Tien dagen te Brighton. Brieven aan een vriend
(1875)–Frans Lion Cachet– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
diensten op den dag des Heeren te Brighton. Zoo werd er Zondag morgen vroeg eene bijeenkomst gehouden in de Corn-Exchange, doch geene in den voormiddag, zoodat een ieder in de gelegenheid gesteld werd om het Woord Gods te hooren en Hem te dienen in de verschillende kerkgebouwen, die Brighton versieren. Met drie Broeders, Hollandsche predikanten, die nog nooit den dienst in eene Episcopale kerk hadden bijgewoond, wandelde ik naar de Old Parish Church, op een heuvel gebouwd en een der oudste kerken in de stad. Het fraaije kerkgebouw was van het eene einde tot het andere (ik hoop) met aandachtigen gevuld, doch zoodra wij door de kleine deur nabij de Chancel binnentraden wees men ons eene plaats, en werden wij van praijerbooks voorzien. Hoe geheel anders dan in onze kerken waar men den vreemdeling (zoowel als het kind des huizes) laat wachten op een plaats, en dan nog slechts tegen betaling van dubbeltjes of kwartjes, waarom men onder het nagezang soms vrij onzacht ‘gemaand’ wordt. De dienst in de Engelsche kerk heeft voor mij altijd iets bijzonder plechtigs. Vergis ik mij niet dan werden de vrienden, die met mij waren ook gesticht. Het is zoo goed dat men zijne kniëen buigen kan of opstaan in het gebed zooals de behoefte der ziel dat aangeeft. De liturgie is waarlijk schoon en het zingen was zeer goed. De gemeente heeft iets te doen in de kerk - krijgt in elk geval geen tijd om in slaap te vallen. Eenige hoog-kerkelijke ceremoniën daargelaten, was de geheele dienst ernstig en plechtig; en belevendigd door den Geest van God, wel geschikt om de Christenen op te wekken tot het gevoel, dat zij kinderen zijn van eén huisgezin en aanbidders van éénen God. Om u op dezen dag niet te veel rond te leiden noodig ik | |
[pagina 46]
| |
uit om met mij naar de Dome te gaan om eene Bijbellezing van Mrs. Pearsall Smith bij te wonen. Het is nog geen drie uur, en aan de Dome gekomen, vernemen wij dat men de bijeenkomst wegens de groote opkomst van belangstellenden naar de Corn-Exchange heeft moeten verplaatsen. Een drieduizend menschen zijn in het gebouw te zamen, en velen staan daar buiten en kunnen geen plaats krijgen. Op het platform zijn Mr. Pearsall Smith, Mr. Rappard en vele anderen. Br. Rappard opent met gebed en na het zingen van een lied spreekt Mrs. Pearsall Smith over de plaats, die consecratie in de christelijke bevinding heeft. Zij grondt zich op de vijf Boeken van Mozes. Eerstens, Genesis toont ons het werk van den mensch eindigende in de slavernij van Egypte; Exodus verhaalt ons wat vervolgens met de ziel geschiedt, nl.: verlossing uit Egypte; en hier hebben wij op te merken dat de wet eerst gegeven is na de uittocht van Egypte, dat is, God eischt geene gehoorzaamheid van zijn volk voor zij zijn wedergeboren. Hiermede wordt niet bedoeld dat onbekeerden niet zullen trachten Gods wet te volbrengen indien zij kunnen, maar dat het eigenlijk gezegd een verlies van tijd en krachten is, en dat het beter is om bezig te zijn in het geen men kan volbrengen dan in het tegenovergestelde. Het was noodzakelijk dat men dit inzag; en indien er eenige onbekeerden, nu tegenwoordig, bekommerd waren wegens den staat hunner zielen, die (zij was er bijna zeker van) trachtten Gods wet te gehoorzamen voor zij uit Egypte waren. Het is echter onmogelijk voor den vleeschelijk gezinden mensch om zich der wet Gods te onderwerpen, en men moest dit ook maar terstond als hopeloos opgeven. Daar is een plaats voor gehoorzaamheid - een plaats voor consecratie; en die is na de | |
[pagina 47]
| |
bekeering. Het Evangelie is eerst leven, dan doen; eerst de boom dan de vrucht; eerst het vuur dan de warmte.’ ‘Leviticus volgt nu, - de wijze van gemeenschapsoefening en aanbidding; en Numeri, omzwerving in de wildernis, in de woestijn Dit is een type der algemeene christelijke ondervinding doch niet de schriftuurlijke. De kinderen Israëls wandelden veertig jaren in de woestijn. Dit zou niet noodig geweest zijn waren zij niet door hun ongeloof verhinderd geworden in het beloofde land in te gaan. En zoo, schoon Gods belofte aan zijn volk is dat zij in Christus zullen blijven; dat zij een vrede zullen hebben door niets te verstoren; dat zij vervuld zullen worden met den Geest, en dien Geest in zich zullen hebben als een fontein des levenden waters, is het nochtans een feit dat alle geloovigen dit niet ontvangen; en als met de kinderen Israëls, het is van wege hun ongeloof.....’ ‘Toen de Israëlieten Egypte verlieten werden zij geheiligd (consecrated); zij ontvingen de wet, wel niet in bijzonderheden als in Deuteronomium, doch zij hadden dezelve en broken haar. Dit is typisch van wat genoemd wordt de eerste liefde der ChristenenGa naar voetnoot1).....’ Wat betreft de theologie in alle deze voorstellingen, verzocht spreekster dat niemand naar haar zou luisteren met theologische ooren. ‘Waarschijnlijk maakte zij vele theologische fouten, doch dit deed er niets toe; indien de hoorders de zaak maar eerst bij ondervinding kenden, konden zij de zaak later (theologisch) in orde maken.....’ En zoo, verzocht zij de vergadering aan te grijpen wat kon helpen om uit de woestijn te geraken. | |
[pagina 48]
| |
‘De historische reden voor de herhaling der wet was dat allen, die haar het eerst gehoord hadden, gestorven waren; en dit is typisch. De noodzakelijkheid eener tweede consecratie ligt hierin, dat christenen zoo vele jaren of maanden in de woestijn hebben omgezworven, dat zij Gods wet hebben vergeten...; om dat te bewijzen behoeft men slechts een blik te slaan op de kerk in het algemeen en te hooren naar de gebeden en gesprekken der christenen....’ Aantoonende welk een zegen het is overgegeven te zijn aan den Heer, gaf zij te kennen wat dit bedoelt, nl.: ‘den Heer geheellijk te volgen; geen wil te kennen dan de zijne; Hem ten allen tijde te gehoorzamen, en onder alle omstandigheden; in een woord de “vrijheid van kiezen” op te geven. Velen meenen dat dit een zware zaak is, doch zij kon van het tegendeel getuigen en dat het een groot en heerlijk voorrecht was - zóó heerlijk, dat indien zij, die buiten stonden er maar iets van te zien konden krijgen, zij er recht “op in zouden loopen” zonder langer te wachten. Sommige vreemdelingen klaagden, dat als zij over deze zaligheid begon te spreken, zij te gauw sprak; doch zij gevoelde juist als de wateren der Niagara: het was haar alsof zij gauw genoeg, noch hard genoeg spreken kon om de menschen te doen gelooven wat zij mededeelde.’ Mr. Smith sloot de meeting met dankzegging. Ik onthoud mij van aanmerkingen mijn vriend! zoo over de spreekster als over het gesprokene. Oordeel zelve. Dit is toch ook eenigszins het doel dezer brieven. Overigens zult gij van het gesprokene van Mrs. Pearsall Smith van mij niet veel meer hooren. Voor nadere kennismaking verwijs ik u naar hare schriften, o.a. naar het onlangs door Mevrouw Faure Alewijn vertaalde werkje. | |
[pagina 49]
| |
Terwijl de meeting in de Corn-Exchange eindigde vulde eene schare van menschen de Dome, ter bijwoning eener general meeting; en zóóvelen waren er, die het Woord wilden hooren, dat men ook de deuren der Exchange weer moest openen. Het scheen of men moede werd van hooren noch spreken. Van Dr. Asa Mahan moet ik nu een woord spreken. Hij is een Amerikaan, van eene koninklijke gestalte, grijs geworden in 's Heeren dienst, doch groen in zijne grijsheid. Hij is de schrijver van verscheidene werken. Krachtig klinkt zijne stem door het geheele gebouw; en als hij zijne reusachtige armen omhoog heft, als om aan zijne ernstige woorden nog meer kracht bij te zetten, herinnert hij onwillekeurig aan een der profeten. Hij sprak in de Primitive Methodist Chapel, en ofschoon ‘niemand het wist’ was er bijna geene plaats te krijgen. Zijn tekst was: ‘Ziet hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden.’ Hij zeide o.a. ‘de twee voornaamste waarheden des Bijbels zijn eerstelijk: de menschwording van den Zoon van God, zoo duidelijk geopenbaard in het eerste hoofdstuk van het Evangelie van Johannes; en ten tweede: de gevolgen dier menschwording dat “wij kinderen Gods zouden worden.” Hoe geheel onbegrijpelijk voor het menschelijk verstand is het eerste, en niet minder het tweede, voor hen die hebben leeren gevoelen welk een contrast er is tusschen den oneindigen heiligen God en eene besmette menschelijke ziel.’ Sprekende over de voorrechten der geloovigen gaf hij zijne verwondering en smart te kennen dat zij (de geloovigen) ooit iets anders gevoelden dan vreugde. ‘Zijt verbaasd, o Hemel! en verwonder u, o aarde! dat kinderen Gods ooit gezangen | |
[pagina 50]
| |
hebben gemaakt of gezongen, waarin het gevoelen wordt uitgesproken, dat de ziel zóó verkleefd is aan de nietigheden van de aarde, dat zij zich niet tot de eeuwige vreugde kan opheffen.’ Van Dr. Mahan wordt gezegd dat hij reeds sedert jaren in nagenoeg ongebroken gemeenschap met den Heer leeft. Ik meen, dat hij dit ook in alle eenvoudigheid te kennen geeft. Oppervlakkig beschouwd zou men hem, en anderen met hem, kunnen beschuldigen van verregaande eigenliefde en blindheid voor de gebreken van het eigen hart. Doch naarmate men den man nauwkeuriger gadeslaat verliest men den lust om hem te critiseeren. Onafgebroken gemeenschap met den Heer en onafgebroken vreugde! De eenige oplossing van het raadsel scheen mij te zoeken in de terminologie dier broeders, nl. - dat zij wat breedere uitdrukkingen gebruiken dan wij en men deze betuigingen, op geheel christelijke, broederlijke wijze, cum grano moet nemen. Hierover nu niet meer; misschien later wel als gij wat meer van Dr. Mahan zelve gehoord hebt. 's Avonds om zes uur gingen wij (Ds. Gerth van Wijk, de Bel en ik) naar de Countess of Huntingdon's Chapel, North-street, waar Monod zou preêken. Ter nauwernood konden wij in het gebouw komen, zoo vol was het; doch verstaande, dat wij predikanten waren, maakte men ons vriendelijk plaats Achter den preekstoel vonden wij nog een weinig ruimte - ter nauwernood echter eene zitplaats. De avonddienst werd gelijk in de Episcopale kerk gebruikelijk is gehouden, en daarna beklom Monod den kansel tot tekst nemende Joh I:39a ‘Wat zoekt gij?’ ‘Deze vraag,’ zeide hij, ‘komt tot een iegelijk, die eene Christelijke Kerk bezoekt. “Waartoe zijt gij hier?” Sommigen zullen bezwaarlijk op | |
[pagina 51]
| |
die vraag een antwoord kunnen geven. Velen gaan ter Kerk zonder iets te zoeken, zonder iets te verwachten en gevolgelijk, zonder iets te ontvangen. - Anderen gaan ter Kerke met een beter doel. Zij gaan om kennis aan de waarheid te verkrijgen of meer kennis aan het Woord Gods. Zeer goed; een ieder heeft kennis noodig. Doch kennis is niet genoeg; kennis zal ons niet zalig maken. De man met den onreinen geest was niet zonder kennis; hij kon zeggen: “Ik ken u wie gij zijt - de Heilige Gods;” doch dit was geen kennis, die zalig maakt.’ ‘Anderen gaan ter Kerke niet zoo zeer om kennis dan wel om zekere bevindingen te verkrijgen. Om zich goed gestemd te gevoelen, om bewogen te worden en los van de moeijelijkheden des levens. Zij noemen dit “opbouwing” (edification) doch zij maken eene groote fout. Slechts hun gevoel wordt opgewekt, als van de hoorders in de gelijkenis, die maar voor een tijd blijven, en geen wortel hebben in zich zelven. Men heeft iets meer noodig dan bewogen te zijn; men heeft noodig om verlost te worden van de schuld der zonde, en gerechtvaardigd voor het aangezicht Gods. Het is te verwonderen dat het getal dier personen zoo aangroeit. Het is niet genoeg, dat wij de zaligheid willen hebben als een entreê-kaartje (ticket) om in den hemel te kunnen komen; wij moeten Christus hebben, en, zoo als de discipelen, trachten Hem meer te leeren kennen in ons dagelijksch leven en gedrag.’ Een en ander toepassende op de Conventie, zeide hij ongeveer het volgende: ‘Wat zoekt gij? Onder omstandigheden als de tegenwoordige is het gevaar groot. Gij kunt verzekerd zijn dat de vijand der zielen zijne legioenen te zamen geroepen heeft om te verhinderen, dat gij de zegeningen zoudt ont- | |
[pagina 52]
| |
vangen, die gij noodig hebt. Hij heeft getracht u van Brighton verwijderd te houden, doch dit is hem mislukt. Nu gij hier eenmaal zijt, zal hij trachten uwe gedachten af te leiden en u iets anders te laten zoeken dan dat eene, dat u Gods zegen brengen zal. Bijvoorbeeld: hij zal trachten u naar “kennis” te laten zoeken; - of om de waarheden van Gods Woord te hooren verklaren; - of om eenige nieuwe ideën of toelichtingen te ontvangen en te meenen dat het u zeer veel goed doet. Zoo zult gij een weinig meer licht ontvangen, doch dat is het niet, wat gij zoeken moet.’ ‘Misschien zal de Satan er u toe trachten te brengen, dat gij niets meer zoekt dan eene aangename, godsdienstige gevoelsopwekking te mogen hebben. Er is niets in deze vergaderingen, dat onmiddelijk op het gevoel werkt - bijzondere zorg zou er voor gedragen worden om niet in dat gevaar te vallen. Nochtans, hoe zou de opwekking van het gevoel verhinderd kunnen worden als men die duizenden te zamen ziet met slechts eén doel: om God te vinden; - met één naam op hunne lippen: den naam van den Heer Jezus Christus. Komt gij echter slechts te zamen om eene aangename ondervinding te hebben, dan zal tegen den tijd dat de vreemde predikanten weer thuis zijn, alles zijn voorbijgegaan als de vroegkomende dauw.’ ‘Sommigen zijn misschien te zamen gekomen om dezelfde “bevindingen” te hebben die anderen hadden.... Deze zullen waarschijnlijk niet vinden wat zij zoeken. Het is niet daarin gelegen dat men tracht de bevindingen van anderen te ontvangen, of zich zelven te dwingen in eenen zekeren toestand der ziele; het is geen zoeken in het afgetrokkene naar de een of andere zegening; het is geen uitstrekken naar iets bijzonders in het verstand of hart; maar zal men in deze | |
[pagina 53]
| |
meetings zegen ontvangen dan moet men zich strekken naar iemand - den Heer Jezus Christus zoeken; op de vrage “wat zoekt gij” moet geantwoord worden: “ik zoek U, o Heer.” De ziel, die dit antwoord geeft, zal niet teleurgesteld worden....’ ‘Indien gij meent dat gij, door u zelven aan Christus over te geven een weg naar den hemel vinden zult, waarop geen lijden, geene opoffering, geen strijd met de macht der duisternis gevonden wordt - een weg open en gemakkelijk naar de heerlijkheid, dan vergist gij u. Indien wij Christus volgen als getrouwe discipelen zullen wij elken dag zijn kruis hebben te dragen. En hierin zullen wij niet ontmoedigd worden daar Christus ons zekerlijk geven zal wat wij zoeken.’ Deze geheele dienst was zeer treffend; en het verwonderde mij niet dat onze vrienden, hoogelijk ingenomen met wat zij gezien en gehoord hadden, een antwoord zochten op de vraag: wat kunnen wij van het plechtige van dien eeredienst, en het goede der liturgie overnemen en in ons vaderland gebruiken! Op onze late avondwandeling door een gedeelte der stad (dat mij aan Kaapstad herinnerde) en langs de zee, bespraken wij deze en andere vragen, diep gevoelende dat de openbare eeredienst bij ons te koud, en voor groote verbetering vatbaar is, en toch niet recht ziende hoe in de bestaande toestanden verandering te brengen - hoe onze kerken minder preekgebouwen en meer bedehuizen te doen zijn. Over het algemeen was deze Zondag ons een welbesteedde dag. |
|