstand. Baard als kin en kin als baard! Ach, een mens was feitlijk alles aan zichzelf, ook z'n eigen menstekort. Maar laat nie denken daarover. Want dan kwam wraak in 'em! Al wist hij nie met eksakte gedachte, fo wát! Die jongen had hij dus gebracht, na' ziekenhuis. Zitten zitten ze te wachten. Wie breekt daar aan op gang? Motjo Fili! Mijn god! Wat was z'n leven overkomen? Gevochten? Gemoord? Tussen twee bulldogs in polisie-uniform! Om pasjent te komen kijken! Zodat pasjent hèm kon aanwijzen. Als man van die daad, bij welke pasjent, eerste gezonde burger, zo in ziekenhuis was geslagen. Dan vlak daar op die gangpad, met alle mensen die daar zaten te ademen, weigerde Filius verder te kuieren. Wat zo dan? Wou hij z'n daad nie onder ogen krijgen? Hij schreeuwde, hoor!: ‘Is nie ik ben begonnen! Ze hebben boelerGa naar voetnoot4) fo me geroepen! En steen aan me hoofd gegooid!’ Hoor die polisie daar: ‘Wat fo mars?! Loop! Je bènt een boeler! Iedereen weet! Dan wat wil je nog meer?!’ | |
[pagina 383]
| |
Polisie greep al na' z'n boei, daar, om te schieten! Andere polisie greep rubberstok. ‘Als je nie één stap maakt in een twee drie, kantel ik je neer!’ riep een polisie. ‘Baja doe wat ze zeggen!’ Mensen hun rumoer. Stel je voor, dat dáár werd geschoten! Pipa trekken, zoals mensen 't zeiden! En dan pjowwww! Kogel door je lijf! Vallen als neergeschoten duif... Iemand die durf had opmerking te maken op agent werd meegenomen. Bo blij, dat nie Gunno daar zat. Anders was deze weggevlucht misschien, na' god weet waar! Aj! Dan Coola! (‘Hmmm! Wat houdt dat bier snel op, in me glas! Als 't geen glas was, ging ik zeggen dat 't lekte... La’ me kijk nemen, fo zekerheid...’) Coola had z'n Coola-wijf zo wreeddadig gedreven! Net hoe je koe drijft over weide en veld. Hij kon nog steeds nie begrijpen dat een man als Coolawatti zulke dinges kon maken. Coola toch eerbaar? Coola eerlijk? En gedachtensvol en wijs? En dan zo een mens voor je uit laten waaien! Zo smekend, dat al vergeving waard was, voordat ze was begonnen! ‘Nah ker se! Nah!... Ham toke begi kerila!... Nah!’ En Laila daar aan overzij, had onverstaanbaar vanaf Bo z'n erf, iets staan roepen met z'n mond die Allah hem had gegeven! Een soort anti-gebed! Neem 'em kwalijk, die zelfde Coola-familie ziend, die hem zo minder achtte, dan een onwaardig lam! Omdat hij was twee-godsdienstig! Hindoe, Islam! Kon hij helpen in zo'n gemongen gemeenschap? Dan nog met zoveel kafri's omgaan buitendien! ‘Uhhhh! Ik risp zo lekker op, dat al me keel ontspant...!’ Hadden ze een nieuwe Hondepoep? Op z'n werk iets veranderd sedertdien? Nieuwe man ging komen! Nieuwe man ging gehoorzamen. En klaar was Kees! Bo zat zich af te vragen, hoe 't kwam, dat Baas, Voorbaas, niet ook Baas Willy weggejaagd had. Want Willy had ook z'n ‘nebba!’ geskandeerd! Misschien omdat 't een man was, veel ouder. Of misschien had die Baas Willy stilletjes duidelijk gemaakt, dat dat stuk erf niemeer stond onder zíjn naam! 't Was wèl zo! En 't wás nie zo! Want Bo was immers bezig te betalen! Hij had gekocht. Had een papier gekregen d'rvoor. Tan! Hij moest een keer weer goed gaan kijken, in dat valies onder achter dat bed! En goed gaan lezen waarvoor hij handtekening had gezet! Dan toch zo dus maar enkel weer denken aan ontslag, dat hem wèl had gepakt, Ma' nie baas Willy. Misschien omdat hij zich echt koppig | |
[pagina 384]
| |
tóonde, dacht hij, zelfbeschuldigend. Hij had een dag geleden brief ontvangen. Afrekening van bank. Met waarschuwing, om niet telaat te betalen. Want anders ging moeilijkheid komen. Dat huis, die stenen... Met Baas Willy als z'n borg en nog een andere vriend, was hij zijn geld gaan halen. Hij zag zichzelf met amtenaar aan loket, zo in stille wenkerij, vragend om zíjn procent! ‘Ach! Geld jonge! Geld!’ dacht hij. En liet zucht gaan. Nog een andere zucht! Om dat gedoe met bonuskerel! Hij had een stop gezet d'rachter. Punt met dat ding! Nie alleen levensgevaarlijk om in donker te worden gekapt tot gehakt! Ma' die belachelijkheid! Die vreselijke rottigheid die hij voelde! Man die die opdracht gaf, móest kwakzalver zijn! En dan zijn godsdienst van z'n kerk, die nie wilde! Dat hij zulke dinges deed! Hoor dominee z'n stem! Nee! Die van Mamsi: ‘Bo! Wat doe je dan?! Je kan geen pet toch dragen? En?! Bij zulke dinges moet je puur puur blijven! Net zoals je god je heeft gebaard! Ma' omdat je schaamte hebt, je wezensschaamte, is fo dáárom mag je broek dragen! Ma' pet! Is ritueelverkrachting doe je!’ ‘Fok me niet! Deze vrouw! Je wil dat ik iets fo je krijg no?’ ‘Ga baja! Doe hoe je wil! Ma' als 't nie lukt...’ Altijd was daar een reden om 't nie te laten lukken: slechte brief na' die krant fo advertensie! Opgehouwen met gaan na' Coola, dus dáárom geen hulp van die massage! Nie willen luisteren na' je baas! Fo dáárom thuis op je gat laveren! En nu ook stop zetten voor dat geloop met kalebas en dinges! Ook dat ging achterf nie helpen! Misschien, omdat hij pet had gedragen, die paar keren dat hij... Hoe kon je doorgaan met jezelf te vernederen?, vond hij. Alleen omdat je wilde lopen! Goed vooruitkomen! Gaan en staan waar of je jou hebben! Die kwakzalver!, dacht hij terug! Dat zo'n nuchterhoofd als Gill, zo iemand op 'em kon aandragen! Natuurgodsdienstverkrachtiger...! Dan zo, kwam Mamsi met die andere twee vrouwen op 'em: ‘Heb je dat ding al gemaakt?’ Met even later, toen die twee andere vrouwen hun hielen hadden opgetild en zij met kinderen alleen waren, één gil van keuken! Eén grote vlam! Bo nu zelf ruzie makend met Mamsi, omdat ze had die spiritusbrander nie goed gezet. Zij, hem verwijt aanpersend, dat hij nèks wist | |
[pagina 385]
| |
te repareren! Dankte d'r kristengod, fo dat leven, dat ze niet had mogen verliezen! Stel je voor, dat dat ding ontploffing had gemaakt daar, gebost, als één atoombom, mèt eksplosie?! Later op dag, nóg groter emosie: koraalslang houdt z'n inspeksieparade, dwarsweg over hun erf zo! Wie ogen had om te geloven, kon komen zíen! Baja! |
|