zij, en hij herzegt dien naam wel drij-, vier maal: Sinte Anne ter Muyden....
Wanneer hij nu kost in de kronijken van den pastoor van Lapschuere zien, zou hij weten, dat Sinte Anne ter Muyden een machtig stedeke was, ja, en een zeerooversnest. De booten voeren van hier weg, het Zwingat uit, vereend met die van Sluis, dat in de welvarendste jaren Lamminsvliet genaamd was. Maar de kronijken van den paster van Lapschure zijn niet eens noodig, want het is de koeier van Sanne de Zwarte die zijn streek kent. Hij heeft dat allemaal van den ouden doomnie, die nu allange gestorven is. Dat was een mensch, die vele dingen wist. En peinst ge somtemets, dat bijvoorbeeld de torenwachter met zijn grijzen baard, peinst ge somtemets dat díe niet vele weet?
De koeier, Schapertje, gelijk ze hem noemen, kan in den kalmen avend aan zijn korten doorrooker trekken, zoodat het klokhuis erin spettert, en een gloed van den brandenden toebak over zijn wezen glijdt; en dan kan hij aan het vertellen gaan. De Turken zijn in dit kleine stedeke binnengevallen.
- Die kwamen van Tuurkye, ja, van Tuurkye, baas Van Mullem, en wa dienk je da die deeën, die brochten de krunagels en den peper, en tapieten 'ierbinnen, van die schoone gewevene, en ze zeien tegen den burgemeester: geef ons eten en drienken, en morgen varen me weer weg. De burgemeester dee da, en ze vaarden weg, naar andere landen, en tien jaar later kwamen diezelfde schepen weer terug, en toen was 't er één bie, die kwam van den Keizer van Tuurkye, mee schoone geschenken voor die van Sint-Anne. En ze kregen een 'alve mane in ulder wapen, die van 'ier, die staat er noe nog in.
Fons van Mullem hoort toe. Hij zou nu willen vertellen van het