- Waarom da? Wilt ge weer naar zee, lacht zij.
- Neeë,.... maar het land is stille, en de menschen,.... och, het is mijn land nie meer. Hoe gaat het thuis, en als vader eens sterft....
- Ge kunt entwat maken, hetgeen uw vader nooit heeft gekund, ge kunt een mate van welstand voor u maken, voor u beiden.
- Welstand, wat schiet ge daarmee op?
- Wat peinst ge dan eigenlijk?
- De doelloosheid vreet mij op. Werk is 't er genoegt. Maar dan nog.... 'k zijn nie gerust. 'k Zijn alleenig.
Hoe dikwijls heeft zij dat niet gehoord van dien ouden Van Mullem. Wordt Sjef evenzoo? Zij heeft gehoopt op zijn sterkte, die al den prietpraat van het dorp trotseeren zou, die alles zou uittillen boven het gewone, het gemeene, het voorbije.... Nu klaagt hij over het alleen-zijn....
- En uw vader dan, hebt ge die niet?
Hij staat mij zooverre af.... Gij zijt dichter bij mij.
- Ja, nú tenminste. Zij stoot tegen zijn arm.
- Nee, zotte, zoo nie, zegt hij kort...., hij zwijgt er verder over. Een kwart uurs lang zwijgt hij, dan begint hij weer. - Zoudt ge met míj kunnen verder leven.... Zij geeft geen antwoord nog, en hij spreekt rap en wat zenuwachtig verder....: - 'k Beginne verkeerd, 'k moet u vragen, Maria, of ge mij niet zoodanig veranderd vindt, dat.... dat.... onmogelijk is, hetgeen eens was, lange geleden.
Zij kleurt, maar het is van een geheimzinnige vreugde, welker oorsprong zij niet weet. Houdt zij van hem? - Ge zijt veranderd, Sjef, ik ook, vaneigen, en over vroeger...., och, wat was dat? Ge gingt met mij om melk.... Een kus, een groetje.... Het is alsof