A nowtoe foe mi ai/In de nood van het aangezicht
(1980)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||
En het oog lag wentelend de verten te verkennen... | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
Opo-tori: introduktieWie Cairo's optreden kent, wéét, dat, vooral in kombinatie met de drum, het orale in deze gedichten gaat leven. Opeens ontvlamt zo'n gedicht met het ritme van de drum, de dans en zelfs de zang. Zo'n tekst op papier vraagt, dat men het herkent. ‘Ja, ach! Die tamtam-gedichtjes! Die kennen we heus ook wel...!’ Daar heb je 't! Een zeer bekende houding van de (Nederlandse) kritikus die - de uitzonderingen ontzien - de powesietradities van de ander maar weinig of niks vindt. Omdat het hem niks zegt. Dus is het ook niks! Soms komt deze onbemindheid voort uit onbekendheid. Heel vaak is het ook de arrogansie van de westerling. De kunst is, dat hij ze naar de juiste waarde leert schatten. Van de zwarte schrijver bijvoorbeeld verwacht men dat hij over ‘zijn mensen’ schrijft. Ma' de moeilijkheid is, naast thematiek, het hoe. Powesie vanuit het negerdom geschreven heeft andere ritmes dan de bekende Europese. Zulke powesie heeft andere spanning, andere verstechniek. En een groot aantal ‘andere’ onderwerpen ook, fo mijn mening! Of minstens: een andere aanpak van dezelfde onderwerpen. Ma' goed! Elke Nederlander gaat mij redelijk begrijpen, wanneer ik schrijf over kolonialisme, armoede, apartheid... (‘Ja! Goed zo! Jullie zijn echt teveel door ons onderdrukt! Ik schaam mij als blanke d'rvoor!’) Eigenlijk kunnen de meeste zwarte (en andere Derde Wereld schrijvers/dichters) niet hun eigen onderwerp kiezen. Want kiest men iets wat buiten 't rijtje valt, dan wordt 't óf niet begrepen, óf 't wordt niet gauw als echte kunstvorm ontdekt, beter: herkend/erkend. De niet-westerling (van huis uit), als kritikus, vindt omdat hij zich bewust of onbewust identificeert met de Europeaan als kritikus, zijn eigen ‘oorspronkelijke’ onderwerp niet meer interessant. Of hij begrijpt 't niet meer. La' we 't rauw zeggen: een gedicht van Kloos of Perk wordt door de meeste Surinamers eerder begrepen dan mijn gedicht over Pedrekoe, terwijl ik toch wel Surinamer ben! En zij ook! Gevolg: dichters uit ‘mijn’ kultuur schrijven niet meer over Pedrekoe (dat is negerachtig en ouderwets!), ze schrijven rijmpjes à la 1880! Met als onderwerp: de uitbuiting & onderdrukking van mijn volk, etc. etc. Dit in de hoop en overtuiging dat ze dan wèl worden gewaardeerd. (Soms kúnnen ze ook nie | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
anders, door een bepaald soort verhollandsing.) Gevolg fo zwarte powesie: het gaat wel over wat de neger voelt, ma' 't is absoluut niet geschreven vanuit wat de neger is! Ik verzoek de eerlijke kritikus dan ook gauw af te stappen van termen als ‘primitieve schoonheid’, ‘voor de Europeaan niet aansprekende kwaliteiten hebbend’ en het meewarige ‘orale powesie’ met de betekenis van ‘zegt me niets!’ Zoek ín de zwarte powesie de zwarte man zoals die is en niet zoals die zich volgens blank-Europese tradities uit! Misschien dat men dan waarlijk iets eruit kan leren, ook een begin van wederzijds begrip.
Bij me vorige bundels (KRA / GEEST, 1970; OBJA SA TAN A BREWA / ER ZAL GEEN EINDE ZIJN AAN BROUWSELS VAN MAGIE, 1975 en FOE JOWE DISI / OM HET OER, 1978) heb ik in uitgebreide inleidingen, het voortdurend gezegd en herhaald:
Cairo's powesie-technieken, dus me bouwmiddelen (procédé's) kan men omschrijven als:
SURINAAMSE ORALE TRADITIE + MODERNE INVLOEDEN + PERSOONLIJKE, VERNIEUWENDE ELEMENTEN
Als stáártpunt van deze inleiding tenslotte: deze gedichten zijn lang nie altijd met gemakkelijkheid te lezen. Vaak is er sprake van symboliek die anders is, dan in Europa. Of van symbolisme. Maar ik denk dat als voornaamste genot moet gelden: kennismaking met ‘die andere ziel’ en ook gewoon veel informatie! Tan Boen |
|