De vrouw
(1951)–F.J.J. Buytendijk– Auteursrecht onbekendHaar natuur, verschijning en bestaan
[pagina 255]
| |
1. De dynamiekMan, he lives in jerks . . .. Het verschil tussen de sexen kan men niet uit de statische afbeeldingen van mannen en vrouwen en hun uitdrukkingsgehalte begrijpen. Door het statisch waarneembare heen bemerken wij echter wel altijd reeds een zekere bewegingswijze. Wanneer wij een photographie of een schilderij bekijken, wanneer wij iemand een ogenblik aanzien, zien wij meer dan een bepaalde configuratie, een gevormd geheel van lijnen en vlakken, want elke lijn is voor het oog tevens een bewegingswijze, elk vlak een ruimte van spanning of rust. Op dit phaenomenaal aspect van het statische beeld heeft indertijd reeds Klages gewezen en hij heeft dit met de eenvoudigste voorbeelden toegelicht. Bezien wij een landschap, dan wordt het verloop van een rivier, het rechte of gekronkelde van een weg, het omhoog wijzen van een toren, het steil neervallen van een berghelling door ons gezien in het aspect van een beweging, die ons beweegt en door onze meevoltrokken virtuele meebeweging in zijn karakteristiek onmiddellijk doorschouwd wordt. Zo is het ook met de gestalte en het gelaat van man en vrouw. Ook in de schijnbare statica van een onbewegelijk beeld spreekt reeds het vloeiende of hoekige ons dynamisch aan, maar veel duidelijker openbaart zich het kenmerkende in de werkelijke bewegingswijze van iemand. Dan zien wij het dynamische, dat de figuur door zijn contouren uitdrukt, als een bewegingsgestalte zich in de tijd ontvouwen. In de muziek is ons de kennis der dynamische gestalten | |
[pagina 256]
| |
het meest vertrouwd. In het stemgeluid ontmoeten wij, afgezien van datgene wat gezegd wordt, een voor de sprekende persoon kenmerkende bewegingsgestalte, een dynamische vorm waarin de persoon zich aanmeldt en wel zeer karakteristiek, zoals wij naar aanleiding van de vrouwelijke stem reeds aantoonden. Gedurende het bestaan vormt zich geleidelijk het kenmerkende van elk mens tegelijk met het karakteristieke van de groep, waartoe hij behoort. Dat kunnen de eigenaardigheden van het volk of van de sociale stand zijn, maar het is altijd ook de karakteristiek van zijn sexe. Ongetwijfeld ontwikkelt zich het dynamische beeld van iemand uit zijn aangeboren lichamelijke aanleg. Deze lichamelijke aanleg disponeert niet steeds tot een conformiteit met de typologie van de groep, waartoe iemand behoort. Men kan een persoon van een bepaald ras aantreffen, die zeer onvolkomen typisch het dynamische beeld van het ras vertegenwoordigt. Er kan iemand van een bepaalde stand zijn, een boer, een zeeman, een militair, die eigenlijk niet helemaal ‘echt’ is in zijn verschijningswijze. Er bestaan zelfs niet-echte schoolmeesters. Dit komt juist, omdat er voor elk dezer groepen een typische wijze van doen is. In deze zin spreken wij ook over het dynamische beeld van de vrouwen. Wat wij dus aan de vrouwelijke beweging willen opsporen, is het kenmerkende, dat wat als wijze van beweging in alle doen terugkeert en aan alles wat gedaan wordt, het dynamische uitdrukkingskarakter verleent. In het dagelijks leven zeggen wij, dat iemand haastig is of rustig of geremd of vrijmoedig of gemaniëreerd of plechtstatig en dit in al zijn gedoe. Wij bedoelen daarmee een manier om zich te bewegen, die zo kenmerkend voor iemand is, dat wanneer wij eenmaal zijn dynamische beeld werkelijk hebben herkend, wij zelfs kunnen voorspellen, hoe hij een krant zal openvouwen en hoe hij een gesprek zal voeren, in het algemeen hoe hij de wereld bewoont, met de dingen en de mensen omgaat. Wanneer men in een treincoupé zit en daardoor de gelegenheid heeft enige tijd iemand in zijn bewegingen gade te slaan, is het zelfs vermakelijk om te ontdekken, | |
[pagina 257]
| |
hoe de wijze van doen, die men van iemand verwacht, ook inderdaad gebeurt. Zo karakteristiek is het dynamische beeld voor een mens, dat onze huisdieren hieraan alleen reeds iemand herkennen. Een hond herkent zijn meester of de slagersknecht aan de wijze van lopen en hij behoeft dit niet te zien, hij hoort het. Hij hoort in een nuancering van het rhythme en de maat, zelfs temidden van talrijke andere personen, die het huis naderen, of een bepaald persoon dichter bij komt of zich verwijdert. Wanneer men het typisch manlijke en het typisch vrouwelijke zodanig aanschouwt, dat men er deel aan neemt, dan ontdekt men de grondvormen van het bewegen, die in alle doen terugkeren. Deze dynamische vormen zijn natuurlijk niet het ‘eeuwig’ vrouwelijke en het ‘eeuwig’ manlijke in de zin, dat zij voor alle tijden onveranderlijk zijn vastgelegd. Het menselijk bewegen is geen natuur, maar cultuur. Wanneer wij hier dus over de dynamische typen der sexen spreken, bedoelen wij de phaenotypische beelden van onze cultuurkring. De vraag, of wellicht in de genese van de kinderlijke ontwikkeling een verklaring te vinden is voor het ontstaan van het typisch manlijke en vrouwelijke dynamische beeld laten wij voorlopig rusten. Wij willen thans slechts deze beelden bezien en trachten te doorzien. De sexueel gedifferentieerde dynamiek is alle tijden door opgemerkt. Het is de eigenlijke grond geweest van de altijd weer geformuleerde uitspraak, dat het verschil tussen de sexen in alles doordringt, of, zoals Feuerbach het formuleerde: ‘Der Geschlechtsunterschied ist ein Mark und Bein durchdringender, ein allgegenwärtiger, unendlicher, nicht da anfangender und dort endender Unterschied. Ich denke, ich empfinde nur als Mann und Weib.’ Dit is stellig niet zuiver phaenotypisch bedoeld, maar wij willen het uitsluitend zo begrijpen. Het wil dan niet zeggen, dat er twee soorten in elk opzicht verschillende mensen zijn, maar dat het menselijk bestaan zich in onze cultuur in twee richtingen heeft ge- | |
[pagina 258]
| |
differentieerd en wel zodanig, dat een zeer constant dynamisch type voor elke sexe specifiek is geworden en door dit specifiek dynamische type een wijze van waarnemen en van doen, een wijze van denken, een wijze van gevoelen, die men manlijk of vrouwelijk noemt en die op twee verschillende werelden betrokken is. Dit dynamische verschil is het, dat wij trachten in het oog te vatten. Het is nodig om ons daartoe te richten tot de beschouwing van zeer eenvoudige bewegingen. In elke beweging drukt zich een intentionaliteit uit, die een dubbel aspect heeft. In de eerste plaats is de intentionaliteit gericht op datgene, wat de beweging zelf bedoelt te zijn, dus op datgene, wat gedaan wordt, bijvoorbeeld het grijpen of het bezien van iets, het spreken, aanspreken of het overtuigen van iemand of welke daad ook. Deze intentionaliteit is niet reflectief bewust, maar uitsluitend positioneel gemotiveerd. Niemand kan immers in strikte zin iets nadenkend doen, wel tijdens het doen nadenken, en over het doen nadenken. Alleen door direct lichamelijk betrokken te zijn in een situatie, hierin op te gaan, kan men werkelijk een daad verrichten. Het nadenken kan zeer zeker door de uitvoering van het handelen heen de situatie mede constitueren, maar niemand kan door nadenken zelfs maar een vinger verroeren. In de tweede plaats drukt elke menselijke beweging een geheel andere en algemene intentionaliteit uit. De mens heeft namelijk altijd de onnadenkende bedoeling om zich-zelf tegenwoordig te stellen ook in de specificiteit van zijn handelen. Hij is het zelf, die spreekt, die overtuigt, die iets grijpt, die ergens heen gaat. Of men dit nu het existentiële bewustzijn wil noemen, dat nooit ontbreekt, of dat men wil spreken van een zelfbewustzijn, het is in ieder geval zo, dat de persoon zich bekend maakt, zoals hij zelf in de wereld verkiest te bestaan en zoals hij zelf in deze wereld geworpen is. Deze laatste intentionaliteit openbaart zich in het constante dynamische type van iemands bewegingen. Welk verschil is er nu tussen de bewegingswijze van een man en een vrouw? | |
[pagina 259]
| |
Het is zo karakteristiek, dat wij het zelfs door alle verkledingen heen herkennen. Wij zeggen soms van een man, dat hij echt vrouwelijk of van een vrouw, dat zij echt manlijk beweegt, en kunnen dit oordeel met intuïtieve zekerheid uitspreken, omdat wij ons reeds een idee van de dynamische beelden der sexen gevormd hebben. Deze idee is niet expliciet en evenmin apriorisch, maar is ondoordacht aan de ervaring van de verschijningswijze van mannen en vrouwen in onze omgeving verworven. Wanneer wij het bewegingsbeeld objectief bewust willen maken, dienen wij gedragingen te beschouwen, waarin het sexe-verschil zo geprononceerd mogelijk is. Dit is een algemeen beginsel voor de phaenomenologische methode. Men weet, dat het karakteristieke, dat men wenst te ontdekken, in een verschijnsel onduidelijk voorhanden kan zijn. Er zijn bijvoorbeeld dieren, waarin het kenmerkend dierlijke niet zo gemakkelijk waarneembaar is als bij andere. Men moet dus altijd naar een voorbeeld zoeken, waarin het essentiële zo geprononceerd mogelijk aanschouwbaar is. Heeft men eenmaal het beeld goed doorzien, dan is het mogelijk om het ook te ontdekken daar waar het onduidelijker, omfloerst of gemaskeerd verschijnt. Het dynamische type der sexen treedt het duidelijkste op de voorgrond bij alle verrichtingen, waarvan het verloop niet onder de eenzijdige dwang der situatie staat, maar waarbij de persoon zich van de specificering der intentionaliteit enigszins heeft kunnen vrijmaken en waarbij dus veel meer de demonstratie van de bestaanswijze op de voorgrond treedt. Men kan het typische van een zeeman, zijn dynamisch beeld, niet zo gemakkelijk herkennen, wanneer men hem een brief laat schrijven, maar wel wanneer u hem in een kwispeldoor laat spuwen. Er zijn bepaalde handelingen, die zo karakteristiek voor de bestaanswijze van een groep zijn, dat zij inderdaad het typische dynamische beeld duidelijk openbaren. Anderzijds overdekt het uitvoeren van een industriële arbeid al het groep-typische, want de ondubbelzinnige betekenis van elk onderdeel der situatie en elke phase van haar verandering zal een man | |
[pagina 260]
| |
en een vrouw, een boer en een arbeiderszoon allen dwingen tot dezelfde bewegingsvorm. Wanneer iemand een spijker in de muur slaat, zal er verschil kunnen blijken tussen mannen en vrouwen, maar dit verschil is afhankelijk van heel andere factoren, dan alleen van het dynamische. Het is afhankelijk van de oefening, van de neigingen, van de zelfverzekerdheid, van de beslistheid van het optreden, van de gevoeligheid voor ‘de blik van de ander’. Ook deze voorbeelden zijn dus niet geschikt om uitsluitend het dynamisch verschil zichtbaar te maken. Beschouwt men echter het gaan, niet het ergens heen gaan, maar het gedachteloos gaan, vrij van de specificering door een situatie, dus het gaan in de volle spontaneïteit van de bewegingsdrang, waarbij de gaande persoon zichzelf als gaande doorleeft en zich ook als zodanig tegenwoordig stelt. Bij dit gedachteloos en doelloos lopen is ook de uitdrukking van emotionele toestanden en stemmingen op de achtergrond getreden, in tegenstelling tot het gaan onder sterke emotionele voorwaarden - of bij elke vorm van ‘theatraal’ gaan -, waarin de zin-structuur van de ontworpen situatie de uitvoeringswijze van het gaan determineert en het waarneembaar beeld van de beweging deze demonstreert. Wanneer men het gaan beziet en men bekijkt mannen en vrouwen, die zonder bedoelingen wandelen, dan kunnen wij in de aanschouwing een typologisch kenmerk opmerken, dat zich niet zo gemakkelijk onder woorden laat brengen. Dit is niet te verwonderen. Ons oog is gevoeliger dan ons woord. De arts bijvoorbeeld kan de minste afwijking van het gaan waarnemen, maar er slechts van zeggen, dat het niet helemaal normaal is. Iemand, die wij goed kennen, behoeft maar zijn bewegingen een nuance anders uit te voeren en het komt ons ‘vreemd’ voor. Maar noch de arts noch de persoon, die iemand kent, kunnen het kenmerkende der afwijkingen onder woorden brengen. Wij zullen het hier toch moeten proberen, want de woorden hebben de functie om onze blik te richten. Het essentiële verschil tussen het manlijke en het vrouwelijke gaan | |
[pagina 261]
| |
heeft voor een deel betrekking op de indeling van de gehele handeling in haar natuurlijke componenten, dus in de schreden. Het heeft echter ook betrekking op de wijze, waarin elk onderdeel, elke stap op zichzelf verloopt. Vraagt men aan deze en gene, wat eigenlijk het verschil is tussen het typisch manlijke en het typisch vrouwelijke gaan, dan hoort men zeer vaak, dat dit in de grootte van de passen gezocht moet worden. Wellicht is dit statistisch juist, maar het is toch niet kenmerkend. Het is duidelijk, dat de grootte van de passen van talrijke factoren afhangt en volstrekt niet alleen van het sexeverschil, zoals het zich in het bestaan geconstitueerd heeft. De grootte van de pas is in hoge mate secundair en het gevolg van de intentionaliteit, die aan elke schrede ten grondslag ligt. Laten wij dan ook eerst kijken naar het verloop van de afzonderlijke schrede op zichzelf. Bij de manlijke gang schijnt het ons, dat de bewegingssnelheid bij elke stap een versnelling naar het einde vertoont. Dit nemen wij met het oog waar en er is geen twijfel aan, dat in alle gevallen waar dit duidelijk is, deze bewegingsversnelling naar het einde ook objectief zou kunnen worden vastgelegd. Wij willen dit typische kenmerk van de manlijke gang de accentuering van de eindpunten der afzonderlijke schreden noemen. Wij zijn hiermede een zeer essentieel kenmerk in de grondstructuur van de manlijke motoriek op het spoor. Daar het eind van de schrede de pauze is, kan men beter over de accentuering van de pauzen spreken. De manlijke gang laat zich door een herhaald kloppen in de verbeelding oproepen, want de beweging vertoont een scherpe indeling in afzonderlijke, duidelijk gescheiden delen. Elk deel is afgesloten door een eindpunt, dat phaenomenologisch de gehele beweging beheerst, de zin van de gehele beweging bepaalt. In de geluidsnabootsing van het manlijke gaan verschijnt ons het karakteristieke van het marcheren. Is er een dergelijke geluidsnabootsing ook van het vrouwelijke gaan mogelijk? Neen, want het vrouwelijke gaan, dat wij voorloping slechts kunnen bepalen als het negatief van het manlijke, dus als | |
[pagina 262]
| |
het niet-manlijke, mist deze accentuering van de pauzen of van de eindpunten der schreden en is dus in positieve zin gekenmerkt door een gelijkmatiger, vloeiender verloop van de gehele activiteit. Gewoonlijk zal dit ook gerealiseerd worden in kleinere passen, omdat onwillekeurig bij de grotere pas het impulsverloop en de slingering van het been zulk een omvang heeft, dat de manlijke accentuering gemakkelijker op de voorgrond treedt. Essentieel is de kleinere pas voor de vrouw echter niet. Wezenlijk is slechts de ontbrekende accentuering van de pauzen, de versnelling naar het eindpunt. De vrouwelijke beweging is dus gelijkmatiger, vloeiender. Wat betekent echter een vloeiende beweging tegenover een hoekige of afgehakte beweging? In een vloeiende beweging - men denke slechts aan de synoïdale curve van een golfbeweging - bestaat er in elk moment een innige verbinding tussen het aanwezige, het verleden en het toekomstige. Deze verbinding moet strikt phaenomenaalformeel, dus met uitsluiting van de vraag naar het werkelijke van deze verbinding, worden opgevat. De hoekige beweging vertoont in tegenstelling tot een golfbeweging een recht, dus ongenuanceerd verloop tot aan een eindpunt en dan plotseling een omslaan in een nieuwe richting. Deze is dus meer maat dan rhythmiek. Anders gezegd en terugkerend naar de aanschouwing van de dynamische typologie van de sexen, is de tegenstelling als volgt: de manlijke beweging eindigt talloze malen, maar de vrouwelijke beweging gaat zonder einde voort. Ik merk hierbij op, dat de hoekigheid, die de manlijke gestalte in zijn statisch beeld vertoont, en de meer afgeronde vormen van de vrouwelijke gestalte eigenlijk niet anders zijn dan de in het statische beeld zich openbarende zelfde dynamische typologie, die wij in het bewegen zo veel duidelijker opmerken. Eenmaal opmerkzaam gemaakt op het verschil in het gaan, ontdekken wij gemakkelijk in alle handelingen van het dagelijks leven, in de gebaren, in de beweging van de stem, in talrijke andere dynamische processen hetzelfde verschil. De manlijke verrichting is al- | |
[pagina 263]
| |
tijd ingedeeld in onderdelen met geprononceerde eindpunten. De gehele handeling bezit ook een duidelijk geaccentueerd einde. Dit einde noemt men bij een handeling het doel. Het doel is het bepalende moment, dat bij de handeling zin aan al het voorafgaande geeft. In een manlijke beweging is het dus het eindpunt, soms het doel, dat aan de gehele beweging de zin geeft en in elk onderdeel herkend wordt als vooruitlopend aanwezig. Daarom bezit elke voorgestelde of afgebeelde, abrupte en hoekige of rechtlijnige of sterk op een punt gerichte beweging altijd een manlijk karakter. Dit geldt ook voor de bewegingen in de natuur; het bespringen of het toegrijpen, alle roofdierachtige activiteit vertoont het manlijk dynamisch kenmerk, ook wanneer zij door een vrouwelijk dier wordt uitgevoerd. Het rollen van de donder, het naar beneden vallen van een steen langs een berghelling, van sprong tot sprong accentuerend elk eindpunt, is veel meer verwant aan het verloop van een manlijke, dan van een vrouwelijke beweging. Wij mogen echter met deze beschrijving nog niet tevreden zijn. Wij moeten doordringen in het verloop van de impulsen, die aan de beweging hun zin geven. Wij willen dus trachten deel te nemen aan de intentionaliteit, die het zichtbare beeld van de bewegingen bepaalt. Elke beweging verkrijgt het uitdrukkingskarakter van het manlijke, indien de voortbrengende impuls, dus de intentie, op het overwinnen van een weerstand is gericht. De manlijke handeling wordt eigenlijk uit het doorleven van deze weerstand geboren. Weerstandigheid en overwinning van deze weerstandigheid is overal het grondthema van de verschillende intentionaliteiten, die zich in het manlijke doen phaenotypisch voordoen. Accentuering van het eindpunt of van de pauze bij een zich herhalende beweging als het gaan betekent niets anders dan dat elke keer opnieuw de ruimtelijke distantie als een te overwinnen weerstand doorleefd en ontworpen wordt. Daarom ontspringt de manlijke act elke keer opnieuw uit de situatie en richt zich hierop. De manlijke activiteit heeft dus een sterk reactief karakter. De man schrijdt voort van stap tot stap | |
[pagina 264]
| |
en de afstanden worden stuk voor stuk overbrugd. Zoals zijn gaan bedoelt telkens een eindpunt te bereiken in elke stap, zo eist in het algemeen elk onderdeel van het manlijk handelingsverloop een nieuwe impuls. Opnieuw treft ons weer het verschil tussen de vloeiende en de hoekige, afgehakte beweging. Bij de vloeiende beweging is er een ‘aufwallen der Impulsivität’, zoals Klages dat noemt. In de vrouwelijke beweging rijst de impuls op en zakt weer in en dit herhaalt zich in een volmaakte gelijkmatigheid als bij een golfbeweging. De afgehakte beweging is gekenmerkt door het telkens opnieuw stellen van een impuls, die niet uit het voorafgaande groeit, maar die opnieuw in het positionele bewustzijn van de betekenis der situatie gegeven wordt. De vrouwelijke handeling heeft dus een geheel ander uitdrukkingskarakter. Zij ontspringt niet zozeer uit een plotselinge impuls en een reactieve instelling, maar groeit uit een tendentie, die weliswaar kan worden uitgelokt, maar dan alleen in zoverre het innerlijk aan dit uitlokken beantwoordt. Tussen de omgeving en de vrouw blijft dus formeel een verhouding bestaan, die door de beweging zelf onderhouden wordt en in de beweging nooit wordt opgelost. De manlijke verhouding tot de situatie wordt opgelost in de uitvoering der beweging. Bij de vrouwelijke beweging geschiedt dit niet, maar zij wordt in de uitvoering zelf juist onderhouden, zoals elke veerkrachtige rhythmische golfbeweging onderhouden wordt, doordat de slingering naar de ene zijde de krachten ontwikkelt voor de tegenbeweging. Dit is het oerbeeld van de rhythmiek, zoals Klages deze heeft ontwikkeld. Daarom bezit de vrouwelijke handeling overwegend het karakter van een functioneel kringproces. Wat met het begrip van een functioneel kringproces bedoeld wordt, kan het beste toegelicht worden in het aftasten. Zoals bij het aftasten van een voorwerp de bewegingen zelf altijd weer opnieuw uitgelokt worden door de gewaarwordingen, waarbij dus de bewegende en de bewogen mens en het bewogen en bewegende object in een ononderbroken cirkelgang verbonden zijn, zo rolt de vrouwelijke gang en alle vrouwelijke doen voort in zichzelf en in | |
[pagina 265]
| |
samenzijn met de wereld - zonder einde. Als wij zeggen: de vrouwelijke beweging bezit uit zichzelf geen einde, dan betekent dit, dat de intentionaliteit van de beweging als zodanig zich niet richt op een einde en daarom geen eindpunt heeft. Natuurlijk houdt ‘de facto’ ook het vrouwelijke bewegen op, even goed als ook het aftasten van een voorwerp eens ophoudt. Maar dit ophouden heeft altijd min of meer een ‘critisch’ karakter. Wij kunnen niet met genoeg nadruk op deze elementairste verschillen tussen de manlijke en vrouwelijke dynamiek wijzen. Terwijl het eindpunt van de beweging in de manlijke dynamiek de intentie van de beweging, dus de zin van de beweging, is, betekent het eindpunt van de vrouwelijke beweging eigenlijk een crisis. Het begrip van de crisis is van de allergrootste betekenis voor het verstaan van de verhouding van mens en wereld, want het verwijst naar de mogelijkheid van een volkomen amorphie, waarin het bestaan kan terugvallen om zich opnieuw daaruit te verheffen door een ‘Gestaltwandel’.Ga naar voetnoot1 Er is nog een ander aspect, dat wij aan de vrouwelijke dynamiek ontdekken. Er is een verwantschap tussen de door deze bewegingswijze geconstitueerde verhouding tot de buitenwereld, die wij reeds met het algemene begrip van het functionele kringproces hebben aangeduid, en alle wijzen van spelend omgaan met iets. Ook bij elke spelende omgang bestaat er immers een wederkerige eenheid van bewegen en bewogen-worden. Spelen is altijd spelen met iets, dat met de speler speelt, en is dus een ononderbroken omgang, waarbij het uitgelokte zodanig beantwoord wordt, dat daardoor nieuwe uitlokking geschiedt. Elke intentie op een eindpunt ontbreekt hierbij. De eigenaardigheden van de vrouwelijke motoriek, die in de gelijkmatige gang nog niet voldoende duidelijk zichtbaar worden, treden in de omgang met de dingen van het dagelijks leven veel meer op de voorgrond. Zij versterken nog het uitdrukkingskarakter | |
[pagina 266]
| |
van het jeugdige, dat wij reeds in de verschijningswijze van de vrouw opmerkten. Door haar dynamische grondvorm ontstaan pathische relaties, die door hun wederkerigheid nooit doelgericht kunnen zijn. Zij doordringen het vrouwelijk bestaan door de haar eigene bewegingswijze heen vanuit de typisch vrouwelijke wereld, die de dynamiek telkens weer oproept. De pathische en speelse bindingen worden aldus uit innerlijke noodzaak tot een concrete verbondenheid met het nabije. Als deze binding met mensen wordt gelegd, waarmee het meisje of de vrouw omgaat, of indien de genoemde verbondenheid de grondslag is van de bezigheden, die in het dagelijks leven ‘voor de hand liggen’, dan zien wij, hoe vanuit de formele eigenschappen van het dynamische de concreetheid van de acten ontstaan, die krachtens de ervaring vrouwelijk zijn en waarvan wij de voornaamste bij het overzicht van de psychologie der vrouw hebben genoemd. Men kan gemakkelijk talrijke bezigheden opnoemen, die door een geprononceerde gerichtheid op een eindpunt of een voortschrijden van stap tot stap gekenmerkt zijn en evenzo handelingen, waarin een vloeiend verloop op de voorgrond treedt en die zich rhythmisch herhalen tot zij door de uitwendige omstandigheden of door het wegzinken van de bewegingsdrang ophouden. Men zal echter opmerken, dat een dergelijke tegenstelling tussen de handelingstypen wel overeenkomt met de door ons ontwikkelde typologie van de vrouwelijke en de manlijke dynamiek maar dat deze tegenstelling schijnbaar niet door de feiten wordt bevestigd. De meeste handelingen, zoals ze in werkelijkheid door mannen en vrouwen worden uitgevoerd en waarvan het verloop werd geregistreerd en geanalyseerd, verschillen volstrekt niet constant volgens het door ons ontwikkelde schema. Dit is echter begrijpelijk. Niet alles wat een vrouw doet, is vrouwelijk gedaan. Talrijke verrichtingen zijn ‘neutraal’, niet gespecificeerd in hun uitvoering door een sexuele differentiatie. In de eerste plaats kan deze ontbreken, omdat manlijk en vrouwelijk beide menselijke eigenschappen zijn, die zowel bij mannen als vrouwen voorkomen. Mannen | |
[pagina 267]
| |
kunnen een uitgesproken vrouwelijke bewegingswijze realiseren en vrouwen een uitgesproken manlijke daad verrichten. In de tweede plaats - zoals reeds werd opgemerkt - eisen de situaties zelf dikwijls een bepaalde dynamiek. Vele handelingen dwingen tot een bepaalde uitvoeringsvorm en aan deze eis moeten een vrouw en een man beiden voldoen, maar meestal voldoen zij eraan met een ‘nuance’ van hun eigen dynamiek. Er is niet één beroep, dat een vrouw niet kan uitoefenen, tenzij misschien de allerzwaarste arbeidsvormen, waarvoor ook de meeste mannen volkomen ongeschikt zijn. En er is geen vrouwelijke bezigheid, die ook niet door een man gedaan kan worden. In zoverre echter de mens aan de dwang van de situatie ontsnapt en vooral als hij zich kan ‘laten gaan’, als hij zonder nadenken dingen hanteert, als hij een jas dichtknoopt, iets opneemt, iets aangeeft, met een handbeweging groet en andere eenvoudige handelingen verricht, wordt het specifiek vrouwelijke of manlijke onmiddellijk zichtbaar. Juist op grond van de uitvoeringswijze van deze onbeduidende dagelijkse bewegingen vormt zich in onze sociale relaties het oordeel. Dan zeggen wij: wat een merkwaardig manlijk optreden heeft die vrouw; wat een eigenaardig vrouwelijk gebaar maakt die man. Een voorbeeld: een echte man kijkt op zijn polshorloge met een rukachtige beweging, een echte vrouw doet dit door een vloeiende beweging. Wij kunnen nu het verschil tussen de manlijke en de vrouwelijke bewegingswijze nog vanuit een ander gezichtspunt benaderen en wel door op de bewegingsovermaat en het uitdrukkingsgehalte, dat elke menselijke beweging bezit, te letten. Er bestaat tussen handeling en uitdrukkingsbeweging een belangrijk verschil. De handeling ontleent haar betekenis aan het doel, waar zij op gericht is, terwijl de uitdrukkingsbeweging zin in zichzelf bevat. Men zou hieruit kunnen besluiten, dat de manlijke activiteit meer handelingskarakter, de vrouwelijke meer uitdrukkingskarakter heeft. Toch kan men deze tegenstelling niet zo formuleren. Evenals de handelingen zijn ook de uitdrukkingsbewegingen sexueel gedifferentieerd. Er is een manlijke en een vrouwelijke wijze van het uiten | |
[pagina 268]
| |
van stemmingen, emoties en affecten. Alle explosieve uitdrukkingsbewegingen, die hoekig en abrupt optreden, reactieve elementen in zich bevatten - luid lachen, woede-uitbarstingen - krijgen een overwegend manlijk karakter. Uitgelokte, langzaam zich ontwikkelende uitdrukkingsbewegingen, die een voortdurende samenhang met de buitenwereld onderhouden, bijvoorbeeld het glimlachen, bezitten een overwegend vrouwelijk type. Het is dan ook niet zozeer de tegenstelling tussen handeling en uitdrukkingsbeweging, die met het manlijke en het vrouwelijke overeenkomt, maar veeleer het al of niet aanwezige verband tussen de bewegingswijze en het daarin vervatte uitdrukkingsgehalte. Wat Schiller de ‘sympathetische Bewegungen’ heeft genoemd, is kenmerkend voor de vrouw. Bij wat een mens doet, is er doorgaans geen economische reductie tot het minimum van bewegingen bemerkbaar, maar er is een bewegingsovermaat aanwezig. Behalve de sterkst geautomatiseerde - bijvoorbeeld industriële - bewegingen, is elke beweging van een mens principieel iets anders dan die van een machine. De menselijke beweging heeft een zekere ‘rijkdom’ in zich. Deze rijkdom, die ook de eenvoudigste, doelgerichte handeling nog vertoont, is wisselend. Dit weelde-moment kan zich ontwikkelen tot het verschijnsel van de gratie. Over de vrouwelijke gratie hebben wij elders uitvoeriger gesproken.Ga naar voetnoot1 Hier moge volstaan worden met de opmerking, dat van oudsher de gratieuze beweging als specifiek vrouwelijk is opgevat, ook wanneer deze bij een man zou voorkomen. Misschien drukt een woord van Schiller dit het beste uit: ‘Der zartere weibliche Bau empfängt jeden Eindruck schneller und lässt ihn schneller wieder verschwinden. Feste Constitutionen kommen nur durch einen Sturm in Bewegung und wenn starke Muskeln angezogen werden, so können sie die Leichtigkeit nicht zeigen, die zur Grazie erfordert wird’. . . ‘Die zärtere Fiber des Weibes neigt sich wie dünnes Schilfrohr unter dem leisesten Hauch | |
[pagina 269]
| |
des Affekts.’Ga naar voetnoot1 Deze gedachte verwijst naar de samenhang van lichaamsbouw en dynamiek, van gratieuze bewegingsweelde en vrouwelijkheid, maar verklaart tevens het voornaamste psychologische kenmerk van de vrouw, haar grotere affectiviteit, uit het verband van haar dynamiek en haar wereld. |