Djari/Erven
(1978)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Hoofdstuk vijftien(58)‘Een duif, verloor zichzelfGa naar voetnoot1) tijdens nederdalen. Hij vloog, tja! tja! tja! tja!,... rrrrrrrra!! Brak bijna vleugel! Koersje kwijtgeraakt! Als neergeschoten, in een wilde dood vleugel stukslaand op lucht! Een warmborstig ffffffrrrèttep! Vloog weer op met vleugelslag als dát! Dan kijk naar mij: ik vlieg geen vleugels met me mee! Ik ben geen duif! Doe niet als duif! Ik? Ik lóóp! Ga zeker zeker zo mijn gang! Maar dan wanneer ik weg kwijtraak... verstoord lichaamsbewegen... iemand dreigt iets! Kijk me wegrennen! Kijk me weg afslaan! Duif? Duif of ik! Je zoekt heenkomen! Dat is gelijkenis des levens!’ Schoorsteen sprak daar. Maar niemand luisterde. Vrouw Couplet weg. Naast, mensen weg. Zangduif in vogelkooi, zát. Laila in z'n reparasie. In REPARATIO! Bewonderde daar jubeltenen. Mopé-erf met mopé-huis. En verder weg, ver, ver als verder, Baas Willy met z'n ex-ex. Ze waren in hun ruzie. Tant’ Tillie was een brief komen brengen. Zelf en persoonlijk eigenhandig geven. Nee, nie sturen, voordat ze hadden gezegd, dat 't nie was aangeposteerd! Ze kwam daar, lucht meeslepend aan plantagerok. ‘Morgoe! Morgoe! Morgoe baja!’ Met geen antwoord, gaf ze weer stem: ‘Is niemand thuis?’ Jaloezie ging open. Wie kwam zo vroeg vroeg storen dan? Zeker eentje die twee halve garens bij makaar is! | |
[pagina 315]
| |
‘Ik zeg: is niemand thuis? Want raam maakt open! Mensen daar zien mij!’ En inderdaad, d'r werd gegluurd! Faader Wiri z'n ex-ex. Ze zei nèks. Maakte dúidelijk vesterblind open. En maakte vensterblind weer dicht. De blinden maakten een klapgeluid. Als die vrouw daar dan nie gemerkt had hóe welkom ze was...! Dan had ezel z'n staart verloren! En z'n ezelverstand ook! Dan ging ezel zelfs blaten als een ezelschaap! Met die gedachtes, liep ex-ex. terug naar Faader Wiri, net uit kamer afkomstig. ‘Me man! Chm! Iets fo je staat daar!’ ‘Waar? Wat een toon!’ ‘Daar! Ga je oog bekoren daar, aan d'r!’ ‘Hoezo aan d'r? Nu hou ik toch geen buitenvrouw opna? Je weet toch...?’ ‘Baja! Beter lieg je niet! Deze! Deze heb je altijd fo jezelf gehouwen! Ma' dan in bos, zoals ik aan d'r zie!’ Baas Wiri zei nèks. Liet eventjes z'n tanden zien. Whm! Waar was z'n hoed? Waar was z'n hoed? Mensen mochten 'em nie zien zonder die hoed met traankorst. Hoed was eindelijk een keertje nie te vinden. ‘Chm!’ deed hij. 't Leek al mooi: nonchalance op komst! ‘Chm!’ ‘Dan blijft hoed maar voor 'em!’ vervloekte hij z'n hoed. Scheerde met hand over z'n hoofd. Z'n leeftijdsbewijs, verkaling, zei 'em dat hij blootshoofds kon gaan. Fo dáárom dat hij na' die deur toe stap deed. So! Dan kijken wie was daar. ‘Aaj! Ik ben nie hier gekomen jo, dat je me zo laat staan wapperen als vlag aan mast!’ Vrouw Tillie zo, vlak voor 'em. Zo hardop mond verroerend, dat hij deinsde. Baja! Wat een plantagemanier van mensen groeten! Ma' afèn. Dag kon nog goed gaan worden. ‘Dag ifrow!’ ‘Hierzo! Van je ‘ifrow’! Die brief deze gééf ik je met me reinste overhandiging! Aaj pak aan!’ Hij stak hand, trok hand weer, stak hand weer uit. En nam, terwijl hij ogen dicht maakte. ‘Als je wil kan je 't nie lezen! Laat desnoods iemand fo je doen! Want alle belang is d'rbij!’ Hij wenkte. Haastwerk was nie gewend! En zo vroeg ook! ‘Nee! Je ‘ifrow’ komt nie binnen! Je ifrow gaat weg!’ Ze draaide al, om weg te gaan. Toen Baas Wiri, z'n ex-ex., hoofd | |
[pagina 316]
| |
uitwerkte, langs deur na' buiten, met: ‘Wat is dit dan?’ Hij keek die brief. Gaf geen antwoord. Ma' hield brief zó hoog dat ze wel kon zien. Ze loerde een paar keer achter z'n hoofd, duikend en hoofd weer zo-en-zo'n kant opstekend. Een groot figuur had hij fo d'r. Ze kon zo moeilijk kijken. Even... SPAARWATER, ADVOKAAT. ZWARTENHOVENBRUGSTRAAT... ‘San!’ Baas Willy liet iets horen. Vrouw Tillie triomfantelijk: ‘Ija!’... Z'n ex-ex.: ‘Dan wat is dit dan? Wat wil advokaat?’ Ze kwam persend langs 'em, op deurdrempel staan. Hij, hij was weg van aandacht. Hoor d'r verder: ‘Ik hoop niet dat je hebt misdaan! Baja, lees fo me!’ Nog steeds die brief bekijkend, met neiging om open te scheuren. Die Tillie: ‘Zeg die mens, wát!’ Zij! Ex-ex. vernietigde met ogen! Vrouw Tillie vernietigde terug! Bijna grote spuwpartij, elkaar vernederend! Als Baas Wiri niet was begonnen, met verder te gaan. Brief openscheuren. Langzaamaan. Kijken van 'em, onderoogs, of niemand daar aan straat langs kwam, die kon zien wat gebeurde. Kijk...! Dat beest! Was al voorbij! Claudius Sifilis, noemde ze 'em! ‘Laat 'em gaan!’ dacht Baas Wiri. Een soort mengbloed-Laila. Mengwater, zoals ze 't noemden. Velen in opkomst! Nieuw soort ras. Gans echte Surinamers, werd gefluisterd. ‘Baja, maak snel! Je moet na' je werk gaan, al ben je veels telaat om dokter dalek!’ Baas Willy, hij verscheurde, met een soort van ‘Laat me! Wees nie ongeduldig!’ Dan opende hij inhoud. Me jé! Brief van advokaat zo! Met handtekening met stempel! Brief zegt: ‘Wilt u komen, naar mijn kantoor?’ Die en die datum! Daar en daar! Brief zegt: ‘Betreffende erf-verdeling.’ San?! Een warme zaak al! Kijk daar vrouw Tillie zo genoeglijk! Kwakoe z'n standbeeld kon nie met d'r wedden, om trots! Dan hoor d'r, lipbewegend, maar dan kleintjes nu, zodat 't meer had van een mijmering: ‘Ik had 't al gezegd! Zo lang al! Mensen maken geen grap meer! Na so!’ ‘Ija! Ik heb gehoord!’ Baas Wiri hief z'n stem, zó hoog, zó zwaar, alsof hij d'r d'rmee voor eeuwig wilde verpletteren. ‘Hij 'ft nie alleeen gehoord! Hij heeft gezien ook, hòr!’ Ex-ex. viel | |
[pagina 317]
| |
aan. Hoewel ze dat nie hoefde. Want haar zaak was 't niet. Maar ze had tóch d'r reden. ‘Goed! Dan weten we allemaal, dat hij heeft deze berechte gekregen, òr!’ Ze draaide om. Liep weg. Zonder te schelden, weliswaar. Maar zeer, zeer ontevreden. Over hun behandeling. Tegelijk tevreden over 't brengen van die brief. So! Dan kon ze advokaat gaan boodschappen! Dat ze hadden die brief gekregen! Die ploerten! Wat had ze geen ruzie gemaakt aldaar! Grote stoep opgeklommen zo. ‘Ija! Ik wil die brief ook zelf zelf brengen! En als dat nie gebeurt, dan gaat geen enkele enkele brief!’ En dan toevoeging als een pijniging! ‘Is géld betaalt, òr!’ Ja, hij wist 't ook, hoor! Háár geld betaalde! Maar... ‘Mevrouw...’ ‘Noem u me geen mevrouw! ‘Kben nie getrouwd! Ik heb geen kinderen! Me naam, ik heb u al zoveel duizend keer gezegd, me naam hier is Tant’ Tillie! Sommige mensen roepen me Vrouw Tillie! En zeg géén Moesje Tillie, want anders gaan jij en ik 't moeten vinden!’ ‘Vrouw Tillie, kalmeer! Kalméér! U bent toch aanklacht komen geven? En wij, (oewij!) wij willen u toch helpen?... Nou dan! Deze vrouw! Als u jonger was geweest, had ik u beslist gezocht!’ Een grapje. Ma' ze kon nie lachen d'rover, geen moment. Gezicht van d'r gespannen, als pompoen die barst van rijp zijn! ‘Frek jo! Ongoedigèit!’ En inderdaad. Niks goedig aan 'em. Want hij wou z'n geld! En zij was klant daar. ‘Heeft Vrouw Tillie gehoord van aangetekend?’ ‘Aangetekend wát? Fade! Is me portemennee wil je gaan aantekenen, no? Laat me zelf zelf me brief brengen! Is nie genoeg dat jullie me zijn komen vragen, jij en die jongdame daar, die tijpmeisje speelt fo je, hoe groot dat erfdeel? Waar ligt dat erf? Wie meer is familie? Aan wie is die erf verkocht? Wanneer? Fo hoeveel cente? Alles! Alles willen jullie ondervragen, tot aan me onderkleren die ik dragen móet!’ Afèn, ze hadden d'r met d'r brief weg laten gaan. Meteen af te rekenen. ‘Oefeel dan?’ Brief was zó duur, dat ze meende diezelfde zelfde nacht naar slandsgrond onder armendak te moeten gaan verhuizen. Knoopte | |
[pagina 318]
| |
zakdoek los en gaf. Brief met advies no? Waar was die advies gebleven dan? Onder d'r voetzool zeker! Vandaar dat ze zo zwaar parmantig stapte, na' buiten! Aaj! Morgenvroeg, zou ze gaan brengen! Dan was die man daar zeker thuis! Want toen ze half uur zonet passeerde om te kijken, was alles dicht als suikergoedfles met schroefdeksel! En des avends? Willy was een wakaman! Hij ging nie thuis zijn! Nee, ze moest hèm hebben! Om dat ding in z'n tien vingerklauw te douwen, face to face, fo niemand bang, zelfs fo geen Boze Willy! Nu was die brief gebracht en afgegeven. ‘Aaj dat gebeestte!’ klonk Baas Willy z'n ex-ex. ‘Laat d'r maar henen! D'r hart zal nu gaan zitten hiervan! Maar nie fo lang! Ik zweer fo je!’ Ze gooide deur dicht, bram! Baas Willy al naar binnen. Dan nadat ze een beetje rond ging lopen, vroeg ze: ‘Maar jij ook hoor! Jij hebt mij zo, nèks gezegd van wat is gaande! Drop-out voor me! Ik wil weten!’ Hij kón al nèks verbergen fo d'r, laat staan dit. Nu zo, ze had weet eigenlijk al: hij had dat erf verkocht aan Bo, enzoverder... Ze had 'em al een keer gezegd, híervoor speciaal, dat hij was, Faader Willy no? Faader Gek! Man heeft erf! Man heeft bezit! Man kan huis bouwen! Man kan léven! Dan gaat man erf weggeven! Dat was 't toch? Weggeven! En met lege handen een vrouw gaan nemen! God zij gods dank, had ze onderdak! En eigen onderdak ook! Want een man moest d'r nie komen weggooien uit d'r huis. Nee baja! Maar 't bleef bekend: hoe dan ook, een mán moest geven! Niet een vrouw! Een man moest werken, geld brengen, huis met erf geven, alles! Dan pas kreeg hij vrouwengeluk! Ach, 't kon een béétje niet schelen! Ma' toch! Op dat punt van vaste goed was ze gestreng! Stel je voor, dat ze ging hém verzorgen, jarenlang! Dan kreeg ze later nèks?! Want z'had geen recht! Dan kwam een andere kerel, stevige neger, met bal tussen z'n benen om te gaan ploeterzwoegen! Dan kwam hij, hoefde nèks nèks zo te doen! Kreeg erf, als op schoot! En dochter kado ook! 't Ging bijna op een koeli-manier, vond ze! Zelfs die deden 't slimmer! En javanen ook! En èlke indiaan daar ook! Iedereen! Behalve deze neger voor d'r, met z'n pasgevangen-vis ogen! En z'n hoofd zo paskwèr, dat je nie kon zeggen! | |
[pagina 319]
| |
Dus viel ze 'em aan met: ‘Aaj! Dan zit ik in een huurhuis hierzo! Eigenaar van dit huis kent jou niet! Fade, als ik zou kraperen nunu, dan wáár ging je blijven dan? Mm?’ ‘Zeg nie zo man! Zie je niet wat ik al heb met deze brief?’ Hij wilde nie gestoord. Dan had hij net zo goed z'n dochter erf kunnen geven! Dat was dan wettig! Dat was ietsje beter! Ma' nog veel beter, zelf gaan wonen daar! Als dochter wou, kon dochter een man d'r komen laten wegtrouwen! Die stink-middenvoet!Ga naar voetnoot2) ‘Ik stoor je niet! Is jíj stoort me!’ ‘Hoe dan? Hoe dan?’ Baas Willy sprong daar op. ‘Me man Wiri, luister hierzo...’ Dan kwam weer het verhaal dat ze was ontevreden. Over hem, over haarzelf, over alles. Vooral omdat ze nèks had als d'r zekerheid. D'r ketting die hij haar had gegeven: weg! Die varkenskindschreeuwketel had ze in wanhoop tegen die wand geslagen. Eén vouw d'rin. Niemeer te gebruiken. Dat glaswerk, gekocht, ach... ze was nog nie d'raan gewend als een kado die echt van haar was geworden. En ze ging zo door, tot 't verveelde. Trouwens, hij moest ook z'n weg! Dat vervelende ellendige gesodeweetjewat! Hij kon d'r zózó laten! Laat álles ophouden! Want tweede jeugd was werkelijk tweede ouderdom geworden! Nie mooi meer! 't Was nie fo nèks, wou hij na' dokter gaan! Dokter! Ook hij! Om te gaan pillevragen! Hij kreeg zo'n harde buik, kon niemeer poepen! Hoe hij z'n kwelling ook na' buiten drukte! Leefde met de idee, dat een luchtprop in z'n darm was, die alles afhaakte. Als hij, vond hij, weggaand, ooit weer zou afgaan... Baja jezes! Vlucht! | |
(59)‘Me schat, me schat! Pas op, met je beebie daarzo, met die wilde kat | |
[pagina 320]
| |
daar in de buurt! Want voor je ziet, steekt 't staart in je kind z'n neus! Dan is 't wég fó je! Eén lijk!’ En dan met volle passie: ‘Mars, jo vreselijke beest! Toemarsi!...’ Een versponste sinaasappel na' die poespoesi daar gesmeten! Poes vlucht, met aandrijving! Wwwrrawww!!! ‘Ellendige katti! Ik zou me nie verwonderen als 't nie zomaar zomaar kat is! Want dat beest is zó zwart, zó zwart, dat nie te zeggen! Dan als je naar 't kijkt! Míjn god! Die kat hypnotiséért je! Deze kat móet een kwaaie geest d'rin hebben! Fade, als 't was nacht zo, dan dééd 't iets met je! Katten zijn zó kwaaddadig! Vooral die ‘bewieste!’ ‘Laatst, laatst, hoorde ik ze praten! Ija me schat! Mensenstemmen zo! Je bloed werd ijswater, als je hoorde! Dan kijk waar die vervloektese kat is gerend: rightstrips in die boom!’ Mopé-erf! 't Had z'n lekkere dinges, maar ook z'n kwaaie hebi's! Een erf met goed. Een erf met kwaad. ‘K'kado's! Baja!’ (Hoor daar die naam van god verbasteren! Van bewondering hoor! Omdat een meid was aangekleed fo danspartij om uit te gaan. Iemand daar kon geen mondje dichtdwingen:) ‘San! Je bent zo lekkertjes aangekleed, dat ik je bijna weer ga willen uitklejen!’ Waarop die meid, trotsvol, met huppelsmoel: ‘Laat me baja! Ik ben al priva!’ Priva, no? Priva! Privaatmeid! Reeds bezet! Iemand's persoontje! Ouwe kerel daar zag mislukte aanzoek. Hoorde ook! Zíjn reaksie, die woorden, zó genotvol herhaald! Z'n gulp aan z'n broek met trekbanden beverig dichtknopend! ‘Aaj! Priva! Priva... priva... priva... priva... priva!’ Onderboom werd gebezemd. Bezem was selfmade. Een goeie stok, met veel gedroogde twijg. Gedraaide draad d'r omheen. Prima bezem om te sjobben. En wie verveling had, kon bezemen. Allerhande figuren makend, daar onder die mopé-boom. Meestal leken die figuren op kassavekoeken. Een beetje regenboogachtig soms, die strepen. 't Was een soort van oppervlakte-arbeid. Een ommasie aan de grond waarop je leefde. En schoonhouden! Geen rommelpapier! Geen lege flessen! Geen tomatenblikjes. Nèks nèks mocht daar blijven! Kijk daar! Die beesten! Bende van gisteravond tot in nacht! Ze hadden hun ijsappels gegeten fo ze! Hadden die appelrestant zó weggegooid! Die beesten! Niemand daar kon met ze! Geen wonder dat | |
[pagina 321]
| |
polisie eentje van ze had geschoten! Na vechtpartijmakerij! Van Amersverweelink! Ach! Ach, baja! Stevig fladderende knaap! Light-me-on riepen ze 'em! Eén rooie knaap! Vrijpóstig?! Niemand kon woord wisselen met 'em! Of hij had al getrokken! Ma' nie tegen z'n vrienden natuurlijk. Want die droegen ook mes! Maar kijk: waar was hij nu vandaag? In z'n verse verse graf! Bijna nie lang begraven! Ze hadden nieteens seksie gelast, op lijk dat lag, zó dood, dat je 't bijna zou gaan zien bewegen! Midden in z'n frontale! ‘Piiiiwwwwwww!’ 't Leek of polisie z'n kogel daar was blijven cirkelsmaken! Om volgende slachtoffers te boren. En ze waren nog zo gewaarschuwd om nie daar te komen kaartspelen! Met zoveel meer! Zó laat altijd! Een mens kon z'n lief en leed nie uitslapen snachts! Aaj, mensenkinderen... Dan kijk die kinderen daar spelen. Ook hún streep trekkend. Djompofoetoe: springvoet, of hoe ze 't spelletje wilde noemen. Hinkelde de pinkel... Djoel!... Alles wat ze wilden mochten ze spelen. Maar één ding: wanneer klaar met spelen: strepen úitvegen! Nee! Uitvegen, alvorens met bezwete bast huis in te rennen als een buffelkleintje! Want als je strepen zo liet staan: boze geesten ging je zien staan spelen... Roepend met je eigen stem! Volgende dag: je nek gebroken! Zo prèp! Dan mocht je ook geen stokken gooien in die boom. ‘Jij dat! Je bent gek no? Gooi je stok fo je naar omhoog! Dan ga je zien wat op je neer gaat vallen, vooral wanneer donker al is gevallen! Eén groot nest valt precies op je hoofd! Nooitmeer gaat iemand 't weg kunnen krijgen!’ Daarnaast wéér goeie raad ‘En eet die mopé nie zo, met pit kauwen en alles! Wanneer dinges gaan komen om jóu kauwen, niets gaat van je overblijven! Openen gaan ze je graf openmaken, om te zien dat 't is léég! Iets heeft je botten opgekauwd! Iets, van deze wèry wèry boom!’ Mopé's geraapt, vroeg smorgens! Kinderen uit soms tot twaalf erven verder geslopen! Maar mopé-erf kinderen, nóg eerder. Mopé gekookt, mopé gestoofd. Van zeer, zéér zuur, naar zoete vrucht! Met suiker! Mopé-stroop desnoods. 't Was een ware hemelzegen! Dan ook: die vleermuizen die kwamen daar! Míjn god! Ze vlogen tot midden in je gezicht! Keken nie uit, naar waar ze gingen! Slechte ogen hebben ze, van spieden in 't duister! Vandaar ook, dat ze godsvloek | |
[pagina 322]
| |
hebben op ze. Je weet niet no? God had vleermuis een keertje gevraagd: ‘Baja, Masra Lonka (zo was vleermuis z'n naam, toen vleermuis nog geen muis was, maar vogel met grootbrede vleugels.) Baja, Masra Lonka, kom wind waaien hierzo fo me! Want me waaier is op! En me engelen zijn tegen Lucifer aan 't vechten, daar in hemels’ donkerhoekje!’ Aaj! Dan ging Masra Lonka wind waaien. Ma' god vond 't zó lekker, dat hij nèks meer kwam te zeggen en viel in slaap. Masra Lonka waaide, waaide! Bleef maar waaien als een losse wind! En hij werd moei, toch! 't Ging vervelen ook! Ma' hij kon toch nie zomaar weggaan. 't Was fo daarom dat hij uitkomst zocht! En panpanpan! Hij vond 't! Eensklaps zo, werd god wakker! Schemerogen zagen Lonka. ‘Lonka Lonka? Wát ruikt zo?’ Iets stonk daar! Hemelbrede stank! Mijn god! Die Lonka had geláten!Ga naar voetnoot3) Afèn! God viel in slaap weer, voor 'em. Je kan rekenen! Hij was zó moe! Mens daar, met Adammetje en Eva, maakten hun eerste ruzie al! Zoveel hoofdbrekens had hij nóóit gezien. Afèn. Hij sliep z'n slaap dus! En de wind die waaide... Oostwind... Wind die je buiten westen bracht... hoe heet die andere richting weer? Ja!... Zuiderwind, alle soort wind... losse wind... Noord-Oost Passaat! En Lonka wind! Want eensklaps weer werd Here wakker: ‘Wat ruik ik?’ Dat beest! Zo oneerbiedig! Om daar in hemel stinkbom uit te vinden! Didibri zelf kon 'em nie verbeteren daarin! Dus god werd kwaad. En vloekte 'em: ‘Ga weg jo! Vanaf nu gaat je gezicht zó lelijk zijn als nacht! En je gaat schijten! Precies onder je lucht-bed, waar je elke dag, als aan een strop moet hangen! Onderste boven ook! Zo wordt jóu kruis! Hesbiten mars weg hier van me! Fju!’ Zo werd Vleermuis met Lucifer verdreven, allebei uit hemel! En dáárom, kan een vleermuis ook nie met een lucifer opschieten! Vijanden, no hel! Een van die deuren daar op hangsleutel! Moesje vertrok. Ze zocht d'r separasie elders. Andere deur juist, kraakte open. Die ouwe hindoe- | |
[pagina 323]
| |
staan kwam uit. Zo moe! Zo moe van al dat binnenzitten! Met hoed op en gluipoogjes, wittig. En oude-hindoestanentaal. Hij kuchte. Roken nooit opgeven, nahe! Onder een raam ernaast, een klein stellaasje uitgezet. Plat vlak, met schuins lopende steun, een plankje, tegen gehouden om te vallen, met blokjes hout. Kunstig bouwwerk, zo een klein plat vlak met stut. Zo! Nu kon fles met birambi staan daar! En met pommerak, een blik, grillig groen-wittig geverfd. En pomosteriGa naar voetnoot4) daar ook. Vruchten die aan huis werden verkocht! Van binnen in huis, oogje houden op dinges. Want eensklaps kon een fles verdwijnen. En na een poos weer leeg verschijnen! Of fles z'n deksel ging zomaar zo zweven! Je zag dinges eruit komen. Maar zag geen hand! Zo snel diefstal! Of pommerak, vrucht zo, in open blik gelegen. Onder je ogen ging 't vandaan! En flesje vol met centen daar... als je 't vergat! Wèg! ‘Hallo! Hallo! Vrouw Dada...’ Binnen in huis, een mannenstem: ‘Neem je oor luister! Iemand wil kopen!’ ‘Wacht ik kom! Me kip verbrandt op vuur! Wwaai...’ Kan met water valt, precies op zo'n momentje! Dan aan komen rennende voetstappen. ‘Ija! Wie daarzo dan?’ ‘Vrouw Dada, is ik! Ik ben komen kopen!’ ‘Ke...! Kijk no? Tot hier komen die Bo z'n kinders hun dinges kopen!... Wat wil je dan? San joe wani, mi pikin!’ ‘Tien cent pommerak!’ ‘Tien cent? Pommerak is duur geworde jongen! Dan ga ik je een halve moeten geven!... Ja, ik kan nèks doen! Vraag god om meer boom van pommerak te laten groeien! Met meer vrucht ook! En laat god een vliegende herdershond sturen, hoor! Om pommerak vogels weg te bijten! Want ze eten alle vruchten op, zó hoog aan boom!... Ke, sta nie zo droevig te kijken, met ogen die vallen uit je hoofd! Hier... je krijgt twee van ze van me!’ Kind lachend nu. Een arm, met armbandgerinkel, rimpel rimpel! Hand reikt aan: ‘Neem dan baja...’ Vanuit binnenhuis kommentaar: ‘Vrouw! Je moet je borst nie zo laag hangen uit dat raam...! Is fo | |
[pagina 324]
| |
daarom gaan sommige mensen komen kopen... Om ándere pommeraks te kijken!’ Waarop vrouw Dada kwaad: ‘Laat mensen! Als ik nie verkoop, kan ik van jou nie vreten!... Nee me kind! Is nie jou zeg ik! Ija, ga! Groet mamma Mamsi fo me hoor!... En pas op, als je boort daar door dat erf! Met die krasse honden om te bijten!’ Dan ging dat kind, dwars door die mopé-lucht die daar hing. Een zwoele sfeer. Een schaduwboom, met schaduwdroom! Hangende vol van rijpe leven. Kind ging daar home! Dan elders, waste iemand bimba. Grote tenen schoongespoeld. ‘Ik? Ik ben die laatste bimbadrager van dit land! En ik ben trots erop! Want wie een been zo groot heeft als ik, heeft meer als anderen! Ik? Straks geeft me bimba rente, zeg ik je! Met verzekering uit me mond!’ Hoe olifantsbeen rente daar kon geven? Praat bracht geen moesje naar Parijs! ‘Want kijk: me been ergert mensen! Grote Djendjen roepen ze me! Omdat ik heb een been als een klepel van een klok! Wel, is fo daarom gaat pastoor me in dienst nemen! Wachte! Dan zondagmorgen zo! Dan sta ik op! Vroeg vroeg al! Want kerkklok daar moet gelui geven! Dan was ik me mond! Ik draag me kleren! Schoen aan me ene, andere voet bloots! Dan ga 'k die kerk binnen! Krijg daar sterke koffie! Je weet, pastoor baja, maakt geen grap met z'n ontbijt! Dus dáár ga ik eten! Dáár ga ik drinken! In pastoor z'n pastorij! Dan wanneer dat uur is gekomen om te luiden. Dan weet je, wat ik maar hoef te maken? Geen getrek en geen gesjouw! Nono? Ik? Mezelf gaan staan hangen aan een kerktouw, met hoog daar in toren kerkbel? Dan ben ik swappa! Ik pak dat touw dat hangt naar beneden! Ik bind 't om me dikke been. Twintig kilo weegt 't! Twintig! Wie wil kan gaan wedden! 't Breekt weegschaal hoor, hoe je 't ziet! Aaj, dan ga ik mooi zitten! Touw om me been! Dan hoef ik maar te klokkeluiden, terwijl ik rustig zit te eten op me achtergat daar! Is nie mooi dan?’ Mooi gelach! Een stevig brullen daar! Iemand die zó kon lachen! Om eigen gebrek! Kijk 'em daar zitten! Grote Djendjen! Grote Klok! Een naam om te héten! | |
[pagina 325]
| |
Z'n buik al een klok! Met grote borst! Dik, met haren! En zwart, tot in z'n naveloog! Aj! Dat z'n buik reeds honger luidde! Anderen lachten. Anderen klonken, op andere manier. Want hoor daar spelend in de buurt een kind. Op drempel! Verder mocht 't niet. Klein klein meisje, zegt versje op. Met luide stem, een stem als een poppehuis z'n klok: ‘Mijn vader speelt geweldenaar! Hij maakt als karateman voorwaar! Maar breekt geen marsen, zonder dat, zijn hart is gebroken geslagen!’ Kinderprietpraat noemde je 't no? Een kleine kinderwaarsheid. Dan ging zon branden. Teloh van javaanse makelij, raakte gebakken. Om en om en omgedraaid. Je neus vloog open. Je ging stapel! Mmmmmmmmmmmmmmmmm. Hoor daar die djoeka met z'n trom! Midden op dag hoor! Test 't! Fade! Ze gaan weer hun dinges maken. Komend weekendje, daar, met tent! Maar dan moderner, steeds moderner! En sterker trillend aan je oor, muziek. Sterker dan verleden week, toen vier erf verder, hindoestaanse feest met tadja! En met mannen, dansend in vrouwenkleren: ‘Kom kijken! Kom kijken! Mannen dansen daar als vrouw! Ze zijn ook zó!’ Gefluister. Aandacht ging hoofdzakelijk uit naar eten, om buik te vullen, heel het centrum van 't bestaan. Aaj Mopé-erf! Snachts je bladergeur! Soms wormen! Soms was 't regen die wegjoeg. Maar dan riep bloesem weer. En ook mopé. Zoals toen daar twee jongens vochten, een middag lang om één mopé. Eentje! Díe mopé, eentje van ander afgepakt! Hoewel daar honderd lagen te bederven! | |
[pagina 326]
| |
(60)Zaterdagmiddag in aanbraak. Dag vloog zo open, buitendien...! Als die lucht daarboven, kon weerkaatsen, wat fo drukte daar beneden...! Een spiegel die gevuld ging zijn, van niets dan van beweging! Baas Willy stond daar al, voor 'em. Hij wachtte. Plaats van afspraak. Half drie. Huis met vrouw was gaan vervelen. Ex-ex. sprak weer over d'r salie. Zo laag, als géén river z'n bodem! D'r hart sloeg bim bam, bidim bam!, vond ze. Teken dat ze was bezig dood te gaan! ‘Wel, alle leven is doodgaan!’ had Baas Willy geroepen. Wat wou ze? Voetsteen worden? Monument? Praalzerk? Neut van luchtkasteel z'n toren! Zelfs die klok die daar echt bimbam sloeg aan kerk, kon geen eeuwigheid aangeven. Laat staan een mens van vlees met bloed! ‘Wai!’ riep ze toen. ‘Me bloed springt in me!’ Ze kneep d'rzelf in haar zij. Stel je voor dat ze hartverergering leed? Wat? ‘Hart-ver-er-ge-ring!’ had ze geroepen. Met daarna: ‘Hou op, met je gekkigheid! Je weet precies dat me hart met regelmaat één slag mist! Als ik nie blijf bewegen, mist 't twee! Is vandaar schrob ik de gehele ochtend al... haal je voet weg, la’ me schoonmaak plegen!’ Toen kon hij niemeer blijven, echt echt! En hij vlood henen, naar zijn dranktafel. Barwinkel wachtte, zoals altijd al. Groot, deuren open. Glas in ramen. Met tralies d'rachter. Net ofdat dronkemannen gingen uitbreken! In plaats van open deur te kiezen, precies door tralieraam weg te willen breken, ijzerkonstruksie met handen testend! Dan tafel daar! Meer meiden met geloop in jurk. Hakken droegen ze over de vloer. Een beetje donker, dat je oog kon gluren. Wie baja, wie had eer fo dát gezelschap? Taferelen aan muur. Muur was eerst wit. Ma' nu vuilbleek. Insekten hangend aan spinnegaren. Nachtvlinders zowel aan muur, als aan tafel. Nu was dag, daglicht. Dus weinig fladdering. En taferelen daar, op afbeelding. Iemand die kuis wou blijven, beter keek hij weg! In zijn eigen glas bijvoorbeeld. Niet naar die benen ook, zó hoog getrokken daar, dat die dame d'r hoofd onder d'r eigen benen had zitten! Daar, op barkruk. Met muziek vol twinkeling. Tan! Nu pas goed gezien! 't Was Faja-Karoe die wou geld maken! Baja! Als d'r vriendin d'r zag! Ze ging die man aanvliegen, met mes en | |
[pagina 327]
| |
vork, met welke ze nie eten kon! Baas Willy stond. Dronk eerste bier. Glas opnemen, glas weer zetten. Zonder onderlegger! Nee, geen goeie bediening! Dan bleke licht zo in je oog geschenen! Hij, hij was buiten mood! Hij wachtte. Wachtte. Tan! Verschijning in open deur! Mi jeses! Geweldig grote vrouw! Met grote boezem! Grote borsten! Grote bille! Grote exposisie! En hijzelf voelt gróótste explosie! ‘Aaj Baas! Is zó doe je je dinges! Ex-ex. is je gaan vervelen no? Dan snel afspraak gemaakt met Linda Towsend! Wie kent d'r niet baja, gewíld! Chm! Mannen hadden makaar al doodsteek gegeven om d'r, weet je niet! Ja, je weet! Kijk hoe je ogen glinsteren! Faader gaat nu derde jeugd maken! Ditmaal met krasse ijver! Chm! Praat nie d'rover!’ ‘Wat staat die vrouw te lullen daar in opening van deur? Met die vies geblokte vleesbenen! Net een ex-werktuig, kijk d'r vorm. Lelijke X! Een onbepaald gedrocht! Ben blij dat ik me eigen ding thuis heb! Baja! Want die gevaarte deze! Als ze je onwillig is! Chm, dit soort vrouwen slaat mannen dood, weet je niet?!... Berúcht!’ Baas Willy, hij glimlachte. Vanonder z'n oogbovenrand keek hij. Vrouw verdween buitenslichts. Zoveel gepraat. Anderen riepen d'r om te komen. Ging op tafel zitten. Tafel brak. Eén ruzie: wie ging dat betalen? Opeens had niemand daar d'r lief. Al dat gedoe! Al dat gedonder! Erger dan thuis bij 'em! Hij voelde om weg te gaan, maar bleef. Afspraak was afspraak. ‘Ook nie buiten staan, Baas Willy! Mensen hoeven nie te zien, op welke plaats je gaat! Om aan je vrouw te konkelen! Dan blijf hier zitten! Binnensbars!’ ‘Meneer, wat wil u nogmeer drinken... me schat!’ Aj! Daar had je 'em! ‘Wachte...! Wachte... ik kom dalek zelf halen!’ Barmeisje zwaar teleurgesteld, ging weg. En Bo daar kwam nu binnen. Baas Willy! Hij had afgesproken met 'em. (‘Ik moet een oogje fo die jongen schillen! Want hij 'ft me dochter gedreigd!’) ‘Hé daar ben je Baas Willy! Mi doro!’ ‘Aaj! Ik wacht al mooi lang! Kom! Ga zitten fo je! Wat fo drank moet komen?’ 't Werd daar Black Cat. Zware rum, fo zwaar gepraat, dat moest komen. Baas Willy, chm! Hij had taktiek! Trouwens, wie die verstand had niet? | |
[pagina 328]
| |
Je moest iemand nie overvallen! Mooi alles laten gaan met dat gesprek. De rest kwam vanzelf. ‘Hé eh... die grote fles daar! ‘Kwil 'em helemaal zo kopen!’ ‘Maar laat me pols eerst los no?’ ‘Baas laat die dame no! Zie je niet dat hier jongeman zit, met eerstrecht?’ Een klein gesprek, een kleine situatie. Ma' wat daarvan kon komen, in z'n grond! ‘Aaj dan, je weet! Ik ben een man, ik geef geen tori!’ Baas Willy sprak aldaar. Bo nam z'n oor. Hij luisterde. Luisterde goed. Om hem heen, rumoer. Meer reden tot luisteren, was wat Baas hem ging zeggen. Want daarvoor was afspraak gemaakt toch? Hij, hij had vermoeden! Ma' hij zei nèks met z'n mond. Dan stel je voor, dat Baas Willy z'n erf wou terughebben: ‘So! Je hebt lang genoeg gewoond! Daar, dat erf! Je moet 't teruggeven!’ Ach! Nonsens! No man's talk! Om nieteens d'rover te denken! Maar wat dan? Baas Willy had 'em gezegd: ‘Hé! Ik help je zoveel met je kruiwagen, dat jij me ook een keer moet helpen!’ ‘San? Met wat dan?’ ‘Met eh.... met eh... kom daar en daar, die en die dag, na twaalfuur werk, op zaterdag! Dan ga je zien!’ 't Leek verrassing! Hij Baas helpen! Hij was al bijna Baas-Willy-afhankelijk! Zo niet helemaal!, oordeelde hij tot eigen schrik. Willy had erf gegeven! Hij, had vrouw genómen, vond hij, Bo. En dan werk, allang! En helpen, met kruiwagen, zand en tegel. Nog d'rbij helpen met drank betalen! 't Leek teveel van 't goede! Wacht hoor! Die ouwe kerel gebruikte hem, vond hij. Ma' hij vond zichzelf tever gaan. Je kan zo nie zeggen, van iemand die je helpt. Dan fo wát was hij gekomen? Drank hoorde d'rbij! Als die man iets had te zeggen... ‘Jonge, dan zeg ik je...’ Hoor Baas Willy daar! Stem zo levend! ‘... wat ik je net gezegd had! Is iets van jaren terug! Ik droeg toen me kokobronbroek! Ik ben specialiter met die gedachte van huis gegaan, dat of 't nie gebeurt vandaag, nóóitmeer gebeurt 't, i no stan?’ Wat had hij moeten begrijpen? Hij had nieteens gehoord wat was gezegd. En nie alleen om dat kabaal daar, met die dikke Linda Towsend, een tweede tafel aan stukken makend, vol mannen die d'r aan alle windhoeken wilden opvangen. Benen in de lucht, haha... | |
[pagina 329]
| |
Hij schudde hoofd, langzaam. ‘Aaj! Dan heb ik die sma nie fo twee cent gezocht! Proberen! Proberen! Proberen! In die tijd had ik nie gedroomd van fiets! Nono! Mijn voet was bus! Kijk me dan, hoe me hemd achter me fladderde! Speed for the sweet! Dan in die tijd, bracht ze waskléren, fo een tante, geloof ik. Vrouw met haren tussen d'r borsten! Als je zag! Oom van d'r, was boksman geweest! Als je een lanteripaal wilde opruimen, dan kon je 'em komen vragen! Hij sloeg fo je, vijftig meter verderop! Ma' als je nie betaalde! Je werd als modder aan z'n schoen! Zo trapte hij mensen te pletter! Hij vond zichzelf te hoog om ze te slaan! Want als hij keertje sloeg, dan werd je lucht! Aaj, dan ben ik achter die s'sa aangewandeld! Volgde d'r! Volgde d'r! Pam! Ging ze erf op! Precies bij tante en oom! Hóelang ging ze blijven dan? Ik kon nie zelf lang wegblijven! Want als míjn vader hoorde, ik was achtentwintig jaar, dan sloeg hij me tot bananepap! Dus ik ga, zoetjes zoetjes, hart in zware beving, of 't ging gelukken. Ik maak me: ‘kokokoko!’ ‘Ija! Wie daarzo?’ ‘Is Willius!’ ‘Soort Willius dan zo?’ ‘Willius!’ Een kleine stilte daar. Me god! Me god! ‘Willius die u kent! Willius van Meneer Isodorus, die een kind verloren had in bos, met terugkeer na veertig dagen! Willius van Vrouw Elsebera, die die man geklapt had toen hij een jongkind belastigde, week die is gepasseerd! Weet u niet dan?’ Ma' goed! Ik mocht al binnenkomen, laa'n ze me zien. Ik na' binnen! Alles zo, in huis z'n stijl! Ik fluister in mezelf: ‘Zal ik zeggen! Zal ik zeggen?’ Wie? Je moest geen durf hebben! Boksman daar met zo'n vrouw! Chm! ‘Ik eh... ik ben gomma komen kopen!’ ‘W'heeft gezegd dat ik verkoop?’ ‘Eh... een persoon!’ ‘Laat die persoon me moer eten!’ ‘Vrouw! Praat nie zo! Laat die jongen rustig gaan zitten!’ Boksman sprak. Terwijl die sma die ik had gevolgd, was in kamer gevlucht. Vrouw riep d'r, om te laten zien wat z'had gebracht. Die grote mand op d'r hoofd... ‘En sla je ogen neer, meisje, wanneer je mensen ziet staan!... Dan | |
[pagina 330]
| |
maak open!’ Wat bleek! Gomma!! Ze had baksiet vol gomma gebracht. Geweldige toevalligheid! Ik heb d'r nie zover gekregen, daar, dat ik praatje kon maken? Wie? Wou je geen schop onder je broedplaats?! Maar eh... die moed die ik had gehad, is later gaan belonen!’ 't Was Mamsi d'r moeder, die was zo ‘gevonden’. Niet die ex-ex., zoals Baas Willy verklaarde na Bo's vraag. Zo toen Baas Willy echt wilde gaan zeggen, hoe 't was toegegaan met die ex-ex., toen kwam een eind aan dat soort praten. Hoor Bo no: ‘Baas, ik ga je wat vragen. Ma' je moet me nie kwalijk nemen?’ ‘Ja, dus zo zit die tori in makaar... eh... wat zeg je? Een vraag? Vraag gij zult verkrijgen! Behalve wat gekócht moet worden!’ Die ouwe! Hij kon zoveel lullen, dat je verstand in je hoofd flauw viel! Als 't niet op hol was geslagen al! Bo ernstig nu, schoof naderbij. Glas in z'n hand genomen. ‘So! Nu gaan we praten,’ dacht hij. Met keelschrapen liet hij stem gaan: ‘Fo wát moest ik eigenlijk hier komen?’ Baas Willy! Hij glimlachte eerst. Een soort glibber-reaksie. Dan lachte hij krom. Dan lachte hij recht. En om te sluiten lachte hij helemaal niet. ‘Luister, Bo, luister...’ Dat Bo! Het klonk als ‘boi’! Bo voelde zich niet kip! Meer kuikenachtig werd hij d'rvan. Of nee, ma'... luister! ‘Luister...! Eh... hoe zal ik zeggen! Ik ben je vader niet, die dood is! Ik ben je andere ouder niet, die is dood! Ke, god zal ze rust geven! Maar eh... Ma' tóch wil ik een ding met je overpraten!’ Hoe, dat was hoe! Dan hier kreeg Baas Willy z'n stem een soort van krachtdadige bijklank. ‘Je hebt me dochter als vrouw gekregen, niewaar?’ Bo schudde hoofd: ‘Ija! Als vrouw genomen!’ ‘En met jouw kinderen zijn d'r kinderen één, nietwaar?’ ‘Ija! Eh... Baas Willy, ik wil nie onderbreken. Maar eh... Mamsi heeft me laast gezegd, dat u een van die kinderen in huis wou opvoeden! Met die ex-ex-vrouw van u. Ik denk nie dat 't gaat kunnen omdat...’ ‘Ssst! Drink je rum zonder daar! Dan luister! Want ik heb een mond die práát!’ Legde hand op Bo z'n schouder. Had wel goed gehoord dat Bo zei | |
[pagina 331]
| |
‘u’. Maar ja, een beetje drank aan je hoofd spoelde zo'n kleine differensie weg, als een glas water een korreltje rijst, dat is gevallen van je bord na eten, daar in keukenbak met wegspoelpijp. ‘Aai! Ik... ik ben blij dat je zo praat, want dat getuigt hoe hecht je met allemaal familie bent. Ik heb ook gekeken hoe je binnen bent komen lopen. Niemand hoefde te helpen, ma'... dat been van je, ik vind 't treurig...’ Hij wilde wéér zijpad op dwalen. ‘Praat dan! Praat dan!’ Bo z'n hoofd klopte daarbinnen. Wat kon die man toch lullen! Hij had zoveel vrienden om met ze om te gaan! Waarom, vond hij, waarom altijd weer deze kerel speciaal, om met 'em te gaan zuiplap uithangen? Dan kalmeerde hij even! Deze hier betáálde! Al was 't eigen geld, aflossing van dat erf! Anderen, anderen wilden dat híj ging betalen. En waar ging hij dat geld vinden, nu nu, met alles wat gebeurde? ‘Baas Willy...!’ ‘Ija! Ik was iets aan het zeggen, no? Ija! Me zoon! Dan luister...’ Aaj, die m'moer! Hij vleide! Om later groffe dinges te kunnen roepen! Kijk hoe getrouwensvol hij deed, om hatelijk te kunnen zeggen. Wachte... ‘Ik heb laast gehoord iets, dat me heeft geschokt!’ ‘Wat?’ dacht Bo. ‘Wat heeft déze man zo geschokt? Ik heb dat erf nog nieteens kunnen verkopen zoals ík wil. En dan...’ ‘Ik bid je baja! Die vrouw die je daar hebt in huis... sla d'r nie dood fo me!’ Baas fout! Totaal! Hij had moeten vragen, nie kommanderen! Vragen wat toen gebeurd was daar. ‘Hoezo?’ Bo had gif in z'n stem. Hij wist niet hoe 't kwam. Dat bier, daarna sterke drank en godweet wat hij thuis gedronken had om op te frissen. ‘Ik heb gehoord, je hebt d'r laten rennen! Maak 't niemeer man! Jij en ik gaan anders niemeer goed zijn!’ Bo, Bo! Hij had respekt. Anders, hij had die ander daar veel meer gezegd. Maar hij zei voorlopig weinig, een soort gas terugnemen, voorlopig. ‘Luister hier Baas,’ in gedachten stond hij naast Mamsi, ‘is míjn vrouw hoor! Maar eh... laat die tori! We zijn veels te goed.’ Hij nam een slokje. Hm! Die rum! Veels te bitter! 't Leek alsof ze | |
[pagina 332]
| |
slechte kwaliteit hadden overgeschonken uit andere fles! Die beesten bardrijvers! Je kon ze nooit vertrouwen, ook al openden ze label vlak onder je ogen, met dop wegdraaien en inschenken fo je! Godweet wat gebeurde, wanneer niemand daar was, sterker, wanneer niemand keek! Een mens was nooit z'n leven zeker, en totaal niet bij die honden, vond hij ‘Eh... kijk nie zo strak! Ik heb nie kwaad bedoeld!’ vond Baas Willy. Bo liet z'n spier ontspannen. Ma' hij bleef een tikkeltje gewrongen in z'n gezicht. 't Was die eerste keer, vond hij, dat hij echt ruzie-achtig voelde met Baas daar. Baas Baas! Allemaal noemde je ze baas! Omdat ze meer leeftijd hadden dan jij! Maar geen balhaar beter! En wat dacht nu deze ‘baas’? Dat hij zomaar kon alles zeggen tegen hem? ‘Bo, me man! Je bent veels te opvliegend laaste tijd! Kijk hoe je zo ekstra regeert, met je beefbeen daar aan je...! Je moet nie zo doen! Al kan je nie rennen meer! Ik ben d'r nog om die beesten van ons te temmen! Je hoeft nie zo te gooien met dinges na' ze! Gister, gister wou je fiets optillen, om weer tien keer te gooien op en neer! En kijk wat is gebeurd!’ Bo keek naar z'n handen: geschramd. Hij was op z'n smoelwerk getuimeld. Kwaad, omdat hij geen schone baddoek had gevonden! Een mens maakte zo vaak ruzie om nèks, vond hijzelf ook zo vaak! Maar dit, dacht hij, opkijkend weer naar schoonvader daar, dit werd zoetjesaan toch tjalensi! En hij voelde zich ook uitgedaagd! Hoe meer hij dacht, hoe meer hij kwaad wou worden. Dochter gegeven! Wie had 'em geschopt? Als die meid nie was opgeruimd... Mamsi, sorry, sorry... ‘Luister hier Baas Willy.’ Baas Willy gaf oor, duidelijk. Als een soort van echte vader. Aj, als je macht had, had je macht ook, om te luisteren! ‘Ik heb nie zoveel lust om lang te doen! Me been is nie in orde. Ik moet maandag gaan bloed geven. En -.’ Hier zweeg hij even. Maandag! Maandag! Ultimatum dag! Ach! Vergeet Voorbaas, ook báás op zijn terrein. ‘... en... ik hoef geen rekenschap te geven! In elk geval, bedankt.’ Hij wou al gaan. ‘Meneer, meneer! Wie betaalt...?’ Barmeisje sprong als tijgerin! Baas Willy wenkte. Maar ook met | |
[pagina 333]
| |
glimlach om zijn smoel. Aaj! Híj betaalde toch! Als hij wilde, kon hij haar betalen ook, fo iets anders ook nog, zei hij hardop, mèt dat Bo buiten was aan het verdwijnen. Daar had je 't al: krio! krio! krio! Een mannevent gedressed onder z'n pet. Binnen, wraakte Baas Willy in z'n eentje. Halve fles voor 'em. 't Was eigenlijk een belediging! Hij was anders gewend! En beter vooral! Wat dacht die jongen! Eerst regeren! En dan nog nie willen dat één woord daarover werd gezegd! Nu was zijn dochter zíjn dochter! Of Bo dat nie begreep met z'n verstand in z'n kruin! Is nie fo nèks had hij die eersteling van Mamsi weggesjodemieterd! Wachte, laat deze z'n veren opstrijken! Papegaai zet kam hoog, maar vergeet dat hij is in kooi! Tenzij, baas zet 'em buiten! Dan nog, hij is gekortwiekt! Baas Willy liet z'n gedachten gaan, terwijl hij keek en keek. Towsend was bezig te verdwijnen. Met twee mannen aaneen! Allebei aan een schouder van d'r! Wat een leven! Een Trio Vivat, zoals hij vond. Aaj, laat ze maar hun dinges gaan maken! Grote bedden, groter zweet! Nog grotere tranen gingen rollen later! Ma' dat was hun zaak, om te róllen! Hij, hij keek, hangend half daar. Kijk, die meid die had geholpen. Toch mooi figuur zo! Een beetje netals Gusta, zo daarvoor staand tussen hem en schoonzoon. Dat was 't moment waarop hij d'r pols greep. Moment ook waarop Bo sprak over eerstrecht. Wie ogen had, ging zien! Hij stond op, fles in achterzak. Betaalde, met geld slaan op tafel. Hij betáálde! Want hij had 't! Dan wát gelul! Met mars! Een beetje wandelmoe, liep hij door winkelbar daar. Buiten, buiten sloeg toe, met schittering van brait! | |
(61)‘Wat gaan we vandaag koken Bo?’ Bo keek Mamsi aan, zittend, fiets eindelijk ééns per jaar schoonmaakgevend. | |
[pagina 334]
| |
‘Ik weet niet. Is jij gaat koken toch! Ma' fo mij..., 'kheb liever bruine bonen, 't houdt je maag, dan groente in bladvorm!’ ‘Goed!’ zei Mamsi, gebit schikkend. ‘Dan ga ik begin maken!’ En ging naar achter. Bo lachte. Nie elke dag was zondag! ‘Deze vrouw hoor...’ Fiets kreeg poetsdoek d'rover. Dan riep hij eventjes daarna, een van die kinderen, om glans: ‘Ga wax fo me kopen!’ Hij rustte eventjes en wachtte, handen langs stoelarm. Deur vooraan wijdopen. Aan de overkant daar blafte Laila z'n Krasje. Bo keek. Iets daarzo? Een jong meisje van dertien stond met d'r gezicht na' Laila z'n huis te lezen. Iets was op 't huis geschreven. Dan hoor die stem schools lezend: ‘Inrit vrijlaten, dag en... nacht!’ Hoor Laila dan, direkt snel hoofd achter gordijn verschijnend: ‘Ija! Dan kom rij parkeer hierzo!’ Waarop een tjoeri, en het kind wegrennend. Die Laila! Hij zou gek gaan komen worden! Bo hield op na, gedachte over 'em. En dacht aan kind, dat had lezen gedemonstreerd. Jonggeletterd geval. Dat bracht 'em weer op alfabet. A, B, C... nee! Niet relaxeren, maar relaxen! Hij trachtte dat alweer te doen. ‘Een mens zoekt spasie in zijn leven, niewaar...?’ Schoorsteen! Tap'soemoeroe! Mond houden anders...! Ach! Schoorsteen! Je moest nie naar 'em luisteren! Hem gewoon geen oor afstaan! Laat staan je verstand! Meneer daar, was in staat regen water te geven! ‘Omdat 't klettert daar, zo droog op dak!’ Bo lachte. Dan beter hing hij pijp op aan het licht! Om te gaan kappen met bliksem! Kind kwam in terugkeer! Met wax! Wax tien cent duurder! Werkelijkheid gelogen: kind vijf cent snoep gekocht plus wax écht duurder vijf centen! Vijf losse centen, die een stuiver bouwden! Vijf centen, kopermengsels! ‘San? Kan niet!’ reageerde Bo. Stuurde ander kind om te vragen, daar bij hoekwinkel, via achterdeur. Want winkel was feitlijk dicht. Eerst was Oslien gegaan. Nu Nita, KleinKleinNita. Mamsi kwam weer binnen. Wilde d'r kippeblok: ‘Laat kind iets gaan kopen fo me!’ Kind was weg al! Dus was 't Oslientje d'r beurt. Nee! Al geweest, dus Gunno nu. | |
[pagina 335]
| |
Gunno, een beetje schoorvoetig, ging z'n gang. Weg na' die winkel daar, met via achterdeur dinges gaan kopen via zijtralie, bij Fatima. KleinNita huppelt mooi retour, om te komen staan zeggen, wax kost vijf cent minder. Oslientje al willend wegkruipen. ‘Wie? Blijf hier op je mars! Ik ga dit soort manieren fo je weghalen, hoor!’ Even later dus: ‘Pappa 't is vijf cent nie zo duur!’ ‘Wat?! Dan heeft Oslientje een vijfcent-leugen gelogen? Mooi so!’ Bo trilde al! Hij kon fiets zo, kapotsmijten op kind d'r nekje! ‘Kom hier jo! Laat ik je doodmaken!’ Oslientje rennend als rat! Bo hinkepinkel, kan nie goed voet zetten! ‘Ik timmer je mars fo je! Met leugen! Zo worden jullie grootbedriegers!’ Hij tuimelde bijna! Frammm! Gooide een vaas. Vaas basterde tegen die deurpost. Trok een wandbord van oud blauw en gooide! Waps! Bord zeilde langs Oslientjes hoofd! Plengelengelengelengeleng...!! ‘Mijn god Bo! Wil je me kind doodmaken!’ Mamsi in open deur naar achter! Vangt slag op van een bezemsteel. Mamsie d'r arm zwelt, no hel! Oslientje, rennend fo d'r leven neemt duik na' onder bed. Hart slaat: bridipbipbip! Bo, hijgzaam, valt als blok in stoel daarzo gezet. Dan begon Mamsi nu met regeren!: ‘Kijk wat je hebt gedaan met me! Als deze slag me kind getroffen had, dan was 't moordslag! Jij en ik gingen 't fiksen, zeg ik je! Al speel je vader fo dat kind, je hoeft 't nie moederloos te gaan maken! Wat heeft je hoofd voor pit d'rin, dat 't zó hard is, om nie goed goed te begrijpen, dat kind kínd is? En dat een moeder die hier staat een moeder is!? Al was je zelfs vader van d'r, dan hoef je d'r nie sito sito te sturen naar gebeentegrond daar in d'r graf!’ Ze stond, keek arm; arm bloedde, opgezet en groot als spons in water! Me jeses! Eén ruzie daar, vooral omdat Bo vond, dat ze d'r kind kon houwen, als ze tot misdaad wilde kweken! Lang aanhouden! Fel gesmoel! Weerwoorden over en weer, net soort bijten! Couplet was vrijwel in genieting, daarnaast. ‘Aaj die beesten! Net een foreeste!’ ‘Wat? Foreeste? Wat? Een bós? Waar is me houtkapmes? Vrouw! Dat uur is weer geslagen, op welke dat ik weer me werk ga verrichten! Hajja!!’ Woudkapper klaar klaar al, schoenen aantrekkend. Totdat Couplet met moeite uitleg gaf, dat naast, voorbij die twee-uur-grens, ze aan het | |
[pagina 336]
| |
huisvechten waren. Later, toen die ruzie was gebroken, trof Bo Mamsi daar in die kamer, oogtraan latend. ‘Hoe moet ik doen, met deze man? Hij 'ft geen kontrole over doen en laten! Dat ding spijt me, dat ik tegen 'em heb geroepen, dat 't nie zijn kind was. Ma' iemand kan nie indenken, hoejk gevoeld heb.’ Toen hoorde ze Bo z'n voeten komen. Snel weggedraaid. Hij hoefde nie te komen medelijden geven, als hij dat dacht. Bo liep op d'r toe. ‘Mamsi... kom horen...’ Er was veel bede nodig daar, om weinig goeds. Pam!, waren ze bezig, hun ruzie te vereffenen, hoorden ze geluid! Wat gebeurde daar dan? Alwéér maakten die kinderen hun dinges zeker! Ma' iets anders was 't! Rennen na' buiten, mijn god, dat krakelen! Coola was bezig z'n vrouw te marsen! Met gestrekte arm joeg hij Coola-vrouw over die dam! Zij, huilend, sidderd, bevend, hoor hoe roepend: ‘Ham toke begi kerila!’ (Ik smeek je, doe niet!) Ze bukte voorover! Handen op d'r hoofd slaand. Handen zo open, uitgestoken! Ach, 't was vergissing zei ze! Maar Coola joeg meedogenloos, d'r! Gaan na' Bo! Geld terug! Geven aan Mamsi, die al die tijd had vooruit betaald! Om Bo's been! Ze stond, wachtte, smeekte, zo vlakbij vlakbij, dat d'r stem lucht sneed! ‘Coola! Coola laat die vrouw!’ Coola gaf die neger daar, die kwam bemoeien, één bok! Zijn vrouw was zíjn vrouw! Háár misdaad mísdaad! Hij hief hand in hoogte, om te slaan! Ze vloog die brug op, aan straatkant. Over nieuw aangelegde riolering met cementgoot! ‘O jé! Hij gaat d'r mars fo d'r breken!’ ‘Wat zo, mishandeling van vrouw! Zie je hoe ze zijn...?’ Dan zelfde meneer tegen z'n eigen negervrouw: ‘Mars jo! Sta nie na' dinges te kijken! Voor ik je zelf dinges geef! Want ik dat, hef nie alleen hand op! Ik deel slag uit, dat weet je!’ Coola z'n vrouw in glinsterblauw. Rok om d'r middelste! Voet zonder iets! Hoofd met een doek gewrongen! ‘Nah! Nah ker ham se! Nah ker nah!’ smeekte d'r mond. Terwijl Laila heel stiekum daar aan de overkant riep z'n: ‘Hatjah!’ Toemaar, dus! Zij daar, smekend, om geen behandeling alzo! Bo gooide deur die met ruzie dichtvloog, weer open. | |
[pagina 337]
| |
‘San? Wat gebeurt hier dan! Coola... je gaat die vrouw doodmaken!’ Coola? Coola, Coola een sfinx! Met uitgestrekte arm wijzend: ‘Mars!’ Daar opende ze losgeknoopte portemonnee uit zakdoek! Geld! Alle geld zo, van die afgelopen tijd aan Bo z'n been verdiend! Geldschande! Ze wilde geven. Ma' omdat Bo arm terughaalde, viel ze bijna. Bo pleegde opvang, greep precies onder d'r arm. Geld tuimelde, cente, met papier, alles zo, uiteen breed op de grond. Vrouw duwde Bo zo, van d'r af. Stel je voor! Zij, Vrouw Coolawatti, onder ogen van d'r man in andere man z'n armen, zoals hij trachtte te vangen! Hoor Mamsi: ‘La’ ik je helpen!’ Coola: ‘Nah! Nahkere!’ Het kon nie schelen dat Laila daar danste van wraakplezier! Zíj! Zij en zij allenig zou die centen moeten opgrijpen! Bukken, met langwapperende rok. Desnoods op knie kruipend, geld zoeken. En dan met zand en al afgevend. ‘Sublie... sublie...!’ riep ze, geld afgevend. Duwde haar tranen van d'r ogen. Mamsi ging in d'r buurt staan, vrouw met vrouw. Zo! Nou kon die Coola durven om te sláán! Zo een gedachte hield ze in d'r hoofd. Hij ging iets moois zien! Al was hij zo sterk! Ze ging 'em leren! Bossen z'n hoofd! Krabben z'n ogen voor 'em, als hij die Vrouw Coola werkelijk ging aanraken! En als hij dan sloeg, buurt zou komen helpen. Die Laila daar, desnoods, hoewel... Maar Coola-man had zijn gezag getoond al, door heel die weg z'n vrouw zo op te jagen. Totdat hij weer verdween met d'r, vanaf dat stukje schelpzand dat Bo met kinderen gestolen had van die wegmakers, tot aan z'n eigen erf, vol met schelpen. Coola! Bo had over zichzelf geen begrijpen, dat Coola zo iets doen kon! Coola die heilige voor hem! Coola, geweldig man! Coola die vrouw en dochter zó beschermd had in eer! Onverstaanbare koeli! Wie had nu grootste misdaad, hij of vrouw? ‘Bo luister hier! Knoop dit in je oormoeder! Want als je nie zo doet, zoals ik je ga zeggen, chm! Jij en ik, die ruzie die we gaan krijgen! 't Wordt erger als wilde bosbrand zeg ik je! Want luister: ik wil niet dat je nog één poot trapt daar! Heb je goed verstaan!’ Hij schudde hoofd, ergens beschaamd. Gebeurtenis als dat, hoe moest hij 't verdedigen? En zichzelf als manspersoon? Zeker na net die | |
[pagina 338]
| |
ruzie, met 't dinges werpen! ‘Mamsi,’ zo gaf hij woorden even latertjes, ‘Mamsi, roep die kinderen laat ik ze iets zeggen!’ Die kindertjes met beefhart op de achtergrond. Zodraas hun vader z'n schaduw beweging kreeg, zij vluchtend. In badkamer, achter 't huis. Bang fo dat dinges gooien van Bo. Want indien hij ze raakte, 't ging worden, ziekenhuis! Dus angst met beven. Dan nog Coolawatti's komen regeren daar! Met z'n koeli-mond en z'n koeli-woorden, zo resoluut een vrouw d'r gemoed testend! ‘Waar zijn jullie dan?’ Een mond schreeuwde z'n roep. Als een zangduif op vluchtpad de kinderen opschrikkend. Gaan of nie gaan? Daar klonk herhaling, nee, geen echo tussen buurt zo open. ‘Kinderen! Mars komen jullie hier!’ Je hoorde slippers over vloer schoorvoeten! Langzaam ook lichamen die gaan, of beter liever, komen! ‘Hiér! Nie daar blijven staan op gang! En mars! Sta netjes rechtop!’ Kindersmoeltjes zó vol zweet. Parels al, in hun gemoederen. Ze gingen één huil losbreken hoor! Ma' toen kwam vol verwondering die stem, daar, tussen Bo in stoel gezeten, benen losjes, armen over makaar, gezicht onstuimig, en kinderen, zó afwachtend dat... ‘Waar is Gunno?’ Gunno! Iedereen ging 'em zoeken! Gunno was weg! Dan waar was hij? Onder bed! Zelfs tussen bed met matras een oog geworpen! Ma' nie gezien! Waar was die jongen dan? Kijk in badkamer! Gunno was nie daar! Kijk buiten, voetsporen, kijk boom! Noch manja, noch amandel! Gunno nie nergens! Hoe kon dat? Die vervelende ellendeling met z'n lange smoel als een rubberstok waarmee je weet-ik-wat kon doen! Die schuwe wegduiker, bang al, fo schaduwoperette! Wáár dan Gunno? Zoeken 'em! Gunno was nie daar, bij die kinders van Blaka Tara! Bij Mulat daar aan overkant hoefde je nie te kijken! Mulat had slot met sleutel dichtgemaakt aan poort! Weg iedereen, ook kind! Laila? Laila hield geen kinderen binnenshuis, ook niet om Krasjes rug aan te strelen. Want Krasje beet zo kras ook! Krasje, Kras deed huisverdedigen! Een hond met stijl als karate! Ondanks driepootheid! Zoeken daar - nee, niet bij Vrouw Couplet! Ben je zo dom geboren?! Vrouw Couplet zou 'em verbranden toch, met blad! En woorden prevelen, dat hij geen ziel meer hebbe, na zijn overlijden in dat vuur! | |
[pagina 339]
| |
Al zijn as te verstrooien over erf! Een gaan, een kinderkomst aldaar, dan weder gaan, nu dóód! ‘Hehééé...!’ Een bittere lach, Couplet d'r hart! Nono! Gunno ging daar nie gaan! Dan waar dan? Jonge, als ze 'em kregen hoor! Kijken onder 't huis! Nee, Gunno was nie daarzo! Nie in hondekuil! Door kinderen gegraven! Soms makaar aldaar betastend! Nee! Hij was geen vieze dinges aan het doen! ‘Kijk bij Mopé-erf! Misschien is hij aan het kopen... dan heeft hij geld vanme gestolen! Zeker geld dat was verborgen achter balkhoek!’ Gunno nie op Mopé-erf! Nie op visite daar ook - wie schopt 'em, om zomaar in die mensen daar hun huis te lopen! Wilde hij paipai?! Hij kon tien slagen krijgen met een manjazweep! Of met amandeltak op z'n achtergat! Kiesmogelijkheden zeer genoeg! ‘Gunno...! Gunno... Mamma is je aan het roepen...!’ Een kinderstemmetje riep zo. ‘Gúúúúúú... Je hoort nie no? Wanneer je uit je schaduw komt, gaat pappa je hoofd fo je breken, wachte!’ Gunno ook nie daar op de hoek! Gunno ook nie bij mensen hun huis! Mamsi werd gek van zelfbeschuldiging. ‘Is wij maken dat onze kinderen nie vindbaar zijn! Hij kan nie weg zijn! Hij was hier! Hierzo! Vlak hierzo, toen die koelie z'n vrouw kwelde! En toen wij onze dinges maakten met kabaal!’ Dan riep ze één voor één die kinderen. ‘Oslientje?’ ‘Ja mamma?’ ‘Maak je mond luid open, als iemand praat met je! Net of je woorden gorgelt! Heb je Gunno nie gezien?’ ‘Nee mamma Mamsi!’ Dan volgend kind aan beurt: ‘Drew?’ ‘Ja Mamsi?’ ‘Hhmmmm... ik begrijp niet... Drew, jij bent grootste! Dan kan je geen oog houwen op je broertje! Als iets gebeurd is, krijg jíj op je mars, wachte! Die grootte van je bal daar, zie je 't? Ik bos 't fo je!... Man, laat ik nie kwaad worden!... Waar is Gunno?’ Drew? Drew schudt hoofd, totaalgebaar. ‘Ga fo je! Een mens kan toch nie beginnen met zo'n waterhoofd als jij!, Met volgorde, nummer drie: ‘KleinNita, jij dat!... Zet je jurk goed! Sta rechtop! Jij bent toch geen kromgesmolten kaars? En?! Kijk! Al je jurk vies zo! Paspas schoongewassen! Jullie hebben geen medelijden! Loopt al met een jurk open...! Zeker kapotgetrokken! Jij, je moet geen jongensspel doen! Hoeveel maal heb ik gezegd! Ik die hier sta... | |
[pagina 340]
| |
KleinNita, wáár is Gunno z'n schuilplaats?’ KleinNita nam gedachte, gaf gedachte licht in hoofd. Bekeek rustig gedachte. Maar gedachte even duister. Kneep toen dan lipjes op makaar. Stel je voor dat ze verkeerd ging zeggen? Riet zou slaan! Als Mamsi nie deed, ging Gunno 't doen, als hij 't hoorde, hij, met vuistslag! ‘KleinNita je hoort niet no?... Zie je hoe dat ‘moerkind zo staat d'r smoel te houden! Ze wéét, Ma' wil nie zeggen!... Bo! Je zit hier en je ziet wat fo onkruid we kweken hierzo! Dan zeg je nèks nèks om 't bodem uit te wroeten! Deze man...’ Bo zat daar, stilletjes te kijken. Wilde nie wéér zichzelf verliezen met kwaadheid. Want ditmaal ging hij muren kapot maken met ze! Ze grijpen bij hun hoofd of benen. En dan 't raam uitslingeren, weg! Desnoods op Weideveldt z'n erf daarzo, laat hij ze kappen voor 'em, net als een moot riet! Ma' daardoor kwam geen Gunno aanwaaien! ‘Mars, bende! Mars! Ga vind 'em fo me! En kom nie terug zonder 'em, hoor je! Anders gaan hier gebroken kallebassen liggen, in plaats van jullie hoofd op z'n plaats!’ Mamsi Mamsi! Ze kon ook d'r dinges zeggen hoor! Alleen, 't was meestens dreigement! Twee uur later, was Gunno ook gevonden, van-de-niet! Nergens zo, nergens, nergens... Ongerustheid zo, overal! Ook buurmensen aan het zoeken, hele achterstraten ver. Míjn god, stel je voor man! Dat die jongen had ze iets kwalijk genomen... Een zelfmoord, door zelfverdrinking! Maar dan wáár? In een w.c-put ergens achter het huis? Belachelijk ideevorm! Wattos? Gescholen in een houten vat, dat droogde? Ma' dan niet in die vieze stinkende zoutvleesresten! Mijn god! Hij ging stinken! Stinken?! Van stank stikken zelfs! Nee! Nee! Kind nergens nergens zo, dat wanhoop joeg om harten als een vreselijke wind. Totdat... In die zoekerij, was niemand opgevallen, dat zoveel van die vleermuizen zo op en neer waren gaan vliegen. Nee! Dan maar vermoeden kweken, dat ze zó kras waren, dat ze nieteens konden wachten op donker. Of vleermuizen door fladderende kinders opgeschrikt. Of... Maar plotsklaps úil, die wegvloog met een hartspierverrekkende ‘oeh!’ En kijk: boven daar, ónder dak, een gat! Eén driehoek daar! Vlak | |
[pagina 341]
| |
onder dat zink! Wie zou in shemelsfaam daar gaan...? ‘Gunno! Gun-nooooooo...!’ Trap werd gefabriceerd, van stoel op tafel. Hoe in mensenheugenis z'n naam, was Gunno daar kunnen komen... o, via dat raam... dat apeklimgebroedte! ‘Gunno! Gunno! Mars kom hier!’ D'r was nieteens Gunno gezíen! Ma' dat gerommel binnen in huis, als je goed luisteroor had! Als je oplette daar aan opening, met licht z'n inval, daar... twee ogen! Niets, nietszegger! Maar twee verschrikkelijke ogen, zo met angst! Geen woord kon zeggen hoe de taal zo boordevol zou zijn, als hij ging zeggen, met angst, angst! ‘Gunno, kom dan...?’ 't Werd smeekbede. Ma' Gunno kwam niet, ondanks dreigement dat als hij nie kwam, zelf halen d'rbij kwam! En als hij zelf gehaald werd... Hij wist toch, hoe pappa Bo kon zijn: één beest, dat je kon slaan, slaan, moord zelfs uitdelen! ‘Gunno, me jonge, kom... wees nie bevreesd of kwaad bevroed...! Gunno...’ ‘Nee Bo! Zak kom! Ik klim ga!’ Mamsi d'r stem alluidend schoon. En ze zei, traanstemmig: ‘Misschien... misschien is hij alreeds geschrokken toen hij geboorte van zichzelf had! Wat gaan we doen? Ik denk: we moeten 'em gaan schrikken! Laat hij voorgoed van schichtigheid genezen. Gunno me jonge, wees nie bang fo mensen...!’ Later - Bo had zelfs alweer geregeerd dat hij dak ging openforceren, met kroebaal! Of kind uitroken, als nie anders kon! - later kwam Gunno met vanzelfheid. Een kind dat daar weer openging fo mensen. Mensen met hun genegenheid. Fo hoelang? Hij moest schrik hebben gevat, van wat z'n vader deed met die Oslientje. Of met die Mamsi ruzie scheppen! Of daar, die Coolawatti! Of zelfs eerder, broer Drew met die anderen in ruzie. Alles, alles misschien, wat was agressie. En daarop vlucht, zo zinloos blijkend, omdat ze bleven opjagen. Mamsi, zo ongenoegzaam, vond, dat ze een bonoeman ging vragen om een stukje raad. Want dit kon niet, alles ging kwaad. Bo in een soort mea culpa! Zíjn schuld! Zijn schuld van wangedrag, vond hij. 't Was geen mooi natuurgeschenk, zo kwaad te worden in een fliks! Hij kon zichzelf nog vernietigen, vond hij. Drew met zijn broer in broersgepraat. Maar Gunno die nèks had te zeggen, stil, zittend op z'n neergezakte staart daar, ene handje in het andere. Als bij kindergebedje. Múis kon nie strijen met 'em! |
|