bij het bed. Met een breed gebaar heeft hij zijn klakke afgenomen, hij slaat ze tegen zijn pilobroek, en hij ziet niet op, als hij begint te spreken....
Dat is zoo de gewendte bij de roomsche boeren, misschien, denkt Jo. De dokter komt binnen. Hij gaat op zijn teenen naar de bedstee toe, en knikt. - Voorbij, zegt hij zacht.
Doch Fons van Mullem spreekt voort.
- Ge waart goed, bazinne, en wij, die gevlucht waren voor den oorloge, hebben Uw brood gegeten.
Hij zoekt niet naar zijn woorden. Wat is dat met Van Mullem? Hij stottert niet, hij staat daar, en spreekt rustig verder, met een stem, die liefdevol is, en zachtmoedig, gelijk geen mensch nog wel ooit van hem gehoord heeft. Hij bidt daarna. En dan gaat hij de kamer uit. Op het erf zoekt hij de stilte, om alleen te zijn. Hij voelt zich verlaten. Een oude boer is hij, en immer laten ze hem in den steek.
De aarde slaapt in den nacht.
Zij slaapt, binst de bazinne daarbinnen afscheid van haar genomen heeft.
Daar gaat een weemoed door Fons van Mullem heen. Nu is hij weerom alleen, en Sjef is er niet, en niemand is er om bij hem te zijn.