De vrouw
(1951)–F.J.J. Buytendijk– Auteursrecht onbekendHaar natuur, verschijning en bestaan
[pagina 221]
| |
4. De stemDie Schönheit der Stimme ist aus Fleisch und Blut gemacht, und es scheint uns, als ob die Stimme nicht ein Bild, sondern die Wesenheit der Frau selbst bringt. Inleidend merkten wij op, dat ook de stem behoort tot de onmiddellijke verschijningswijze van de mens en ook een uitdrukkingsgehalte bezit. Tot de spheer van de jeugdigheid, die in de vrouw verschijnt, moet men ongetwijfeld haar heldere stem rekenen. Ook de stem is tegenwoordig gestelde lichamelijkheid, is expressie van het lichamelijk in de wereld zijn, van het zich bevinden op een bepaalde wijze bij de dingen. De feitelijke ervaring leert, dat de kinderstemmen van meisjes en die van jongens niet veel verschillen, maar dat het verschil vooral in de puberteit geprononceerd wordt, doordat de stem van de jongen zwaarder, lager, donkerder wordt. Het lichte, hogere en heldere van de vrouwelijke stem ontwikkelt zich gemakkelijk uit de jeugdige stem. De jongensstem verandert moeizaam, door een breuk, een crisis heen, klinkt een tijdlang vals. Men zegt dan, dat hij ‘de baard in de keel’ heeft, ergens in de diepte manlijk wordt. Men zou menen, dat deze verschijnselen verklaard kunnen worden uit de anatomie van het strottenhoofd. Dit is in zoverre juist, dat er altijd een lichamelijk tegemoet komen aan het specifiek menselijke is. Het strottenhoofd van de jongens wordt anders. Wat ons echter interesseert is, of het strottenhoofd anders wordt, omdat de stem verandert òf dat de stem verandert, omdat het strottenhoofd een andere bouw krijgt. Bij alle volkeren blijkt de vrouwenstem hoger te liggen dan de manlijke. In de dierenwereld - bijvoorbeeld bij de apen - is er | |
[pagina 222]
| |
niet veel te merken van een sexeverschil in de geluiden. Onze stemhoogte is het niveau, waarop ons spreken afgestemd is. Het is stellig niet toevallig, dat er een zekere overeenstemming tussen de bestaanswijze (het karakter) van iemand en zijn stem bestaat. Dit is wel niet zo ondubbelzinnig, dat men uit de stem kan zeggen, hoe iemand eruit ziet. De pogingen om dat aan te tonen, bijvoorbeeld via de radio, zijn glansrijk mislukt. Zelfs kan men niet altijd zeggen, of men een vrouwenstem of mannenstem hoort. Het is echter duidelijk, dat de heldere stem jeugdig klinkt en reeds dit ontwerpt een zeker beeld van de persoon. In de tonaliteit, het toonniveau en het timbre van de echt vrouwelijke stem beluisteren wij een verwantschap met het jeugdige. Wanneer wij trachten deze verwantschap onder woorden te brengen blijkt, dat niet uitsluitend de toonshoogte van het spreken beslissend is. Er is een eigen qualiteit van helderheid, lichtheid, frisheid aanwezig, ook van opgewektheid, die merkwaardig genoeg in de stem van iedereen te beluisteren is, wanneer hij in deze stemmingen verkeert. Het fraaiste ziet men dit in de puberteit van een jongen. Dan kan de stem overslaan. Hij kan nog twee kanten uit: hij kan nog de kinderstem voortbrengen en ineens de andere, de mannenstem, vertegenwoordigen. Dan ziet men soms, wat Werner van primitieve volkeren meedeelt, dat zij gewichtige en grote dingen met zware, donkere geluiden weergeven, maar vrolijke en aangename dingen met een hoge stem. Dat doen wij ook enigszins. Onze afstand tot de primitieve volkeren is geringer dan men doorgaans meent. Er is een zekere lichtzinnigheid in de vrouwelijke stem, mits men het woord licht-zinnig zo letterlijk mogelijk neemt. Er is een speelsheid van het melodische verloop van het spreken, die in de hoge modulaties veel gemakkelijker verschijnt dan in de lage. Nu kan er in de stem ook een verschil van zwaar naar licht bestaan en wel in de zin van ‘gewicht’. Hoe gewichtiger iemand, hoe donkerder stem; hoe zwaarder op de hand, hoe zwaarder zijn stem. Deze samenhang heeft een verrassende uitwerking. Het is onmogelijk met een zware deftige Hollandse stem lichtzinnig te babbelen - wel | |
[pagina 223]
| |
te ‘kletsen’ -; men kan alleen babbelen in het hoge niveau van de vrouwelijke stem. Het gebabbel moet helder klinken en moet reeds in zijn geluidsbeweging de melodische gratie en de weelderigheid bezitten van de expressie, die eigenlijk met de betekenis van het gesprokene niets te maken heeft. Dat is het echte babbelen. Nu zegt men, dat de vrouw meer babbelt dan de man. Men bedoelt daarmee gewoonlijk een depreciërende opmerking, desnoods een soort ironische verwijzing naar de grotere kinderlijkheid of kinderachtigheid van de vrouw. Deze waarderingsoordelen vormen een deel van de traditioneel gevormde opvatting van de vrouw. Deze oordelen zijn zo doorzichtig, dat het onnodig is hun affectieve oorsprong te analyseren. Exacte gegevens over de hoeveelheid babbelen bij vrouwen en mannen zijn mij niet bekend, evenmin bij meisjes en jongens. Men heeft het feit niet belangrijk geacht en misschien wel terecht. Wanneer men er echter bij paedagogen, leraren, enz. naar vraagt, is het getuigenis eenstemmig. Het babbelen is-beslist niet hetzelfde als veel spreken, maar het is een soort losgeslagen spreken. Het is eigenlijk het doorbreken van de structuur van het gesprek, dat wil zeggen het doorbreken van de structuur van de dialoog, van het vragen, antwoorden, mededelen. Er is een zich uitsprekende spontaneïteit met een onmiskenbare vreugde om het waarneembare, het gedachte, het onderstelde, of alleen maar om de aanwezigheid van de mee-babbelende als zodanig. Zo heeft dan ook het gebabbel van een troep meisjes of vrouwen verwantschap met dat van spreeuwen in de klimop. Piaget beschreef het kindergepraat als een collectief-monoloog. Het is spreken zonder luisteren naar elkaar, dus een voortdurend in de rede vallen zonder dat er van rede sprake is. Het is eigenlijk niet eens een in de rede vallen, alleen voor de buitenstaander lijkt dit zo. Het gebabbel, zoals het onder meisjes losbreekt, na een gedwongen zwijgen, bijvoorbeeld na de schooltijd, onder vrouwen na een vergadering of bij een uitbundige vriendschappelijke ontmoeting, is aan het kinderlijke onmiskenbaar verwant en vertoont | |
[pagina 224]
| |
ook de kenmerken van een collectieve monoloog. Het is expressie van een oorspronkelijke vreugde om de vreugdeuiting zelf. Maar het is dat toch niet alleen! Het vrouwengebabbel is geen geklets, waartoe juist mannen zo gemakkelijk vervallen, maar het is een communicatie zonder andere bedoeling dan de communicatie via de vocaliteit van de stem. Het is een zijn-met-iemand zonder specificering van bedoelingen. Wanneer men zegt, dat er van een gesprek hierbij geen sprake is en dat hier dus al sprekende geen zin ontworpen wordt, dan dienen wij aan de verwantschap van het pseudo-gesprek tussen geliefden te denken, waarbij immers ook van een ‘zin’ geen sprake is. Men herhaalt snoezepoes en poezesnoes tot in het oneindige en ontwerpt in deze collectieve monoloog, waar woorden doorheen klinken als pure communicatiemiddelen, uitsluitend het samen-zijn, zonder de intentionaliteit van het gesprek. Zulke eenvoudige feiten, waarbij wij werkelijk een onmiskenbaar phaenotypisch verschil in onze cultuurkring tussen mannen en vrouwen vinden, zijn juist die, waarbij wij aandachtig moeten stilstaan. Het kost immers de grootste moeite om tussen mannen en vrouwen enig feitelijk verschil te vinden. Men kan genoeg relatieve verschillen vinden, die gaarne als essentieel worden beschouwd. Het behoeft wel niet gezegd te worden, dat het ‘babbelen’ van meisjes en vrouwen niet aangeboren is, maar op grond van een aanleg, die schijnbaar hier niets mee te maken heeft, spontaan in de existentie is gevormd. Ook deze eigenschap is dus een echt cultuurproduct, zoals alle menselijke eigenschappen dit zijn. Nog een enkel woord over de helderheid van de vrouwelijke stem. Wij zagen reeds, hoe het tegendeel ons het expressieve karakter van het phaenomeen helderheid het duidelijkst toont. Het zware, donkere geluid in de mannenstem is het brommen en rollen als de donder. De zwaarwichtigheid, de grove structuur, de bedreigingen, de agressie kiezen alle de duisternis van dit donkere geluid. Men spreekt dan ook van een diepe stem. Hierbij moeten wij nog even stilstaan. Er is een bijzonderheid in het uitdrukkingsgehalte | |
[pagina 225]
| |
waarbij men van de stem zegt, dat hij diep en niet dat hij zwaar is. Men bedoelt daarmede, dat een stem, zoals deze tot ons komt, getuigt van een diepte van gedachten, bedoelingen of gevoelens. Nu is er zeker tussen diepte, duisternis en dreiging enige verwantschap, maar ook een zeer belangrijk verschil. Elke stem wordt diep onder bijzondere omstandigheden. De hoge stem is meestal niet diep, maar is oppervlakkig, ondiep. De jeugdige stem verdiept zich, dat wil zeggen verinnerlijkt zich, in de puberteit, ook bij de vrouw. Hier zijn verschijnselen, die nog volledig onderzocht moeten worden, ook met objectieve hulpmiddelen (met registratie van het stemgeluid). Wat spreekt zich in de diepte van de stem uit? De gloed, die meegevoerd wordt uit de innerlijkheid, waar het geluid zo lang resonneerde totdat het zijn dieptekarakter verkreeg? Is het een getuigenis van de ontische relaties van de mens, van relaties tot de gronden van het bestaan? Drukt de diepe stem wellicht de verwantschap uit met de liefde, de ondoorgrondelijkheid van het ‘Dasein als Wirheit’, die ook wanneer zij tussen mensen optreedt aan de stem zulk een onuitsprekelijke, ondefinieerbare diepte verleent? Wordt de stem daarom ook dieper bij alle smart, teleurstelling, verontwaardiging? Deze kring van problemen komen samen in het lichtende en tegelijk volle van de niet-zware, maar wel diepe stem, die wij soms bij de vrouw beluisteren en die hoge menselijkheid in de modus van het vrouwelijk zijn tegenwoordig kan stellen in harmonie met gestalte en gelaat. Welke mogelijkheden deze vrouwelijke menselijkheid in zich bevat, wordt ons enigszins openbaar bij het beluisteren van de bij uitstek diepe en toch heldere stem van een Spaanse danseres. Daarin verschijnt waarlijk geen passief-masochisme - maar een sterke zelfverzekerdheid door een geheime verstandhouding met het ‘Dasein’ in de overwinnende macht der liefde. In deze stem verschijnt de vrouw ‘waar de bloemen voor buigen, als zij voorbijgaat’, zoals het in een Valenciaans lied heet. De uit de diepte tredende stem is niet donker, maar openbaart in zijn heldere door- | |
[pagina 226]
| |
zichtigheid de rijke nuancen van kleur en de weelderige plooibaarheid van de gratie, die aan de jeugdigheid eigen is als deze de vrouwelijkheid bezielt. Deze stem is krachtig als de overgave van een waarachtige minnares en lichtzinnig als elke creatieve gave. Hierin toont de vrouw fierheid zonder agressie en zonder gewichtigheid, verbonden aan het fijnste tedere, nooit verzadigde aftasten der vormenweelde van het zijnde. |
|