De zwarte kost
(1974)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermdIIEen groot deel van de namiddag bleef de woning van de weduwe Massijn, evenals een huis waar een moord geschied is, aldus met een luidruchtige menigte omzet. Daarbinnen, in de woonkamer, waar de gasten met de huisgenoten aan de dis zaten, beletten de neergelaten rolgordijnen de indringende blikken, maar onrustbarend luid weergalmde af en toe 't geschater en 't gejouw, het schoppen op de muur en 't tikken op de ruiten. Massijn, nu zijn schrik wat over was, raakte weer opgewonden van verontwaardiging en toorn. Hij vond het een schande, een wraakroepende schande, dat de politie hem tegen de aanrandingen van dat smee...ee...erig gepeupel niet beschermd had; hij sprak van niets minder dan een klacht bij de Minister van Justitie en wellicht bij de Koning zelf in te dienen. En voortdurend, om zichzelf moed te geven, schonk hij zijn glas vol wijn en stootte hij aan tegen de glazen van de prinsen, hen insgelijks met trillend-stotterende stem tot drinken aanmoedigend, beurtelings in het Vlaams en het Frans | |
[pagina 411]
| |
bluffend uitroepend: - Wees ma...aar gerust; n'ay...ay...ayez pas peur mes princes; je sau...aurai bien vous protéger co...ontre cette canaille. Zijn moeder, een dikke zestigjarige vrouw, met een geel gerimpeld gezicht en goedige bruine ogen, die tot nu toe in haar ontsteltenis nog geen klank geuit had, viel hem, met een wanhopige blik op de twee zwarten, in de rede: - Maar waarom dan ook zo publiek met ze door Akspoele gelopen? - En dan nog op een zondag, als al het volk op de been is, riep Fietje kribbig. - Ko...o...kon ik misschien voorzien da...at dat smee...erig volk zich zo scha...andelijk zou gedragen? sprak driftig Massijn, met een verachtend gebaar naar de vensters. - Och ge steektGa naar voetnoot1 ook altijd zulke kontenGa naar voetnoot2 uit! antwoordde Fietje gebelgd, met vuurrode wangen van tafel opstaand om in de keuken het gebraad te halen. De beide negers, voortdurend roerloos van schrik op hun stoelen gezeten, aten schier niet, spraken geen woord. Zij luisterden met angstige spanning naar het aanhoudend gedruis in de straat, en van tijd tot tijd liep er een rilling als van koude over hun donkere huid. Tevergeefs poogde Massijn hen op te beuren, hen te doen eten en drinken, hen tot een gesprek uit te lokken: hun bange blik bleef halsstarrig gevestigd op de zich achter de neergelaten gordijnen bewegende schaduwen: hun gehoor was slechts vatbaar voor de onheilspellende geluiden die van buiten daar tot hen binnendrongen. Een paar keren wisselden zij enkele woorden in hun moedertaal, en eindelijk sprak Badoe tot Massijn met doftrillende stem: - MassaGa naar voetnoot3 nous retourner Amertinge. Massijn, die reeds een weinig door de drank verhit was, maakte een gebaar van opstand. Hij had zich wel voorgesteld, gedurende verscheidene dagen, met zijn prinsen, eerst de bewoners van Akspoele en daarna die der omliggende gemeenten te overbluffen, en de gedachte dat een zo heerlijk | |
[pagina 412]
| |
plan zou onuitvoerbaar wezen, was voor zijn verwaande hoogmoed onuitstaanbaar. Met nadruk drong hij erop aan dat de prinsen tóch zouden blijven. Het ware lafheid voor het gebries van zulk een janhagel te vluchten; men moest de stomme smaad het hoofd durven bieden; men moest durven tonen dat men man was. Hij had opnieuw zijn glas geledigd, hij was gans opgewonden opgestaan en wakkerde de prinsen aan zijn voorbeeld te volgen, en maar terstond stoutweg de voorgenomen namiddagwandeling in het dorp aan te vangen. Zij zouden eerst het huis van Commercie bezoeken, dan Den Appel, dan De Kroon, dan bij enkele voorname ingezetenen ten huize gaan, om zich te tonen. En men zou eens zien of iemand hand of vinger naar hen durfde uitsteken. Reeds had hij beslist zijn hoed opgezet en uit een hoek zijn zwaarste wandelstok gehaald; maar toen de negers, die niets van zijn woorden verstonden, aan zijn manieren en gebaren begrepen waarvan er kwestie was, overweldigde hun een zo hevige schrik, dat zij beiden plotseling in tranen uitbarstten, en zich met de zwarte vingers aan de rand van de tafel vastklampten, als om zich desnoods met geweld tegen de geduchte uitgang te verzetten. En daar tot overmaat de voor de vensters saamgeschoolde menigte, die wellicht iets van Massijns uitval gehoord had, juist op dat ogenblik weer in dreunend hoongejouw losbrak, begonnen de prinsen, eensklaps zelf met draaiende ogen zó wild van angst te schreeuwen, dat moeder Massijn en Fietje huilend in de keuken vluchtten. Toen begreep de rampzalige Massijn dat hij zijn heerlijk plan bepaald moest opgeven. Op zijn dringend verzoek kwamen moeder Massijn en Fietje bevend terug in de kamer, en een korte beraadslaging werd gehouden. Het was vier uur; indien men spoed maakte kon men te Bavel de trein van vijf nog halen en dan zouden de prinsen ook vóór de avond te Amertinge nog terug zijn. Maar hoe gedaan om aan dat razend gepeupel te ontsnappen. Massijn, die het als naar gewoonte hoog in 't hoofd had, stelde voor een huurkoets te bestellen en er maar wild mee dwars door het gewoel heen te rijden, al werden er ook wat armen en benen verpletterd. Doch moeder en Fietje, vindend dat het al bont genoeg geweest was, en dat | |
[pagina 413]
| |
men ook reeds meer dan genoeg geld verteerd had, bestreden dit plan en beweerden dat zij heel goed langs 't achterpoortje van de tuin konden uitgaan, en aldus, door de binnenwegen, het station bereiken. De beide prinsen, die van heel het gesprek slechts duidelijk dit éne woord ‘station’ opvingen, knikten gretig toestemmend met het hoofd en herhaalden op schor-trillende toon: - Oui, oui, Massa, station, retourner station Amertinge. En 't werd aldus besloten. Badoe en Soera, hun rode pet in de hand, namen beleefd afscheid van moeder en Fietje, en volgden met rasse tred Massijn door de tuin. De beide vrouwen, bezorgd-hoofdschuddend op de drempel van het achterdeurtje staande, zagen, met een gevoel van verlichting, de schelrode petten en kousen zonder verdere onheilen achter de haag in 't groene veld verdwijnen, terwijl aan de voordeur, begeleid door geschreeuw en voetengetrappel, opnieuw het walgelijk straatdeuntje weergalmde, waarmee 't gepeupel 's ochtends de prinsen en Fortuné tot aan hun huisje vergezeld had. |