De vrouw
(1951)–F.J.J. Buytendijk– Auteursrecht onbekendHaar natuur, verschijning en bestaan
[pagina 207]
| |
3. De symmetrieLa grâce est déviation des lignes constructives. Er bestaat nog een feitelijk verschil tussen het manlijke en het vrouwelijke gelaat, dat onze aandacht vraagt. Het gelaat van de vrouw is minder asymmetrisch dan dat van de man. Dit is eenvoudig een feit, dat men statistisch en meetbaar kan vaststellen. De betekenis van de symmetrie in het algemeen dienen wij echter nader te beschouwen. Het zich bewegen, dat de dierlijke levenswijze constitueert, - wij spreken hier niet over existentie, want alleen de mens bestaat in eigenlijke zin - is primair altijd een zich voorwaarts bewegen, een zich ergens heen bewegen. Het dier is altijd onderweg en heeft een wereld van een hier en een daarginds. De polaire structuur van de dierlijke wereld maakt al het andere indifferent, gelijkwaardig of waardeloos, niet van belang of niet vitaal bestaande. Het dier beweegt zich ergens overheen, de bodem, of in een bepaald medium, de lucht of het water. Er is dus in de dierlijke ruimte een boven, een onder en het vooruit en het achterwaarts gelegene. Indifferent is de onderscheiding van rechts en links. Wanneer terzijde iets opduikt, hetzij een gevaar of een prooi, en het dier wendt er zich van af of richt er zich heen, dan is dit iets weer achter of vóór het dier. Het dier leeft dus niet met de dingen, die terzijde gelegen zijn. De organisatie van het lichaam is altijd overeenkomstig met de levenswijze. De symmetrie als beeld van de vitale gelijkwaardigheid van de twee zijden is een oorspronkelijk beginsel van de gehele dierenwereld en is tevens de weerspiegeling van de | |
[pagina 208]
| |
meest eenvoudige vorm van de vitale situatie. Wat terzijde van de weg ligt, kan een doel worden en dus vóórkomen. Het kan ook het bedreigende zijn, dat voorbij gegaan of achtergelaten wordt. Er is dus in letterlijke zin een bio-logica, een logica van het leven, die afleesbaar is in de aanwezigheid van twee ogen, twee oren en één mond en van paren ledematen. Symmetrisch is ook het dierengelaat, de kop van het dier. In zoverre het een mimiek vertoont, drukt het alleen uit een nadering en een terugwijken, een zich openen en een zich sluiten. Ook de houding van de dieren is symmetrisch, zelfs bij de zoogdieren. Natuurlijk kan een hond of een paard wel stilstaan met één poot wat meer naar voren of met een terzijde gewende kop, maar dat is geen houding, die het dier ‘aanneemt’, maar het is een gefixeerd moment in het verloop van zijn bewegingen. Het is bijvoorbeeld een phase in een wending, het begin van een stap. Het is dus een tot staan gebrachte handeling of een initiale handeling, maar het is geen echte houding. Het is dan ook opvallend, dat in een prentenboek, waarin dieren vermenselijkt worden, of in een advertentie in de courant, waarbij ditzelfde beproefd wordt, een van de meest eenvoudige hulpmiddelen juist het aanbrengen van asymmetrie is; bijvoorbeeld een iets terzijde gewende kop, terwijl de ogen niet meerdraaien, maar naar de andere kant kijken. De ambivalentie, die in elke asymmetrie aanwezig is, wordt in het dierengelaat direct tot expressie van menselijkheid. Max Scheler zei eensGa naar voetnoot1: ‘Wanneer een hond binnenkomt en mij een knipoogje geeft, is het dier beslist een betvoerd mens’. Echte houding tegenover een situatie neemt het dier dus slechts aan in de zin van een initiale beweging naar iets toe en ervan af, een zich neerdrukken, zich oprichten, zich openen of zich sluiten. Bij de allerhoogste dieren, bijvoorbeeld de chimpansé, is het in hoofdzaak niet anders. Het komt echter voor, dat een anthropoïde aap asymmetrisch gaat zitten of bijvoorbeeld met het hoofd op een arm steunende. Dan ziet het dier er in hoge mate menselijk uit. In hoeverre het dier daarbij werkelijk intendeert een houding | |
[pagina 209]
| |
aan te nemen of alleen maar gaat zitten en liggen op de wijze, die zijn anatomie meebrengt, is een ander probleem. Hoe asymmetrisch echter de houding moge zijn, de gelaatstrekken blijven symmetrisch. Wie over ervaring betreffende het dierlijk gedrag beschikt, weet, dat het bovenstaande een te schematisch beeld van dit gedrag voorstelt. Een dier kan wel degelijk ‘weifelen’ en dit betekent, dat de situatie voor het dier geen duidelijke betekenis heeft. Het is echter de vraag, of zij daarom in menselijke zin dubbelzinnig is. In ieder geval ziet men bij honden in het schijngevecht, bij apen in het spel, bij de onduidelijke situaties - bijvoorbeeld schijnbaar bedreigen, terughoudend geven, halfvragend toespreken - die de mens voor zijn huisdieren oproept om mensachtige reacties uit te lokken, dat asymmetrische lichaamshoudingen soms worden aangenomen. Daarbij kan bijvoorbeeld de kop scheef gehouden worden, ten dele worden afgewend, terwijl de ogen nog toegewend zijn, enz. Het heeft de schijn of het dier echt een houding aanneemt tegenover de dubbelzinnigheid van de situatie. Dit is een van de vele voorbeelden, dat het menselijke in het dier zichtbaar wordt en het aannemen van asymmetrische houdingen is er in de dierenwereld in dezelfde zin als er liefde, haat, jaloersheid, nadenken, vrijheid, enz. is, - namelijk ‘in verschijning’. De symmetrie is de zuivere expressie van het zich ergens bevinden zonder dubbelzinnigheid. Het is dus de expressie van een zijn met iets of een zijn tegenover iets. Uit deze definitie der symmetrie wordt het begrijpelijk, waarom de asymmetrie als ontwerp van een dubbelzinnig bestaan in een dubbelzinnige situatie in principe menselijk is. Waarom is deze asymmetrie bij de man zoveel sterker dan bij de vrouw? De symmetrie als uitdrukking van ondubbelzinnigheid vindt men ook bij het kind. Het kind kan ongetwijfeld evenals een aap een asymmetrische houding aannemen en wel liggend, zittend en staand, maar het gelaat blijft steeds symmetrisch. Wij verstaan ook hier de asymmetrieën als posities, waardoor een beweging afgesloten wordt, als houdingen, waaruit een beweging begint of die op | |
[pagina 210]
| |
anatomische en physiologische gronden bij voorkeur gekozen worden. Wij vatten ze ook bij het kind niet op als het aannemen en dus bedoelen van een asymmetrische houding tot de situatie, die daarbij als dubbelzinnig wordt begrepen. Wanneer het kind dat doet of schijnt te doen, maakt het onmiddellijk op ons de indruk ‘ouwelijk’ te zijn. Het is namelijk een eigenschap van de volwassen mens de situaties niet te aanvaarden in de eenvoudige naïviteit van de vitale relaties zoals deze zich onmiddellijk aanmelden. Vandaar dat wij bij de volwassenen asymmetrie in de houding vinden en tevens in het gelaat, maar dit is dan een asymmetrie, die werkelijk geïntendeerd wordt. Deze geïntendeerde asymmetrie vindt men frequenter bij mannen dan bij vrouwen. Wanneer wij daaruit echter zouden besluiten om de asymmetrie uitsluitend een manlijk kenmerk te noemen, dan zou dit even onjuist zijn als de mening, dat de vrouw minder menselijk is. Een sociologische verklaring is echter onvoldoende. Ongetwijfeld eist de conventie in onze gemeenschap nog steeds - zij het ook minder dan voorheen - dat een sterk asymmetrische houding door de vrouw moet worden vermeden, daar deze houding een masculiene indruk maakt. De sociaal-psychologisch bepaalde oordelen veranderen snel en in een vorig geslacht werd nog de eenvoudigste asymmetrie, bijvoorbeeld het zitten met over elkaar geslagen benen, als een masculiene houding beschouwd. Wanneer wij afzien van deze traditionele waarderingsoordelen en ons uitsluitend beperken tot de expressie zelf, is het begrijpelijk, dat alle vormen van twijfel en van twijfelachtigheid in de structuur der uitwendige en innerlijke situaties, dus ook elke dubbelzinnigheid, die ontdekt wordt, bedoeld wordt, gedacht wordt, elke gedeeltelijke toewending en gedeeltelijke terughoudendheid, lichaamshoudingen en gelaatsuitdrukkingen eisen, die deze met elkaar strijdige betekenissen tegelijk vertegenwoordigen. Dit verwerkelijkt zich in het aannemen van een houding, waarbij men wel bij de dingen is, maar op een persoonlijke wijze, dat wil zeggen op een wijze die men zichzelf voorbehoudt. De phaenomenologie van | |
[pagina 211]
| |
de verschillende nuancen van dit houding-aannemen is zeer onvoldoende uitgewerkt en is voor de toegepaste psychologie van zeer groot belang, want het eerste, dat wij bij elk mens opmerken, is de houding, die hij aanneemt. Het kind kan zich toewenden of afwenden, het kan een situatie aanvaarden of afwijzen, het kan op een lokkende indruk positief of negatief reageren, en zo constitueren zich bindingen of loslatingen, die symmetrisch zijn naar hun oorsprong en betekenis. Een houding aannemen daarentegen betekent zich tegenwoordig stellen, maar niet geheel, dus met bedoelingen en met bijbedoelingen van bedoelingen. Het is een in zekere zin zichzelf blijven en dit op een bepaalde manier. De fundamentele dubbelzinnigheid, waarvan alle vormen van dubbelzinnigheid afgeleid zijn, is juist, dat men bij de dingen is en ook niet, dat wil zeggen niet eenvoudig, naïef tegenwoordig is. Het is verhelderend op te merken, dat in bepaalde situaties het zich eenvoudig tegenwoordig stellen door de situatie geëist wordt en dat de mens daaraan moet voldoen om de zin van de situatie te constitueren. Tegenover een meerdere (in het militair ceremonieel bijvoorbeeld), tegenover een rechter, tegenover God, tegenover een schoon tafereel - dus niet tegenover een schilderij dat men critisch bekijkt -, nemen wij geen houding aan en vertonen gelaat en lichaamspositie symmetrie. Bij een onderzoek naar de gebedshoudingen bleek, dat bij alle volkeren de gebedshoudingen symmetrisch zijn.Ga naar voetnoot1 De asymmetrische houding betekent het aannemen van een houding en dus iets anders dan het zich tegenwoordig stellen - zoals het kind tegenwoordig is - hetgeen in het gebed geschiedt. Wij zullen later aantonen, dat het niet een phaenotypische, maar een genotypische wezenseigenschap van het vrouwelijk-zijn is om bij de dingen te verwijlen en daarom zich ook meer toe of af te wenden zonder dubbelzinnigheid. Dit geschiedt in een veel rijkere differentiatie dan bij het kind, maar het doorbreekt de kinderlijke symmetrie van het gelaat in veel geringere mate dan bij de asym- | |
[pagina 212]
| |
metrisch-dubbelzinnige posities, die voor de vrouw minder constitutief zijn. De vrouw constitueert zichzelf als min of meer sympathetisch geïnteresseerd, als min of meer tegenwoordig en wijst eigenlijk daarmede de grondvorm van de critische houding af. De critische houding is in wezen agressief. Men behoeft niet zover te gaan als Hegel, die meent, dat het bewustzijn als zodanig van zijn oorsprong af vijandigheid betekent en wel, omdat in het bewustzijn hebben van iets datgene, waarvan men bewustzijn heeft, als het ‘andere’ verschijnt en dus relatief ten opzichte van de absoluutheid van het subject. Dit standpunt is een van de wortels van het existentialisme van Sartre en Simone de Beauvoir. Het bewuste zijn, het wetend zijn, is echter niet slechts intentioneel en critisch, maar ook een verwijlen, een zijn met het zijnde. In de critische houding wordt het andere met beslistheid in zijn relativiteit gesteld. De situatie wordt dus niet genomen als iets, maar bij iets, niet zoals ze zich ondubbelzinnig presenteert, maar als iets, dat verdacht is. Elk wantrouwen is vijandschap en dus afwijzend en bedoelt, iets eerst na onderzoek, na het voltrekken van onderscheidingen en scheidingen te accepteren. Het waardevolle moet van het waardeloze worden afgezonderd; er wordt achter het verschijnende iets gezocht en hierachter weer iets anders. Altijd blijft de betekenis dus onzeker. De critische houding is de uitdrukking van de principiële twijfel en het zich slechts voorwaardelijk inlaten met iets. Wij zijn ons bewust, dat onze houdingen en gelaatstrekken in hun betekenis doorzichtig zijn voor een aanwezige of mogelijk aanwezige medemens. Vrijwel altijd - zelfs in woede of verdriet - houden wij rekening met de blik van de ander en daarom worden de houdingen of gelaatstrekken van een ander met een andere affectiviteit beoordeeld, dan die welke zij representeren. Zij zijn meer dan alleen een ondoordachte expressie, zij zijn tevens de verschijningswijze van een ethische positiename. Sommige houdingen en gelaatsuitdrukkingen ergeren ons als onverschillig of onhebbelijk en wij corrigeren deze bij de kinderen en trachten ze bij ons zelf te | |
[pagina 213]
| |
verbeteren. Ten aanzien van de asymmetrie van de houdingen behoeft men slechts terug te denken aan de opmerkingen van de voor het ‘een houding-aannemen’ overgevoelige schoolmeester (en leraar), die dit niet bij een kind verdraagt en elke asymmetrie als een wantrouwen en een relativering van de positie opvat, die hij zelf tegenover de kinderen wenst in te nemen. Tradities zijn leezaam. De waardige, echt vrouwelijke zithouding is volgens alle portretten van de klassieke tijd van onze cultuur strikt symmetrisch. Nonchalante houdingen zijn, zoals het woord zelf al aangeeft, min of meer critisch, want zij sluiten in zich een relativering van datgene, wat in de houding wordt ontmoet. Omdat in de verhouding van de beide sexen ook het verliefdheidspel zo sterk vertegenwoordigd is, zien wij, hoe bijvoorbeeld in de ‘flirt’ vrouwen en niet minder mannen de onmogelijkste verdraaidste, asymmetrische houdingen en mimiek vertonen. Dit is minder de uitdrukking van een verstandelijke critiek, dan wel van de wens de dubbelzinnigheid te accentueren en te demonstreren. Asymmetrie treedt, zij het in geringere mate, op bij verlegenheid van kinderen en evenzo bij spot, ironie, verachting. Het laatste wordt geïllustreerd in het beroemde plaatje uit Darwin's boek over de uitdrukkingsbewegingen, waarop een vrouw afgebeeld is met aan één zijde een blote hoektand als teken van diepe verachting, een expressie die men in onze tijd vrijwel nooit meer aantreft. In al deze gevallen is de dubbelzinnigheid der situatie aanwezig en gerepresenteerd. Het zijn dus niet altijd critische situaties, die dubbelzinnig zijn, en zeker zijn het niet altijd ‘echt manlijke’. Er zijn onbesliste, onzekere, labiele verhoudingen, waarbij het subject niet veel anders intendeert dan eigenlijk de speelbal te zijn van de situaties in hun onzekere labiele structuur. Dan krijgt men gedragingen en expressies, die stellig niet sexueel gedifferentieerd zijn en dus bij man en vrouw beide kunnen voorkomen. Inderdaad, in het levendige gesprek verdwijnen de meest expressieve verschillen der sexen en men kan opmerken, dat bij de vrouw de asymmetrische trekken dan even gemakkelijk verschijnen als bij de man. In | |
[pagina 214]
| |
de omgang en in een levendige dialoog treft men niet een constant wereldbeeld aan en beantwoordt men dit niet overeenkomstig de grondvorm van zijn existentie, maar men wordt verwikkeld in een situatie, die voortdurend van betekenis verandert en die komende veranderingen aanduidt; daarom voortdurend een ander gezicht naar ons toewendt en van ons een ander gezicht vraagt. Niet alle asymmetrische houdingen mag men dus manlijk noemen. Ze zijn zelfs niet altijd uit het menselijke in de mens te begrijpen. Er worden immers door de lichamelijke organisatie in rust bepaalde houdingen geprefereerd, o.a. de tegenstelling van het standbeen en het speelbeen, het doorzakken in één heup. Het schijnt wel, dat er geen asymmetrische houdingen bestaan, die men specifiek vrouwelijk zou kunnen noemen, ook wanneer men daarmee niets anders bedoelt dan het phaenotypisch vrouwelijke van onze cultuurkring. Wel levert de hysterie door de onwaarachtigheid in de opvatting der situaties de mogelijkheid voor uitgesproken dubbelzinnige verhoudingen en houdingen. Men zou deze echter dan alleen typisch vrouwelijk kunnen noemen, indien men de hysterie als een echt vrouwelijk ziektebeeld - zoals vroeger gemeend werd - wenst op te vatten. Wanneer men aanneemt, dat de manlijke intentionaliteit de transcendentie is naar het verafgelegene en de vrouw zich meer richt op het nabije, dan zou daar nog niet een sterkere asymmetrie bij de man uit volgen. Integendeel: men zou verwachten, dat de vrouwelijke wereld, als een wereld van het voorhandene, aanleiding moest geven tot veel fijnere nuancen van critische aard. Het ver verwijderde is echter veel meer als nog onzeker, onduidelijk en eventueel dubbelzinnig gegeven. Bij het zich richten naar de verte, bijvoorbeeld het scherp luisteren naar een ver geluid, treden vaak asymmetrische trekken op, die de gelaatsuitdrukking masculiniseren, zoals bleek bij de beoordeling van photo's van mensen, die scherp luisteren naar een ver geluid en waarbij door de afdekking van het hoofdhaar en de kleding een neiging bestond, de gezichten van vrouwen als manlijk op te vatten. | |
[pagina 215]
| |
Ons bestaan in de neutraliteit van het dagelijks leven, in de wijze zoals men leeft, zich beweegt en van alles doet, - het bestaan in de vorm van het ‘men’, zoals Heidegger het noemt - heeft, door het ontbreken van een beslistheid van keuze en van een zijn voor zichzelf, het karakter van een zekere ongedifferentieerde menselijkheid overeenkomstig een indifferente wereld. De mens gaat aan de dingen voorbij, ontmoet ze, neemt ze aan of wijst ze af. Zo gaan de mensen door het leven met een aantal physiognomische verschillen, die echter niet veel meer dan traditioneel bepaalde habituele expressies zijn, die naar volk en stand wisselen. Iedereen is onderweg, gaat voorbij aan alles, dat aan hem voorbij gaat, en aanvaardt het gebeuren in zijn eenvoudige ondubbelzinnige feitelijkheid. In deze bestaansvorm van het ‘men’ is de sexuele differentiatie in houding en beweging minimaal. Man en vrouw zijn vrijwel gelijk in hun symmetrische en asymmetrische posities en mimiek. Het is nodig zich er telkens op te bezinnen, dat men de vraag naar het wezenlijke verschil tussen manlijk en vrouwelijk nooit kan beantwoorden, wanneer men zich alleen richt tot deze algemeenste en neutraalste bestaanswijze. Eerst wanneer het ‘Dasein’ van de mens de structuur van de ‘Selbstheit’ verkrijgt, waarmede Heidegger immers bedoelt de beslistheid, de ‘Entschlossenheit’ van de keuze en de hierdoor ontworpen situaties, dan pas treden de verschillen op, zowel individueel als groepsgewijze, naar standen, naar volkeren, naar leeftijd en naar sexe. Het gelaat in het bestaan als ‘men’ is dus meestal zonder veel uitdrukking. Komt het bestaan echter tot zichzelf, dan zien wij juist de geprononceerde symmetrie van het vrouwelijke en de asymmetrie van het manlijke gelaat. De portretkunst toont dit op allerhand wijze. Er zijn echter situaties - zoals wij reeds opmerkten - waarin de mens slechts zijn aanwezigheid uitdrukt; in de eerbiedige houding tegenover de rechter, in de bewondering voor iets of in de verhouding tot God. Bij deze ontmoetingen verdwijnen opnieuw de verschillen en de mens is niets anders dan mens-in-tegenwoordigheid. Vanuit de ontwikkeling van het oncritische kind naar het | |
[pagina 216]
| |
bestaan als mens in zijn vastbesloten greep op de wereld tot aan het ontspannen verwijlen in zuivere tegenwoordigheid zonder bijbedoelingen, zien wij de gang van het menselijk-zijn vanuit de ongedifferentieerdheid over de differentiatie der sexen naar de voltooide menselijkheid toe. Er is een wijze van bij zichzelf en het gegevene zijn, waarmede een ontspannen symmetrie overeenkomt. Dat is de toestand van het verzonken zijn in de slaap, de dagdroom of de voltooide wijsheid. Prachtig demonstreren dit de Boeddhabeelden. De wijsheidsexpressie hierin is die van het verzonken zijn in zich zelf en het door niets in de wereld geraakt worden, het zijn bij het onveranderlijk zijnde. Het is merkwaardig, dat in de beeldende kunst deze uiterste voornaamheid van expressie in menig vrouwenportret door kunstenaars is voorgesteld. Het is ook opvallend, dat de mystieke overdenking, waarbij een vrouw Zetel der Wijsheid kan worden genoemd, niet alleen een uitgesproken cultuurgoed van onze Christelijke beschaving is. In alle legende en sprookjes wordt over de wijsheid der vrouw verhaald. Het is een mythe; laten wij voorlopig zeggen: niets dan een mythe. Het is een mythe, wellicht zoals men spreekt over de wijsheid van een philosopherende poes op de hoek van de tafel, een mythe waarvoor de expressie aanleiding geeft, want geen enkele mythe wordt zonder motief ontworpen. De wijze, waarop Simone de Beauvoir aan de mythen voorbij gaat en daarin niets anders ziet dan de uiting van manlijk domineren of de waarheid verbergende bedoelingen, is onjuist. Natuurlijk is een mythe niet uitsluitend waarheid, maar in elke mythe zit een element van waarheid, want zij ontstond altijd uit het doorschouwde uitdrukkingsgehalte van een verschijningswijze. Al is een stilzittende poes in werkelijkheid geen philosooph, het is toch het beeld van een philosooph - althans van sommigen, die ook verkiezen niets te zeggen. Zo is het ook met de wijsheid van de vrouw; ook al heeft zij geen werkelijke wijsheid, zij kan het beeld van het tot wijze evenwichtige rust gekomen denken van de bezonken kennis in haar ontspan- | |
[pagina 217]
| |
nen symmetrie uitdrukken. Dit is wat in de legenden en sprookjes leeft: de ontkenning van het verwikkeld zijn in de wereld als eigenlijke grond van een verzonken zijn in zichzelf, bij zichzelf en bij het zijnde. De echte wijsheid is als het ware een niet meer arbeidend en zorgend, critisch onderscheidend bij de dingen zijn. Het is zelfs secundaire jeugdigheid in verschijning. Het is het transcenderen van elke transcendentie. Tussen de jeugdigheid, die leeft en geleefd wordt, en de distanciëring van het intentioneel gericht zijn, die wij de ouderdom noemen, ligt het menselijke bestaan uitgespannen. Het vrouwelijke beeld van dit bestaan verschijnt in dat van de jeugdigheid, maar vertegenwoordigt tegelijk in de oncritische symmetrie van houding en gelaat de distanciëring, waaraan wij de naam van de gereserveerdheid geven, geïntendeerde suspensie van de op de wereld gerichte intentionaliteit. De verschijning van de vrouw drukt een bestaan uit, dat niet in de pure vitaliteit van het jeugdige vervallen is, maar evenmin het zuivere geestelijke leven, dat niet van deze wereld is, bereikt. Tussen de uiterste mogelijkheden van de mens ligt het beeld van het vrouwelijke zijn, zoals wij het kennen en dat, onttrokken aan de rusteloze arbeid van de ‘homo faber’, door het ontwerp van haar wereld van waarde en diepte verwant is zowel aan het jeugdige als aan de wijsheid, naar beide verwijst zonder echter een van beide te zijn. Wij moeten scherp onderscheiden de uitbeelding, de verschijning, en de werkelijkheid. Wij richten ons op het ogenblik uitsluitend tot de aspecten van de vrouwelijke verschijning. Deze verschijning bepaalt sociologisch meer het oordeel en het practisch gedrag dan de werkelijkheid. In alle dagelijkse menselijke verhoudingen doorzien wij iemand niet, maar nemen wij hem zoals hij optreedt, zoals hij zich vertoont. Wanneer onze critische zin wellicht de poes toch niet een philosooph wil noemen, verschijnt zij toch telkens als zodanig, alleen is deze verschijning vluchtig en belangeloos. In de verhouding der sexen echter is de verschijning meestal belangrijker dan het wezen. De betekenis van het ontspannen jeugdige, symmetrische gelaat van de vrouw is afhankelijk van het tegendeel - de | |
[pagina 218]
| |
typisch manlijke expressie. Het manlijke verschijnt in een gelaat, dat geïnteresseerd is - inter-esse in deze zin van het tussen het zijnde zijn -, dat intelligentie is in de zin van het inter-legible, het tussen de regels lezen, dat geïrriteerd is in de zin van geprikkeld tot agressieve en dus critische reactie. Het manlijke wordt dan in de aanschouwing begrepen als de ontkenning van het opene, het symmetrisch ontspannene, het jeugdige, en het beeld van de wijsheid. Wij spreken hier natuurlijk niet over mannen en vrouwen, maar over het manlijke en het vrouwelijke in de mens. Menig mannenportret - het portret van Goethe op oudere leeftijd - vertoont de ontspannen symmetrie, de geopendheid, de eeuwige jeugd verbonden met bezonken wijsheid in het gelaat, dikwijls schoner dan de beeltenis van een vrouw. Maar bij beiden kan ook de tegenstelling der sexen opgeheven zijn in hun verbinding tot voltooide menselijkheid. Er bestaat - zo merken wij tenslotte nog op - een ongewilde asymmetrie in de houding, die typisch vrouwelijk is. Zij is door BayerGa naar voetnoot1 ontdekt als kenmerk van de gratie en verschijnt als een ‘jeu des axes’. ‘La grâce est déviation des lignes constructives.’ In plaats van een rechte mediane as van het lichaam, zien wij - zoals talrijke beelden van de gratieuze vrouwenhouding tonen - een golvende middellijn en daardoor niet evenwijdige transversale assen. Een scheve hoofdhouding, het lager plaatsen van één der heupen, een lichte buiging in één knie en elleboog veroorzaken een ondulerende mediaanlijn, een scheve stand van de verbindingslijn der ogen, van de schouders, borsten, heupen, knieën en enkels. Het gratieuze van deze vrouwelijke lichaamshouding, in caricatuur op modeplaten en bij mannequins waarneembaar, eist echter een asymmetrie van geheel andere aard dan bij het manlijk aannemen van een critische dubbelzinnige houding. De ‘echt’ vrouwelijke asymmetrie is niet-dubbelzinnig, maar harmonieus, dat is één-stemmigheid. Zij is een rhythmische innerlijke verhouding der delen tot elkaar, een melodisch spel van lijnen. Wij zouden hier moeten spreken van een | |
[pagina 219]
| |
bedoelde demonstratieve immanente asymmetrie in tegenstelling tot de transcendente asymmetrie van het manlijke houding aannemen tegenover iemand of tegenover een situatie. Ook de symmetrie als act van ‘hier ben ik’ is transcenderend, terwijl de symmetrie van het dier even pseudo-immanent is als die van het jeugdige en vrouwelijke gelaat. Het is opvallend, dat in de kunst de uitbeelding der vrouwelijke gratie wel een asymmetrische hoofd- en lichaamshouding eist, maar een asymmetrie van de gelaatstrekken beslist uitsluit. Daarom femininiseert een scheve hoofdhouding zonder asymmetrische mimiek evenzeer als het doorzakken in de heup (‘hanchement’) en dus de rhythmische golving der assen het manlijk uiterlijk, zoals talrijke Griekse beelden ons tonen. Tenslotte moge opgemerkt worden, dat ook de coquette houding, die men terecht bij uitstek vrouwelijk noemt, een sterke asymmetrie vertoont. Dit is echter niet in tegenspraak tot onze opvatting van de sterkere asymmetrie bij de man. Wij merkten reeds op, dat de asymmetrie algemeen menselijk is en dit moet zijn als lichamelijke vertegenwoordiging van de dubbelzinnigheid, waarmede de mens zich in situaties verwikkelen kan. Er is echter een principieel verschil tussen weifelen en twijfelen! In de coquetterie treedt de vrouw zonder bedoelde dubbelzinnigheid en critische twijfel tegenover iemand op. Er is wel een intentie om tegelijk zich als gevend en terughoudend tegenwoordig te stellen, maar juist dit is een weifelende wijze van in de situatie te bestaan, die ook bij een jong kind en zelfs bij een dier kan voorkomen, hoewel dan niet als een coquet-weifelen. Het eigenlijk coquette constitueert zich eerst, doordat door de weifeling heen het erotisch-sexuele van het typisch vrouwelijke gedemonstreerd wordt en wel als een gespeelde aanbieding van weifelende overgave, van voorzichtige toenadering en verlegen terugwijken. De genoemde gratieuze immanente asymmetrie is daarbij het grondpatroon voor de vele varianten van gecombineerde toe- en afwendingen en alle nuancen in de houding van hoofd, romp en ledematen, die de traditionele vormen van passieve bereidheid, actieve | |
[pagina 220]
| |
verleiding, het zich laten grijpen en het willen ontsnappen, uitbeelden. Juist omdat hierbij dubbelzinnige gedragsvormen tegelijk met een constant vrouwelijk-gratieus, immanent voor-zich-zelf-zijn worden vertoond, is er een specifiek vrouwelijke asymmetrie, die van de manlijke critische houding principieel verschilt. |