Tien dagen te Brighton. Brieven aan een vriend
(1875)–Frans Lion Cachet– AuteursrechtvrijX.Brighton, Zaturdag 5 Junij 1875.
Waarde Vriend!
Gisteren ontvingen wij namens de Earl of Kintore; de Earl of Cavan; S. Morley M.P.; en eenige andere heeren, eene uitnoodiging tot een ontbijt, dat aan Mr. Pearsall Smith en aan de ‘Continental Pastors’ gegeven werd. Om half negen begaven wij ons naar Mellison's Hall en vonden die voor de gelegenheid ingericht. De lange tafels droegen keur van gerechten, en waren smaakvol met bloemen versierd. Ongeveer twee honderd en zestig vrienden plaatsten zich aan den gastvrijen disch, en lieten zich de goede spijze wel smaken. Het was waarlijk een christelijk feestmaal. Na het ontbijt verzocht Mr. Pearsall Smith dat, van iedere natie nu tegenwoordig, eén broeder op het platform zou komen; en zoo vergaderde zich een groep om hem heen van vrienden uit Jeruzalem, Holland, Z.-Afrika, Duitschland, Frankrijk, Belgie, Spanje, Italie, Amerika, Zweden, Noorwegen, China, Zwitserland, Australie en Indie. Waarlijk een belangwekkende groep! Ieder der broeders dankte den Heer met eenige woorden in zijne eigene taal; Br. Brummelkamp van Veenendaal, en mijn waarden broeder du Plessis, van Cradock, (als vertegenwoordiger van Z.-Afrika) in het Hollandsch, en de zendeling Dijke, uit Basutoland, in het | |
[pagina 117]
| |
Sesuto, zoodat een iegelijk in zijne eigene taal, des Heeren lof verkondigde. Daarna sprak de voorzitter, de Earl of Kintore, een Schotsch edelman, als volgt: ‘Geliefde vrienden, en broederen in den Heer, van het Vasteland. Wij wenschen u in 's Heeren naam Gods zegen op uwen weg; en wij bidden u toe uit de diepste diepten van onze harten, dat de Heer u overvloediglijk zegenen moge in ligchaam, ziel en geest. In Jezus zijn wij eén; Jezus alleen en voor eeuwig. Hij is onze Alpha en Omega. In Hem zijn wij nimmer gescheiden en ons gebed voor u en voor elkander is, dat de Heer ons steeds dichter bij Hem wil houden. Beware Hij ons in zijne liefde, en moge wij stil zijn in Hem, zoodat wij op zijn bevel mogen voort gaan in den Naam des Heeren, alleen melding makende van Jezus. De Heer neme ons onder zijne heilige zorge; en mogen wij teruggaan, een ieder naar zijne eigene woning, verkwikt door zijnen Geest. Mogen wij altijd in zijne gezegende nabijheid verkeeren, de rust des geloofs genietende, en in het werk des geloofs, gezegend. De Heer storte een zegen uit over het Vasteland van Europa en Amerika. Wij heeten u hartelijk welkom,Ga naar voetnoot1) u, en onze broederen van Amerika in den naam des Heeren.’ Mr. Smith las toen een gedeelte van Openbaring VII. ‘Na dezen zag ik en ziet eene groote schare, die niemand tellen kan, uit alle natiën en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en het Lam, bekleed met witte kleederen en palmtakken in hunne hand.’ ‘Hebben wij niet’ zeide hij, in eene zekere mate, daar een voorsmaak van? Zijn wij niet uit vele natien, en geslachten, en volken, en talen? Zijn wij nu niet voor den | |
[pagina 118]
| |
troon van God? Zijn wij niet voor het Lam, en zijn onze kleederen niet gewasschen, witter dan sneeuw; en zijn wij niet hier om te leeren, die onbevlekt van de wereld te bewaren? Om God te prijzen, is de toon van overwinning aangegeven. Wij verlaten deze Conventie, met de zang van blijdschap in onze ziel, en zeker van de overwinning, die eindelijk de onze zijn zal in Christus Jezus.’ ‘En zij riepen met een luide stem: de zaligheid zij onzen God, die op den troon zit en het Lam.’ Broeders! wilt gij uwe Bijbels nemen en in uwe eigene taal dit vers lezen. Het woord: ‘Zaligheid,’ O hoe heerlijk klinkt het! Het begint nu zoo veel meer beteekenis voor ons te hebben, dan ooit te voren.’ Het genoemde vers werd in de verschillende talen overluid voorgelezen en daarna ging Mr. Varley voor in het gebed. - Na nog eene korte toespraak van mr. Smith, en het zingen van een lied, werd de zegen uitgesproken door Bischop Gobat, van Jeruzalem. Het was eene aangename ure. Zaturdag middag werd er in de Corn Exchange weder eene ‘Ministerial Experience Meeting’ gehouden; en daar ook een paar broeders uit Holland, ditmaal van hunne ondervindingen verhaalden, deel ik u iets mede van het gesprokene. Mr. Pearsall Smith, een gedeelte van het Hooglied gelezen hebbende zeide: ‘Voor vele zielen is de winter voorbijgegaan; de lente en de zomer zijn gekomen; en wij zijn zeer verlangend om te hooren, wat God aan de zielen gedaan heeft.’ Een predikant uit Rusland stond toen op, en zeide - dat hij, ‘het boek van dr. Mahan over den doop des Geestes gelezen hebbende, besloten had naar Brighton te gaan, om meerdere hulp te verkrijgen. Hij had dingen ontvangen, die | |
[pagina 119]
| |
der moeite waard waren, om mede te nemen. Sedert eenige jaren had hij volkomen rust in Jezus gevonden. Jezus had gezegd: “het is volbracht”; en hij meende dat het niet noodig was, dat wij ons zouden bekommeren, over hetgeen dat geschieden zou. Zijn broeder in Rusland had aandrang gevoeld, om zijne hofstede aan den Heer te geven; en als nu, nadat hij dit gedaan had, iemand kwam om paarden te koopen zeide hij: “Ik moet het eerst aan den Heer vragen” Al de dienstboden op de boerderij konden getuigen hoe veel goeds hieruit voortsproot. Het is eene gezegende zaak, om alles aan den Zaligmaker te geven. Het geheim lag in het sterven aan zich zelven, om opgewekt te worden in nieuwheid des levens in Christus.’ Een predikant uit Zurich zeide, - dat zijn toestand toen hij te Brighton kwam, uitgesproken wordt met het woord: ‘een rookende vlaswiek’. Gedurende verscheidene dagen zocht hij naar licht; en hij vond een beter licht dan hij zocht. Hij had altijd gemeend dat hij iets moest wezen; doch God had hem getoond dat hij niets moest zijn. Hij had zich in het zoeken naar de zoo zeer begeerde rust, zeer ongelukkig gevoeld. Het antwoord ontving hij in dit zelfde vertrek; en hij was er toe geleid om te zien, dat hij slechts vertrouwen moest. Hij was met verheuging verwonderd, over de eenvoudigheid van alles. Hij had nu geene begeerte om iets te zijn, maar liet alles wat hij had en was, in Gods hand. Hij kon nu van den berg nederdalen, want hij wist dat Jezus met hem zou zijn, in de vallei, om hem te helpen en te zegenen.’ Een andere Broeder (uit het lieve vaderland), deelde mede, dat hij naar ‘Brighton gekomen was om te leeren en te ontvangen, en niet om te spreken. Zijne ondervindingen te Brigh- | |
[pagina 120]
| |
ton deden hem denken aan de woorden: ‘het oog heeft niet gezien, noch het oor gehoord, noch is het in het hart des menschen opgeklommen, wat God bereid heeft voor hen, die Hem liefhebben.’ Zijn leven was zeer onvolmaakt geweest wegens de zonde. Hij kende de leer der heiligmaking en deed wat hij konde, en zeide dikwijls ‘kunt Gij mij niet een volmaakt hart geven?’ Alles was te vergeefs, tot dat hij de woorden hoorde: ‘Rust in Jezus dat is alles.’ Toen begon hij te vertrouwen: God zou alle de beloften vervullen zoo men maar vertrouwde. De Heer schonk hem volle vreugde en vrede, en gemeenschap met Hem zelven. Hij ontwaakte dezen morgen met de overtuiging: ‘Ik heb U noodig ten allen tijd, iederen dag en ieder uur.’ Hij was met groote verwachtingen gekomen, en zij waren vervuld gewordee. De zegeningen des Heeren kwamen meer en meer. Toen zij het lied: ‘Jezus redt mij nu’ in zoo verschillende talen zongen, was het hem of hier waarlijk Pniël was. Hij keerde terug met de verzekering, dat de muren van Jericho vallen zouden, als zij over de wereld gingen, met de bazuin des Evangelies aan den mond. Onze broeder Faure had bij eene vorige gelegenheid eenige woorden gesproken; doch daar ik toen niet tegenwoordig was, en het gesprokene niet opgeteekend vind, kan ik er u niets van mededeelen.
De namiddag bijeenkomst, in de Dome, werd gewijd aan de verdere beantwoording van vragen, aan Mr. Smith gedaan. Hij begon met te verzoeken dat allen, die een zegen op de meetings ontvangen hadden, hem dit wilden bekend maken - tot Gods eer. Hij was zeer dankbaar dat de Heer hem verlost had van eene betrekking, die hij vroeger vervulde, nl. die van | |
[pagina 121]
| |
‘evangelische, geheime politie agent,’ (spiritual detective), als hij het zoo noemen mocht. Wanneer hij een preek ging hooren, dan was hij altijd bezig met hetgeen er naar zijne meening verkeerds in was, tegelijkertijd geheel overtuigd dat hij gelijk had, en dat de prediker het niet zoo goed kon weten als hij zelf. Nu dankte hij God voor eene verandering, die bij hem had plaats gevonden nadat hij de rust in den Heer gevonden had, die hem in staat stelde de eenvoudigste prediker met zegen te hooren, indien zijne woorden maar waren overeenkomstig Gods Woord. Welk een zegen zou het zijn als men naar zijn leeraar wilde hooren, met het kritiseerende oor gesloten, en het ontvankelijk oor geopend, zoodat het goede, dat verkondigd werd, recht tot het hart, en het andere voorbij mocht gaan. De rechte wijze om de dwaling te overwinnen is het prediken der waarheid... Was er ooit iemand tot Christus gebracht door controversie? Neen; maar integendeel had hij nooit gezien, dat de waarheid in het licht gepredikt werd, zonder dat menschen gebracht werden aan de voeten van Jezus. Sprekende over de punten waarin de eene Christen van den andere verschillen kon, noemde hij het knielen bij het biddden in tegenwoordigheid van anderen. Sommigen, die niet gewoon waren om te knielen, ergeren zich daaraan; zij beschouwen het even zoo ‘roomsch’ als het slaan van een kruis. In deze dingen moet men met de Christelijke liefde te rade gaan, een teederlijk elkanders geweten ontzien..... ‘Of een predikant veel tijd besteden moet in het opstellen zijner preeken, en of hij ze behoort te schrijven?’ Ja, veel tijd behoort er besteed te worden in het opstellen der preeken; doch wat het schrijven betreft, daarin moest een ieder geleid worden door den Heer. Er | |
[pagina 122]
| |
was geen regel omtrent het schrijven van preeken. Indien de watervaten vol gehouden werden door de studie des Woords, dan zou de Heer als het noodig was het water in wijn veranderen, zoodat het volk zich verheugen mocht ‘Of de rust des geloofs het gevolg is van het inwonen des Geestes van Christus, vergezeld van den doop des Geestes?’ Zekerlijk. Spr. meende, dat de doop des Geestes het ingaan in de volle gemeenschap des Heeren vergezellen kon; of, als in zijn eigen geval, eerst later volgen. ‘Of men iets bijzonders gevoelt als men die rust ontvangt?’ Wat hem (spr.) betreft, had hij niet meer ‘gevoel’ toen hij voor de eerste maal zag dat Christus zijn Zaligmaker was, dan hij aan het gymnasium had bij de oplossing van een probleem. - Het groote probleem zijns levens was opgelost, en hij was alleen stil voor God. ‘Het was van het grootste gewicht dat men het zich duidelijk zou maken, dat ‘consecratie’ en ‘vertrouwen’ geen zaken van het gevoel zijn. Men sprak het somtijds uit, dat men zich gelukkig gevoelde (en zoo gevoelde hij zich nu); doch als men gedurig wilde onderzoeken of men gelukkig was, dan zou men gelijk zijn aan den ‘pleizier zoeker (pleasure-seeker) in de wereld. Men leve van oogenblik tot oogenblik in Christus en men zal Hem een gezegende Zaligmaker vinden. ‘Of consecratie en bekeering niet twee verschillende zaken zijn; het eerste een gevolg van het laatste?’ Spr kon niet zeggen dat dit zoo niet was; en toch was hem geen geval bekend, waarin de beide (als men er wel oplette), niet onderscheiden waren. ‘Of, indien men om iemands bekeering gebeden | |
[pagina 123]
| |
heeft, en die persoon sterft onbekeerd, men gelooven moet dat het gebed niet naar Gods wil was?’ Zekerlijk niet; Paulus heeft driemaal gebeden dat de doorn in het vleesch van hem genomen worden mocht. - Een man, die een slecht leven geleid had viel, vreesselijk vloekende, over boord. Schijnbaar levenloos werd hij uit het water gehaald en eerst na eenen geruimen tijd begon hij weer te ademen. Het eerste woord dat hij sprak was: ‘het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonde.’ Hij zeide later dat hij, juist vóór hij zijn bewustzijn verloor, zijn geheele leven over leefde; en dat hij, op het punt zijnde van te verdrinken, toen en daar, Jezus vertrouwde en den dood afwachtte, verzekerd, dat zijne zonde vergeven waren. De man werd een beslist Christen. ‘Of hij (spreker) ooit een middag verloor met uit te vinden wat des Heeren wil was, dat hij doen zou?’ - Neen; nooit. Hij verwachtte dat Jezus hem altijd bestieren zou. De verantwoordelijkheid was zeer groot, doch hij liet het alles over aan God. Indien hij om leiding gevraagd had geloofde hij dat hij die ontvangen zou, en ontving die. ‘Vertrouwen’ werd als de ademhaling, de bijna onwillekeurige handeling, van den wil. ‘Hoe zal iemand rust ontvangen?’ Wel, hoe ontving men rust na deze lange dagen van predikdienst? Stond men op, of leidde men zich op het bed, om iedere spier uit te strekken en te ontspannen? Dit was de wijze om rust te ontvangen, rust in Christus. En dit is een der paradoxen van het christelijk leven: op het oogenblik dat men die rust ontvangt, is men vurig om meer werk te doen. Eene laatste vraag was: ‘indien ik in deze rust in ga zal ik dan nooit meer zondigen?’ Antwoord: de Christen die het geloof heeft, behoeft niet te zondigen. | |
[pagina 124]
| |
Hij kan zondigen (is able to sin), maar hij verwacht het niet. En het maakt een groot verschil of men verwacht te zondigen, of niet. Booze gedachten zullen in het harte opkomen, doch men zal de kracht hebben om ze te wederstaan. De gemeenschap met den Heer zal daardoor niet gebroken worden. Eindelijk, alle zonden behooren voor God beleden te worden en indien mogelijk ook aan elkander. Nu zou hij vragen om de gebeden zijner hoorders, gevoelende als of hij gewiegd zou worden in gebed, gedragen in de armen van Jezus, op de gebeden van zijn volk.
Ik moet het voor heden hierbij laten, wel verzekerd, dat de mededeeling dezer vragen en antwoorden u niet ongevallig is. |
|