zoolange bij het peerdenvolk gediend hebt, dan weet ge van het een en ander af.
De commercie van Fons van Mullem gaat er beter door. Zijn hart spreekt luider, een trots zit in zijn lijf, hij kan nu vooruitkomen. Hij kan misschien zelfs rijk worden. Hij is verdekke een grootboer! Dat houdt hij zich tenminste voor. Ze moeten nu zoo langzamerhand beginnen met den uitzaai der winterkorens. De burgemeester heeft hem gewaarschuwd, dat het tijd begint te worden. Maar daar weet die Duitscher niets van, daar moet Lowie voor zorgen.
Dat is een slim gedacht van Maria geweest, om dien vent binnen te halen, die heeft van de peerden verstand, en Lowie weet meer van het land, den uitzaai en den uitkoom.
Maria lacht eens naar dien soldaat, die daar tegenover haar zit, of die nevens haar voortgaat op den weg naar het stille dorp. Zijn leven gaat nevens het hare, maar als hij op het land staat, of in de stallen, bij de loome peerden, dan voelt hij dat zijn hart twee verlangens bergt.... Zijn verlangen, het drijft hem naar huis, naar de Heimat. Doch ook zegt het verlangen, met Maria's stem: - Blijf Ulrich, blijf!
Maria wankelt in haar droom, die des daags evenzoogoed gedroomd wordt als in den nacht, van Sjef naar den Duitscher. Sjef vervaagt daaruit, totdat er weer een brief komt, dien zij lezen moet, waarop zij antwoorden moet. Maar zij kan niet schrijven, dat zij haar eigen hart voor een keuze stelt, zij kan niet schrijven: - Sjef, ik wil wachten met mij uit te spreken, totdat ge hier zijt.
Wat is er met Sjef, hij pent zijn korte, krabbelige woorden neer, op het grauwe papier, dat wie weet waar vandaan komt. Zijn brieven zijn uit een verre haven. Hoe zit dat, komt hij dan nooit naar huis? Hij vaart niet meer, hij werkt aan de kaden. Wat voor werk, dat