Het land mijner vaderen. Indrukken op eene reis door Egypte en Palestina
(1902)–Frans Lion Cachet– Auteursrecht onbekend
[pagina 135]
| |
V.
| |
[pagina 136]
| |
Alexandrië te sporen, de Nijl op te varen in een dahabeah, voorbij Memphis naar Asyut, naar Luxor en Thebe, naar Syene en Berber, naar Khartum, én Galla-land én Abyssinië; steden en rijken der oudheid; het Zendingveld der naaste toekomst. Slechts het bewustzijn, dat ik mijn aangezicht Sionwaarts keerde, kon mij verzoenen met de werkelijkheid, dat ik uit Egypte vertrekken zou. En ik kon er, voor een oogenblik, iets van verstaan, dat mijn Vaderen, schoon dankbaar en verheugd, dat zij trokken naar het Beloofde Land, zoo dikwijls, naar het vleesch, traag waren om Mitzraim te vergeten, trots alles, wat zij daar geleden hadden. Ongetwijfeld; Egypte heeft, (misschien om het water van de Nijl), een eigenaardige, bijna onweerstaanbare, aantrekkelijkheid, niettegenstaande veel onaangenaams aan het verblijf aldaar, voor een niet-Egyptenaar, verbonden.
De afstand van Cairo, per trein, naar Alexandrie, is 130 mijlen, en wordt, per sneltrein, in ongeveer 3½ uur afgelegd, en door een gewonen trein in 6 uur. Onbegrijpelijk was het mij weer aan het station, waarom de loket-man zulk een grimmig gezicht zette als hij een kaartje moest afgeven, en waarom beambten, kruiers en anderen rondliepen en schreeuwden, alsof het station in brand stond of Cairo bestormd werd. Ofschoon in Egypte geen trein op tijd schijnt te mogen vertrekken, is het toch ook hier raadzaam om bijtijds te komen, en bijzonder om een oog te houden op uw bagage, totdat deze veilig geborgen is. En evenals bij zijn aankomst, kan de vreemdeling, die afreist, niet beter doen, dan gebruik te maken van de diensten van Cook of Gaze. Driftig moet men zich hier in het geheel niet maken; want, behalve dat geen Westerling zóóveel beweging kan maken als Egyptisch station-personeel, het helpt toch in het minste niet, al maakt men zich zoo moeielijk mogelijk, over werkelijke of vermeende grieven. Hoe dit zij; ik kreeg een plaats in een, niet nette, coupé 1e klasse, vol toeristen en anderen, waaronder één, Fransch-Syrische of Egyptische, dame, die al aanstonds een cigarette aanstak, en rookte, alsof dit zoo behoorde. Ook daartegen is, op een Egyptische spoorlijn, niets te doen.
Zoo lang mogelijk, hield ik mijn oogen gevestigd op de Pyramiden; en stadig doorsporende, bereikten wij, in 1½ uur, Tanta, de hoofdplaats der provincie, met een bevolking van ongeveer 40,000 zielen, | |
[pagina 137]
| |
belangrijke bazaars, tal van katoenfabrieken en veel bedrijvigheid. In zekeren zin, is Tanta de voortzetting van Bubastis. Want gelijk naar Pi-Beseth, eenmaal 's jaars, honderdduizenden trokken om het feest van Bast, met onbeschrijfbare uitgietingen van dienst des vleesches, te vieren, zoo komen te Tanta, in Augustus van elk jaar, een half millioen menschen, uit schier alle deelen van Egypte, Arabië en N.-Afrika ter bedevaart tot de tombe van Seyd Ahmed el-Bedawee, een Mohammedaansche heilige, hier, 600 jaar geleden, begraven; en wordt er dan een groote jaarmarkt gehouden, van meer dan beestelijke feestelijkheden vergezeld. Al wat, en meer dan, HerodotusGa naar voetnoot1) schreef over de uitspattingen op het feest van Seghet Bast, vindt plaats in Tanta, bij de vereering van Seyd Ahmed; en zóó zeden-kwetsend moeten die uitspattingen zijn, dat de Egyptische Regeering gepoogd heeft, er een einde aan te maken; wat echter, om het vleeschelijk fanaticisme der Mohammedanen, misschien ook om de inkomsten van die kermis, niet gelukt is. Gelukkig, dat ook hier, waar zúlk een troon des satans is, thans het Evangelie verkondigd wordt, door den dienst der Amerikaansche Presbyterianen, die te Tanta een Zendeling hebben, en twee Zendeling-artsen (dames), benevens een Zendinghospitaal. Tegenover alle ongerechtigheid, het Kruis. Twaalf mijlen voorbij Tanta, bij Kafr ez-Zaiyat, passeert de trein een lange ijzeren brug over den Rosetta-tak van de Nijl, en 26 mijlen vandaar is Damanhur, het oude Tema en-Hor, ‘de stad van Horus’, den zonnegod van Egypte. Van hier is het nog een uur sporens; door het meest Westelijke gedeelte der Delta; voorbij Kafr el Dawar, waar, in 1882, 10,000 van Arabi's volgelingen zich, met de wapens in de hand, overgaven aan weinige Britsche soldaten; en eindelijk, langs een smallen weg, tusschen de meren Marotis en Edku, wier wateren soms bijna de spoorbaan bereiken; naar Alexandrië, waar ik, bezand en vermoeid, des avonds, ruim 8 uur, arriveerde.
Was er te Cairo, aan het station, geschreeuw en worsteling, soms van vijf of zes, schijnbaar uitzinnige, lieden te gelijk om zich van één reiziger, of van zijn bagage, meester te maken, bij Alexandrië's | |
[pagina 138]
| |
welkomst, in dit opzicht, bleef Cairo buiten rekening. Zelfs ‘Cook’ scheen, voor één oogenblik, zijn bezinning kwijt. Doch slechts voor dát oogenblik. Want eerlang had hij ‘al zijn menschen’, waaronder ook ik, gelukkig, behoorde, per omnibus of ander rijtuig, op weg naar hun hotel, waar hun bagage straks zou volgen. Ik zelf kreeg uitstekend logies in het ‘Hotel-Khedivial,’ en daar het laat in den avond was, begaf ik mij spoedig ter ruste.
Ware ik niet zoo zeer vermoeid geweest, dan zou de gedachte, dat ik te Alexandrië was, en morgen die stad zou doorkruisen, mij wellicht het slapen belet hebben. Immers: Te Alexandrië! - de stad, door Alexander, den Groote, in 332 vóór A.D. gebouwd, op de plaats, waarheen hij geleid werd, als door inspiratie van Griekenland's grootsten Dichter, die, 600 jaren te voren, gesproken had van ‘een zeker eiland, in een woedende zee, tegenover (de rivier) Egypte, dat zij Pharos noemen,’ waar was ‘een haven met goeden ankergrond’Ga naar voetnoot1); - in de stad, door haar Stichter bestemd tot de haven- en handelplaats van Egypte, waar het Oosten en het Westen ter markt zouden moeten komen; en tevens om den zetel te zijn van Egyptisch-Oostersche geleerdheid, gehuwd met de Muze van Griekenland-Rome; een eenig Alexandrië, waar kooplieden en dichters, bouwkundigen en filozofen, beeldhouwers en schilders, handwerkers en schrijvers, uit Egypte en Griekenland, uit Syrië en Italië, Arabië en Perzië, en uit andere landen zich zouden vestigen; in de stad, door Alexander gebouwd, en waar hij is begraven, in een kist van goud.
Te Alexandrië, onder Ptolomeus I, die het eiland Pharos door het Heptastadium, een zeven stadiën langen dijk, aan Alexanders vestiging bond, vergroot en verrijkt, en onder diens naaste opvolgers steeds machtiger en aanzienlijker geworden. En dat niet slechts om haar wereldhandel en kunstnijverheid, maar om haar wetenschap en letteren; niet alleen om haar havens met wonder-lichttoren, haar markten en magazijnen, haar tuinen en paleizen, maar ook, en meer nog, om haar Bibliotheken en haar Museum, waar de poezië en mathesis, astronomie en medicynen, botanie en zoölogie beoefend werden, en waar de geleerdsten van | |
[pagina 139]
| |
hun tijd al hun gaven van verstand en oordeel wijdden aan het verzamelen en onderzoeken van handschriften, ter vaststelling van een zuiveren tekst der werken van Griekenlands Dichters en Schrijvers, die anders, waarschijnlijk, onherstelbaar zou zijn verloren gegaan; terwijl, in de omgeving der Heidensche Universiteit, door Joodsche geleerden, de onschatbare overzetting van de Schriften des Ouden Testaments in de Grieksche taal, de Septuaginta, geleverd werd. Te Alexandrië: - achtereenvolgens onder de heerschappij der Ptolomeën, der Romeinen, der Byzantijnen, der Perzen, der Halve Maan; om welks bezit krijgers als Caesar, Octavianus, Chosroe, Amru ten bloede toe gekampt hebben; en welks Sleutelen den toegang tot geheel de Delta van Egypte openden of sloten. Te Alexandrië: - waar, terstond na de uitstorting des Geestes op den Pinksterdag, het Kruis geplant, het Evangelie verkondigd en aangenomen werd; maar waar ook de poorten der helle het uiterste beproefden om de Kerk, door elke combinatie van dwaalleer, te vergiftigen, of haar in bloed te smoren. In de stad, waar de machtigste worsteling van het natuurlijk, menschelijk verstand tegen de geschreven Openbaring Gods, machteloos bleek om één tittel of ïota van de Schrift te verzetten; waar de ‘dwaasheid’ der prediking des Kruises, de hoogste ‘wijsheid’ der wereld tot zotheid maakte; waar de overwinning des Evangelies, over Grieksch-Oostersch Heidendom en Palestynsch-Egyptisch Rabbinisme, volkomen was. Doch waar ook de Kerk op het smartelijkst heeft moeten ondervinden, dat de wapenen van haar krijg alleen geestelijk zijn, terwijl zij, die het zwaard nemen door het zwaard vergaan. In Alexandrië: - waar, in het bijzonder, aanschouwelijk voor alle tijden, de Kerk onverwinbaar bleek in haar strijd tegen elken vorm van ongodisterij, afgoderij en ketterij; tegen het Serapium én tegen Philo, tegen Valentinus, Origines, Arius, en andere dwalingleerenden; zoolang zij geen ander wapen gebruikte dan het Woord van God, in de kracht des Geestes. Doch, waar die Kerk ook ten diepste viel, toen, in haar naam, zoo Heidenen als Joden, en ketters van Christelijken naam, bij honderden of duizenden gedood werden. In Alexandrië: - waar Pantaenus, zwak naar de wereld, sterk was in zijn ijver om allen, tot in het verre Indië, het Evangelie te brengen. Doch waar Cyrillus, de machtige Bisschop, op wiens wenk, telkens weer, de fanatieke Christenbevolking, aangevoerd door fanatieker monniken, zich wierp op Heidenen en Joden, zonder onderscheid, om dezen, te vuur en te zwaard, uit te roeien. | |
[pagina 140]
| |
Om dát Alexandrië te zien, maakte ik mij den volgenden morgen vroeg op. Edoch... van die stad is kwalijk een spoor nog zichtbaar. Een ‘pilaar van Pompejus,’ die niet van Pompejus is, of op hem betrekking heeft; onzekere aanduidingen, hier en daar, waar het Serapium, het Bruchium, het paleis van Cleopatra, de legerplaats van Caesar, het Museum, het stadsdeel der Joden gelegen zullen zijn geweest; eenige, onlangs ontdekte, graven, en weinige andere bijzonderheden spreken nog ietwat van het oude Alexandrië. Doch de tegenwoordige stad is nieuw; met nieuwe straten, nieuwe huizen, nieuwe winkels; alles spik-splinter nieuw, en schijnbaar, uit Frankrijk geïmporteerd, want schier alles draagt een Franschen naam. Van de ‘Boulevard de Ramlé’, komt men op de ‘Place du Mehemet Ali’, en de ‘Rue de Rampart du Nord’ leidt, langs de ‘Rue de Caire,’ naar de ‘Rue Cherif Pacha’, en de ‘Rue de la Colonne’ enz. enz. De Place Mehemet Ali, vroeger ‘Place des Consuls’, - met haar boomen, kiosken, standbeelden, fonteinen en gaslantaarns, haar fraaie Europeesche gebouwen en winkels aan de beide zijden; haar ‘magasins’, ‘salons’, ‘café's’, ‘theatres’ enz., meestal door Franschen of Italianen gehouden is zeer jong-Fransch. Van het vroegere Alexandrië bemerkt men hier niets. En minst van al kan men zich voorstellen, dat op de plaats van het Mehemet Aliplein, in den Arabi-opstand, Juni 1882, het bloed van Christenen en Mohammedanen bij stroomen vloeide, en de vlammen woedden, totdat Engelsche troepen er een einde aan maakten. Vooral dit deel van Alexandrië, na den opstand herbouwd, gelijkt op een nieuw aangelegde Fransche stad. Doch de kazerne is bezet door Britsche troepen, en op de reede liggen Britsche oorlogsschepen.
Door de Rue de la Mosque Ibrahim komt men, over het oude Heptastadium, nu dicht bebouwd, in het Arabische kwartier op Pharos, waar men weer beseft in het Oosten te zijn. De straten zijn hier nauw; de huizen, meestal hoog; de bazaar en markt vol en vuil; de bevolking donkerkleurig, in alle schakeeringen van olijfbruin tot koolzwart, en levende op Inlandsche wijze. Ook is het aangrenzend Turksche kwartier, ofschoon net en deftig in vergelijking met het Arabische, niet Westersch. Dit Pharos-gedeelte der stad vormt een schiereiland, met de Middellandsche Zee ten Noorden, en de beide havens ten Oosten en Westen. De kaden, | |
[pagina 141]
| |
het Arsenaal, e.d.g. vindt men langs de Westelijke haven, waar groote bedrijvigheid heerscht, daar er jaarlijks duizende schepen, ook wel van het grootste kaliber, hier aankomen en afvaren. Alles onder bescherming van de Egyptische vlag, en Britsch geschut.
restauratie op straat.
Van hetgeen te Alexandrië gedaan wordt ter uitbreiding van het | |
[pagina 142]
| |
Koninkrijk des Heeren, onder Israel en Ismael, onder naam-Christenen en heidenen, hier in vrij grooten getale wonende of tijdelijk verblijf houdende, heb ik niet zóóveel kennis kunnen nemen, door persoonlijke aanschouwing, als ik wenschte. Geregeld wordt hier de dienst vervuld in de Presbyteriaansche, Episcopaalsche en Duitsch-Evangelische kerkgebouwen door leeraars dier Kerken, voor de Europeesche gemeenten. De ‘Amerikaansche Presbyteriaansche Zending’ heeft hier geordende Zendelingen en Zendingzusters werkzaam, en arbeidt verder door Bijbelcolportage, en op drie scholen, met ongeveer 400 leerlingen, jongens en meisjes, waarvan meer dan de helft Mohammedanen zijn. De ‘North African Mission’, arbeidt hier (sedert 1892) met 5 Zendelingen, en te Rosetta met 2 Zusters. Van wege de ‘London Society for Promoting Christianity among the Jews’ werd, onder de Joden te Alexandrië reeds in 1822 gearbeid, door Dr. Wolff, en later, nu en dan, door anderen, o.a. door Zendeling Reichardt, van 1871-1876. Telkens echter moest, om de een of andere reden, het werk worden opgegeven. In 1890 werd het, tijdelijk, hervat door Zendeling Lotka, die wel ingang bij de Joden vond. Een goed werk vooral wordt verricht door de colporteurs en in de depots van het Britsche- en Buitenlandsche Bijbelgenootschap. Het arbeidsveld onder Israel en naam-Christenen en heidenen is hier zeer belangrijk, doch eischt vele, en wel toegeruste, arbeiders.
Bezichtigingswaardig zeker is in Alexandrië, o.m. het Museum van Oudheden, vooral op de stad en haar omgeving betrekking hebbende. Ook kan men uitstapjes doen, langs het Mahmoudieh-kanaal, dat, om Alexandrië met de Rosetta-tak van de Nijl te verbinden, in 1819-'20 door Mohammed Ali gegraven werd, met opoffering van tienduizenden menschenlevens; of men kan gaan naar Ramleh, waar drie oude, verweerde pilaren aan BereniceGa naar voetnoot1), de gemalin van Ptolomeus Euergetes, herinneren. Wat mij betreft, ik had geen aanleiding om, thans, hier langer te vertoeven, dan tot het vertrek van de eerstvolgende boot naar de kust van Syrië. |
|