- Maakt alles gereed, Sjef, pakt de kleeren, en het noodig gerief. De reste kunt ge achterlaten....
De platte karre, waarmee zij van de Kempen hier naar toe zijn gekomen, doet weerom dienst, maar welk een vreemd bedrijf is dit opladen. In den noen trekt Sjef weg. Hij moet het aan Maria zeggen. Aan het doktoorshuis staat hij ineens verlegen, hij durft niet bellen. Hij weet vaneigen niet dat de doktoor niet thuis is, en dat madam slaapt, nadat zij van den doktoor een tablet gekregen heeft. Madam van den doktoor, zij heeft bericht gehad, dat haar zoon, die in Parijs zat te werken, vrijwillig weggetrokken is naar het leger.
Sjef klopt aan de deure.
- Gij Sjef, wad-is 't?
- Mária, vader wil wegvluchten voor den Duts, en 'k moe mee. Hij ziet haar aan, zij is rood geworden. - Waarnaartoe dan? - 'k Weet nog nie, maar naar 'Olland.
Zij trekt hem naar binnen en sluit zacht de deur. Veel zegt zij niet, maar zij weet wel, dat er nu entwat te gebeuren staat, zij voelt dat zij niet veilig meer is in dit stille dorp, waar het nu in den noene 'lijk uitgestorven is. Zij schreit. Wat moet zij doen, wat moet zij doen?
Sjef kan haar niet troosten. Hij pakt haar hand en streelt die. Twee kinders, zoo tegare, twee verlaten kinders, die van de wereld niet afweten, en de wereld niet van hen. Fons van Mullem staat weer op hem te wachten. Hij is klaar. Hij kan vertrekken.
Hoe of het komt, dat is niet geweten, maar in dien nanoen trekken vele karren over den weg. Zij komen van Brugge, 't is de rijkdom die daar gaat. Schoone glimmende voituren, groote wagens, beladen met alderlei rijk huisraad. Ziet ge wel, ook diè vluchten.... En 'lijk of dat aantrekking heeft, zijn er dien dag in Dudzeele nòg men-