kregen, naar Russisch en Duutsch voorbeeld, en die aleens aan het spelleke wilden meedoen. Heel dien strooibrand verflauwde en de ruste van het lage land overwon.
Nog branden, getemperd, de hartstochten voort, maar zij zitten verborgen achter menschengezichten, waar ge somtemets niet uit kunt geraken.
- Halt! zeggen de douanen der grenswacht, papieren!
Fons van Mullem haalt zijn zakboek uit, vouwt zijn papieren open en zwijgt. Een gendarm gaat er mee in het kantoor, en hij kan wachten. Hij trekt Sabine aan den toom, de karre verrolt tot onder de boomen aan den slootkant. Hij steekt een pijp aan, hij ziet naar de nevels, en naar het donkere hol der wegkromming, vlak voor hem.
De mane staat in een mist.
Hij bromt: De mane in een nist,
In de verte trilt het ronken van een motor.
En daar toet entwat, 't is messchien op de zee. Een boot.
.... Een boot.... Sjèf! Hij frommelt in zijn binnenzak, maar de gendarmen hebben dien brief van Sjef ook meegenomen voorzeker, hij stak tusschen zijn papieren.
Wat staan daar allemaal voor vremde dingens in.... Sjef vaart niet meer op de ‘Pernambuco’.... 't Is nu een schip, waarvan hij den naam vergeten is.... En wat zijn de matrozen en de stokers? Pariás, of pariós.... hij herinnert zich het woord niet goed.... Wat zijn dat voor vinten? En waar zij varen met dat zotte schip, dat verstaat hij niet. 't Staat er niet in...., hij zal nog eens zien.
Een brief, wat is een brief,.... maanden en maanden gaan voorbij, en ge krijgt dan entwat waarvan ge niets verstaat.