V.
Van Port-Tewfik, over Port-Saïd, naar Rotterdam.
Zeer vroeg in den morgen van 4 Maart, kwam de ‘Prins’ voor anker in de haven van Suez, Port-Tewfik, waar ik landde. Straks, staande aan den wal van het Kanaal, zag ik het goede schip passeeren, terwijl de kapitein en officieren, op de brug, en het scheepsvolk aan dek, en ook een aantal militairen mij luide ‘goede reis’ toeriepen en toewuifden. Dit trof mij zeer, - te meer daar ik, oude reiziger, die ik was, mij, zoo plotseling verplaatst in een geheel vreemd land, toch wél vreemd gevoelde.
Van Port-Tewfik, reisde ik, per spoor, door Egypte tot Caïro, en van daar naar Alexandrië, waar ik, 10 Maart, scheep ging aan boord der Egyptische stoomboot ‘Mahallah’, naar Jaffa. Van hier reisde ik naar Jeruzalem, en door een groot gedeelte van het Heilige Land, en 30 Maart arriveerde ik, in de Russische stoomboot ‘Korlinoff’, weer te Port-Saïd.
Met de ‘Sumatra’, Kapitein Droogleever Fortuyn, zette ik 31 Maart, de reis voort naar Genua, waar wij 4 April arriveerden. Zonder mij in ‘La Superba’ op te houden, reisde ik verder, over Turin en Geneve, naar Basel, en vervolgens naar Brussel, waar ik, Zaterdagavond 9 April, mijn dochter weer ontmoeten mocht op het perron van de Nord, waar ik haar, meer dan een jaar geleden, vaarwel gezegd had. Daar waren ook de vrienden Van Deth, om mij welkom te heeten en mij naar de gastvrije woning aan de Marché-aux-poulets te geleiden. ‘Wie zal de mogendheden des Heeren uitspreken, al Zijn lof verkondigen?’ De Heere had ook voor mij alles, alles welgemaakt.
Te Brussel dacht ik eenige dagen rustig uit te rusten, doch dit mocht niet zijn. Immers: Den morgen na mijn aankomst vernam ik, zonder eenige voorbereiding, dat ‘de Zendeling Wilhelm, te Poerworedjo, overleden’ was. Mijn ziel was geheel ontroerd door dat bericht. Wilhelm door den dood weggenomen;