De zwarte kost
(1974)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermdIIIToen Massijn met valavond alleen in Akspoele terugkwam, aarzelde hij even of hij rechtstreeks naar huis, dan eerst in Het huis van Commercie om een glas bier zou gaan. Juist vóór de stoep nam hij plotseling zijn besluit en trad binnen. Hij was, ofschoon innerlijk nog sterk opgewonden, uiterlijk heel wat gesust en ontnuchterd; en het maakte hem angstig te weten, wat voor een indruk de gebeurtenissen van de dag op Eulalie zouden teweeggebracht hebben. Hoewel hij niet, in de echte zin van 't woord met haar verloofd was, toch bestond er sinds jaren tussen hen een ernstige genegenheid, zij steeds wachtend dat hij haar ten huwelijk zou vragen, hij steeds aarzelend om het te doen, in zijn hoogmoed gekrenkt door de gedachte met een herbergmeisje te trouwen, en niettemin steeds door iets machtigs, waartegen hij vruchteloos poogde te worstelen, tot haar aangetrokken. In de laatste tijden toch had hun liefde bepaald wat vooruitgang gemaakt: hij had haar | |
[pagina 414]
| |
serieus van trouwen, en, zich voor eigen rekening te plaatsen, gesproken. Als ze nu van haar moeder een ordentelijke bruidsschat kreeg, kon de lang uitgestelde verbintenis wellicht spoedig tegemoet gezien worden. Hij hoefde niet lang te wachten om de indruk waar te nemen, die hij die dag op Eulalie gemaakt had. Zij stond achter de schenktafel toen hij binnenkwam, bezig met glazen te spoelen, het aangezicht rood en de blik koel, de mond misnoegd omlaag getrokken. Zij beantwoordde ternauwernood zijn groet, bracht hem zwijgend 't bestelde glas bier, nam haar breiwerk op en ging er opzij mee zitten. Een viertal andere klanten waren in de herbergzaal aanwezig, zwijgend, met de pijp in de mond en spotachtige blikken, schuins op hun stoelen gezeten. In een hoek zat bazin Vleurick, Eulalies moeder, een dikke, zestigjarige vrouw met wijd van elkander staande ogen, wat aan haar blik een verdwaalde uitdrukking gaf, erwten te doppen. Een korte stilte heerste, even gestoord door het geluid van de ouderwetse Vlaamse klok, die, door het driemaal herhaald geroep: ‘Koekoek! koekoek! koekoek!’ het geslagen halfuur aanduidde. Massijn zette zich neer, keek naar de naïef-geschilderde uurwerkplaat, waarop een moordenaar afgebeeld stond, die met de linkerhand een gevallen reiziger bij de keel, en, in zijn rechter, een opgeheven dolk hield, dronk even van zijn bier, zette het glas naast zich op een tafeltje, floot stil een deuntje. Eulalies koel onthaal maakte hem wrevelig, en in zijn binnenste voelde hij weer, met een vlijmende prikkel van toorn, de herinnering aan de hoon stijgen, die hem 's middags in het dorp te beurt gevallen was. Doch hij wilde er niets van laten blijken, hij zou er zich ditmaal met moedwil boven stellen; en, na een nieuw stilzwijgen, veinzend noch de spottende blikken van het viertal dorpelingen, noch de mokkende misnoegdheid op Eulalies aangezicht te bemerken: - Eh...ehwel, Eulalie, sprak hij gemaakt-luchtig, terwijl hij zich als in verrukking ruw de handen wreef - hebt ge mij va...andaag gezien met mijn twee zwa...a...arte prinsen. Zij antwoordde niet dadelijk. Zij bleef een poosje stil voortbreien, met diep gebogen hoofd sneller haar naalden bewe- | |
[pagina 415]
| |
gend, alsof zij al haar aandacht aan die arbeid wijdde. En eerst toen zij haar steken opgeraapt, en de naalden hoger onder haar oksels getrokken had, vestigde zij een koele blik op hem en sprak, bijna toonloos, als in diepe onverschilligheid: - O, bah ja ik,... 't was schuene, zilde.Ga naar voetnoot1 En gedwongen glimlach kwam even over Massijns licht trillende lippen. Hij schoof zijn stoel een weinig nader bij de hare en, strijdlustig, met iets wreveligs in de uitdrukking van zijn, op haar wrikkelende naalden gevestigde, ogen: - Is 't nie...iet schoon, 't is misschien to...och wel interessant, hernam hij. - 't Is in elk ge...eval to...och interessanter da...an hetgeen men hier da...agelijks in deze sto...omme gemeente te... te zien krijgt. De drinkers maakten een beweging op hun stoelen of zij het praatje heel aardig begonnen te vinden en Eulalies wangen kregen een sterkere kleur, terwijl de naalden al vlugger en vlugger tussen haar bedreven vingers heen en weer wrikkelden. Opnieuw heerste een ogenblik volkomen stilte gedurende welke men niets meer hoorde dan het langzaam tiktak van de klok en het eentonig geflap der gedopte erwten, die bazin Vleurick in een aarden schotel liet vallen. En in die benauwende stilte staakte Eulalie eensklaps het breien, keek weer tot haar minnaar op, slaakte een zucht van komische wanhoop en sprak, na een kort, gedwongen lachje en een trage hoofdschudding: - Kijk, kijk, kijk, ik kan niet peinzen waar gij het toch altijd uitzoekt! Wat al konten zult gij nog uitsteken! Gebelgd, geërgerd, met toornig schitterende ogen, was Massijn deftig opgestaan en had hij zijn stoel weer achteruitgeschoven. Een ogenblik staarde hij haar roerloos, met bevende lippen aan; en dan, de stem verkropt, terwijl zijn aangezicht van gramschap scheen te zwellen: - Ko...o...konten!... ko...o...kokonten! Ik vind dat ge wel zee...eer onbeleefd zijt, weet ge, Eu...Eulalie!... En plotseling, gerevolteerd: - Wee...ee...eet gij hoe ik zulke smaad be...beantwoord? vroeg hij, bijna dreigend, in de drukkende stilte van de her- | |
[pagina 416]
| |
bergzaal, waar zelfs bazin Vleurick van ontzetting 't erwtendoppen had gestaakt. - A...alzo zie! riep hij. En statig keerde hij zich om en stapte de deur uit. |
|