was opgevolgd door Jaddua, wiens broeder Mannasseh een dochter van Sanballat, een bevelhebber van Darius, huwde, wat door de ouderlingen van Jerusalem, terecht, gestreng veroordeeld werd, en, eindelijk, leidde tot het bouwen van den tegen-Tempel op Gerizim, van welken Mannasseh nu Hoogepriester werd en tot welken eerlang velen uit Juda toevielen om allerlei oorzaak.... Wat later, in den verdedigings-krijg van Darius Codomannes, den laatsten der koningen van de Med-Perzische heerschappij, tegen Alexander den Groote, weigerden de inwoners van Jerusalem, aan hun Perzischen heer getrouw, om den Macedonischen veroveraar van proviand te voorzien toen deze Tyrus belegerde. Om Jerusalem deswegen te straffen, trok Alexander, na Tyrus genomen te hebben, daarheen op van Gaza. Doch toen de Hoogepriester, Jaddua, in hoogepriesterlijk gewaad en van een schare priesters omringd hem, buiten de poort toetrad om vrede te bedingen, herkende Alexander in hem den man, dien hij ‘in een gezicht gezien had’, een ‘dienstknecht van den God Israels’ en verschoonde hij de stad. Doch: Alexander, ging op in den Tempel waar geen heiden komen mocht; hij offerde op het altaar, wat slechts door Israels' priesters mocht geschieden; en de Hoogepriester, die hem moest weren, laat het niet slechts toe maar onderricht hem, den heidenschen koning, hoe hij op het Altaar des Heeren offeren moet....
Jaddua stierf en werd opgevolgd door zijn zoon Onias I onder wiens hoogepriesterschap Jerusalem, met verraad, werd ingenomen door Ptolomeus, Alexander's opvolger in Egypte, op een sabbathdag. Nog zes Hoogepriesters bedienden onder veel moeilijkheden en veel afval, het ambt tot den dood van Onias III, die door zijn broeder Jeshua (Jason) werd opgevolgd, terwijl de heerschende koning, Antiochus, een anderen broeder van Onias, Menelaus tot Hoogepriester aanstelde. En deze ‘Hoogepriester’, die zich schaamde, een Zoon des Verbonds te zijn, vroeg en kreeg van den heidenschen koning verlof om naar Hellenistische wijze te leven en stichtte daartoe, als onder de schaduw des Tempels, voor zich en zijn volgelingen, aan wie men niet zien kon, dat zij het teeken des Verbonds gedragen hadden, een school ter voortplanting van de Grieksche wijsheid tegenover de Openbaring Gods.
Toen werd de verdrukking groot. De koning Antiochus Epiphanes, de beschermheer van Menelaus, kwam zelf naar Jerusalem, nam van de stad gewelddadig bezit, en beroofde den Tempel tot geheele