| |
| |
| |
Tweede bedrijf
Op Raveschoot. Links een ruim terras met balkon en sierplanten en bloemen. Een trap naar beneden in den tuin. Rechts hooge boomen waarin brandende lampions hangen. Middenplan een vijver en in den achtergrond den tuin, schitterend verlicht. Op het terras tafel en stoelen. Op de tafel ververschingen. Dans en muziek in de verte.
Bij het ophalen van 't gordijn zit Waller rustig in een fauteuil naar het feest te kijken.
| |
Eerste tooneel
waller, van maanen; later mevrouw waller
(tot Van Maanen, die hijgend de trap opkomt)
Komt u ook eventjes uitblazen, meneer Van Maanen?
(met den zakdoek aan zijn voorhoofd)
Pfoe! zegt u maar ‘uitstoomen’ meneer Waller. Nou, dat dansen, op onze leeftijd, zeg...!
U doet het anders nog flink.
Jawel; maar, weet u, de adem is niet meer dàt. Hoe of arthur het uithoudt begrijp ik niet. Die is kras, hoor!
(kijkt om zich heen)
Lieve Hemel, wat 'n dorst! Komaan, 'n toddy.
(maakt zich een drankje klaar)
(stil-genoeglijk-lachend)
O, Arthur, dat is de eeuwige jeugd. Als ik denk dat ik toch maar drie jaar ouder ben, en met zoo'n buikje zit.
(achterover in een fauteuil)
De gewoonte, meneer Waller; het dagelijks oefenen in allerlei sport. De ‘training’ zooals die lui het noemen. Dat houdt je jong
Begrijpt u dat zoo'n man niet getrouwd is, dat hij niet trouwt...
| |
| |
Best.
(verbaasd gebaar van Waller)
Hij heeft 'n dol-gezellig leventje.
Jawel; maar toch, die eenzaamheid; en dan voor later, als hij oud wordt. Wat heeft hij eindelijk aan al dat moois, zonder vrouw, zonder kinderen?
(links op, élégant uiterlijk)
Zit je hier, man? Ik heb je overal gezocht.
(tot Van Maanen, die opgestaan is en haar een stoel aanbiedt)
Vindt U 't geen prachtig feest, meneer Van Maanen?
Prachtig, mevrouw; eenig! Komt U ook 'n beetje bij ons zitten?
Gaarne.
(gaat zitten. Kijkt naar de verlichting)
Wat is het aardig van hier uit! Is het niet net als op 't tooneel, zoo'n décor uit 'n opera, met al die lichtjes en de muziek?
(tot Waller)
't Doet me denken aan Louise, weet je wel, in de derde acte, geloof ik, als ze van op het terras te St. Cloud naar de verlichting van Parijs kijken.
Juist; als ze daar tegen mekaar staan op te brullen van
(met overdrijving)
Pariiii!... Pariiii... Paruuu...!
Foei, meneer Van Maanen, houdt u ook al niet van muziek!
Jawel, mevrouw, matig. Maar niet van Paruuu...! Paruuu...! Paruuu...!
Ajakkes! wat is u prozaïsch! Houdt u dan ook niet van Schumann, van Beethoven, van Mozart?
Matig, mevrouw, heel, héél matig...
Welke Strauss? De Donau-parfumeur of de dolle Papoea?
(Proestgelach van Waller)
Ajakkes, meneer, u moest u schamen.
Ik kan 't niet helpen, mevrouw. Ik mag wel zoo'n tierlewietje en 'n dansje, maar over 't algemeen heb ik 't land aan lawaai-kunst. Ik hou meer van stille mopjes: 'n aardig boek, 'n leuk schilderij, 'n buste van de Koningin...
Net je vriend Arthur, althans wat de muziek betreft. Maar die danst, ten minste, en hoe!
Ik heb ook gedanst, mevrouw, en hoe!
| |
| |
Jawel, maar u is er niet zoo ‘in’.
Vind U Arthur er zoo in, vanavond. Hij lijkt me vooral opgewonden, zenuwachtig opgeschroefd, zou ik haast zeggen.
(verwonderd)
Vind U?
(wijst naar een drietal dorpsheeren die voorbij slenteren; stiller:)
Maar zeg, wat zijn dat toch voor rare lui die niemand kent en die hier al den ganschen avond rondslenteren? Weet u wie dat zijn?
(stil-lachend)
Zeker, mevrouw, dat zijn de dorpsnotabelen. Arthur had ons immers gewaarschuwd dat hij ze zou inviteeren. Hebt u gemerkt wat die kerels aan 't souper verorberd hebben?
En nog. Ze houen maar niet op. Ze loopen voortdurend heen en weer naar 't buffet. En als ze niet eten of drinken, dan rooken ze heipalen van sigaren. Kijk, daar gaan ze 'r alweer naartoe.
Dat zijn van die boere-magen; daar hebben wij, stadsmenschen, geen benul van.
(lachend)
Je moet de belangstelling van André zien, voor die kerels; hij is niet van ze af te slaan.
't Is vooral die rooie dikke, die hem interesseert. Zoo iets heeft hij nog nooit gezien. Feitelijk deugt het niet voor hem, zoo'n avond. Hij is nog veel te jong.
Veel te jong, veel te jong!
(wijst in den tuin)
En dan die dorpsjuffers, zijn dat hun vrouwen? Die zitten daar al den heelen avond stijf naast elkaar zonder een vin te verroeren. Alleen de jongelui zijn niet onaardig. De zoon van den notaris, geloof ik, die met Mieke danst, lijkt me wel 'n aardig jong mensch.
(ietwat spottend)
Zeker, mevrouw, 't ras gaat er op vooruit.
Toch vind ik het maar 'n flauwe mop van Arthur; het depareert zijn feest. Maar danst U dan niet meer, meneer Van Maanen? Kijk eens naar uw danseuse, ze loopt als verloren rond, ze zoekt u, bepaald.
(met een soort schrik)
Wie? waar? wie bedoelt u, mevrouw?
Wel, freule Van Thoorn, kijk maar. O!
| |
| |
daar heeft ze u gezien, geloof ik.
(zich plots achter zijn stoel verstoppend)
O, nee, als 't u belieft niet, mevrouw, 'k ben als de dood...
(lachend)
Gunst! is u er zóó bang voor?
(achter zijn stoel)
Als de dood, mevrouw, als de dood. Dat mensch heeft iets... iets griezeligs over zich, iets waar je van huivert...
Gunst! Waller en ik die nog wel dachten dat U eindelijk...
(kijkt schuw Lien Van Thoorn na die in den achtergrond verdwijnt. Neemt weer zijn plaats)
Nooit, mevrouw, nooit, liever in een klooster...
O! wat zijn jullie ouwe vrijgezellen toch akelig óngezellig! 't Is net als Arthur. Zal die nu ook nooit eens...
Dat vroeg ik daar net ook aan Van Maanen.
We zijn te oud, mevrouw, we tellen niet meer mee. We moeten dat maar aan de jongeren overlaten.
(wijst naar de dansers)
Kijk eens naar Herman met Cora, en naar Barrois met Alice.
Ja, Barrois is amoureus, dat kan je merken.
(stil-lachend)
Die goeje Alice, met haar zuigelingenbazaar!
(ernstig)
Maar Herman... trouwens ik geloof nooit dat Cora...
(verwonderd)
Niet, mevrouw?... hè! Arthur zei me daar straks nog, dat hij bepaald dacht als zou...
(Mevr. Waller zucht)
Heusch, mevrouw, hij heeft me de verzekering gegeven, dat Herman werkelijk iets voor Cora voelt.
Maar ik kan u heusch van mijn kant de verzekering geven, dat Cora niets voor hem voelt.
(zucht opnieuw)
Heusch, meneer Van Maanen. Als Arthur...
(zwijgt plots)
Ach nee, 'k wou eigenlijk iets anders
| |
| |
zeggen...
(zucht opnieuw)
Op dit oogenblik wordt dans en muziek gestaakt en onder blij gejuich wordt in den tuin een bord rondgedragen waarop in groote letters: Tien Minuten Pauze.
O jee, de pauze. Ook al weer als op 't tooneel. Straks worden we hier overrompeld. Meneer Van Maanen, opgepast! Daar heb je weer freule Van Thoorn.
(opschrikkend terwijl Lien nadert)
Mevrouw, neemt me niet kwalijk; tot straks.
(Vlug af)
(lachend)
Hahaha!
(tot Waller)
Laat ons ook maar gaan; we worden hier heusch overrompeld.
(Beiden rechts af)
Druk heen en weer gewandel van gasten. Voorplan blijft een poosje leeg. Arthur en Herman links op, in ernstig gesprek.
Hier is niemand. Laten we daar even gaan zitten.
(moedelooze stem)
Zooals u wilt, oom.
(Beiden nemen plaats)
Ik moet je ernstig spreken, Herman.
(biedt zijn koker aan)
'n Sigaret?
(bedient zich)
Dank u.
(onpleizierig)
Moèt het heusch 'n ernstig gesprek zijn, oom?
(zeer ernstig en ietwat zenuwachtig)
Het móét!
(zuchtend, gëaffecteerd)
'K voel zóó'n lassitude...
(spottend hem nadoende)
En zóó'n geblaseerdheid... en zóó'n dégout de vivre...!
(boos)
Schaam je toch, voor zoo'n jonge man! Kijk eens naar Barrois, die...
(als boven)
Die is amoureus, die...
Die leeft althans, terwijl jij suft. Hoe moet dat eindelijk met je? Wanneer begin jij 't leven nu eens ernstig op te vatten? Je bent bijna 27 jaar oud, hebt mooie studies gedaan, bezit je diploom van ingenieur en voert niks uit, niks dan wat geblaseerd en doelloos om de jonge meisjes heen fladderen, van de eene naar de andere, zonder je ergens te hechten. Wat zou je vader daarvan zeggen, als hij nog leefde?
(als boven)
't Is niet te gissen, oom, wat de overledenen zouden zeggen. Wellicht spraken ze gansch anders dan wij vermoeden. Mag ik 'n ander sigaret, oom? Er is
| |
| |
'n gaatje in 't papiertje.
(reikt zijn koker)
Voilà.
Je vader, dat weet ik zeker, zou tevreden en gelukkig zijn, je flink in 't werkzaam leven, met een goede vrouw geplaatst te zien.
Ja, natuurlijk, denk je dat ik wat anders bedoel?
Omdat u zelf toch...
(Zwijgt. Heen en weer gewandel van groepen, gelach, gepraat der gasten, in den tuin).
(ietwat zenuwachtig)
Ik kan je wel, als je wat mee wil helpen, 'n goede betrekking aan de hand doen; en het zou ook niet moeilijk zijn 'n aardig, allerliefst meisje voor je te vinden.
(laks)
Ik weet dat er zeer veel aardige, allerliefste meisjes op de wereld zijn.
(met inspanning)
Cora, bij voorbeeld...
(kijkt Arthur strak aan)
Cora?
Ja, zeker, Cora, voel je niks voor d'r?
Daar heb ik nog niet over nagedacht, oom; maar ik meen dat Cora zelve...
(valt hem vlug en gejaagd in de rede)
Je zou er dus niks tegen hebben. Je zou het goedvinden als ik met haar ouders praatte enne, enne...
Cora houdt van mij niet, oom, ze houdt van u.
(opgewonden, boos)
Ben je gek, jongen? Ben je gek? Ik, 'n ouwe heer! Cora is 'n ernstig en verstandig meisje en staat verre boven 't gros der meisjes van haar stand en leeftijd. Je hoeft bij haar met geen malle fratsen aan te komen. Ze is 'n meisje om 'n man volkomen gelukkig te maken.
Ik twijfel er niet aan, oom.
(met inspanning)
Je vindt het dus goed... als ik...
(flauw lachend)
O, zeker, als ik u daarmee pleizier kan doen. Ik ben trouwens volkomen gerustgesteld,
| |
| |
dat ik er mijn vrijheid niet bij zal inschieten.
(Muziek herbegint. Kreten: Herman, meneer Van Raveschoot, waar blijven jullie! weerklinken in de verte. Meneer en Mevrouw Waller komen langzaam uit den tuin links op)
(gejaagd)
Toe, ga jij! Ga jij met Cora dansen. Ik blijf hier nog even.
(zwaar halend aan zijn sigaret)
Jammer van dat lekker sigaretje. Enfin!
(gooit de sigaret weg; rechts af)
Hé, Arthur, ben jij hier?
(wijst naar de dansers)
Er wordt daar zeer naar je verlangd.
Ik heb daar juist Herman in mijn plaats afgevaardigd. Komen jullie even zitten. Ik wou jullie wel heel graag even spreken.
(biedt stoelen aan)
(zittend, glimlacht)
Over ernstige zaken? Je ziet er zoo gewichtig uit.
Zwaarmoedig zelfs. Wat scheelt er? Gaat het je niet naar den zin?
Ach, kijk eens, ik heb daar 'n onderhoud gehad met Herman. Ik heb hem 'n beetje moeten beknorren. Het is 'n beste, knappe jongen, maar hij verbeuzelt z'n leven, 't Wordt hoog tijd dat hij 't wat ernstiger gaat opvatten. Hij moest nu maar 'n vaste betrekking hebben, en trouwen.
(Mr. en Mevr. Waller kijken Arthur zwijgend-ondervragend aan)
(zenuwachtig)
Ik remplaceer zoo wat z'n vader en 't geeft me gewetenswroeging. Ik zal maar open kaart met jullie spelen. Ik heb gedacht dat hij en Cora wel voor elkaar geschikte jonge menschen zouden zijn.
(schrikkend)
Cora! Cora! Je verrast me ten zeerste. Ik weet heusch niet...
(tot mevrouw Waller)
Geloof jij ook niet, Marie?
(Mevr. Waller schudt langzaam en ernstig het hoofd)
Niet?... Waarom niet...? Is er...
Ze vindt hem 'n aardige jongen, maar verder geloof ik niet dat ze iets voor hem voelt.
Zouen jullie d'r beslist tegen zijn?
Meneer Waller N... een.
't Geeft niks; 'k ben overtuigd dat ze 'r
| |
| |
(gëagiteerd)
Mag ik met haar eens spreken?
Ja maar, wat ben je van plan?
(dringend)
Mag ik? Willen jullie dat aan mij overlaten?
(bezwarend)
Ja maar, Herman heeft niet eens 'n positie. Hoe kan dat dan, aangenomen dat ze zich liet overhalen.
Laat dat maar gerust aan mij over. Ik zal hem voor 'n betrekking zorgen.
(zonder overtuiging)
Probeer je 't dan maar. Wanneer? Morgen, overmorgen?
Het moet. Ik voel het.
(tot Van Maanen die tusschen twee dansen, in 't bereik zijner stem met Mieke wandelend passeert)
Hè, Félix, zeg eens?
Kom eens eventjes hier.
(tot Mieke)
Mag ik je voor 'n enkele minuut je cavalier afnemen, Mieke? Je krijgt hem dadelijk terug.
(opgewonden)
O! is u dáár, meneer Van Raveschoot! Iedereen zoekt u. Tot slot gaan we allen samen 'n wilde farandole dansen en u moet beslist meedoen.
Best, ik doe mee, over 'n kwartiertje. Eerst eventjes met Van Maanen praten. Beginnen jullie maar vast alles te schikken.
We rekenen er dus op, vast, hoor, over tien minuten.
'K beloof het.
(Mieke af. Van Maanen op)
Zeg eens, Van Maanen, wil jij eventjes, maar zonder dat iemand het merkt, Cora hier brengen?
(verwonderd)
Nu zoo, dadelijk?
Asjeblief, wil je?
(Van Maanen af, naar de dansers toe)
(opstaande)
We laten je beter alleen.
(ietwat angstig)
Arthur, wees toch...
(aarzelt)
| |
| |
Vertrouw me toch, ik wil alleen háár geluk.
Ik vertrouw je.
(Beiden af. Arthur loopt even gejaagd op en neer. Cora met Van Maanen links op)
(brengt haar tot onderaan de stoep. Tot Arthur)
Ziezoo. Verder heb je mij zeker niet noodig?
(met ontroering in de stem)
Nee, Van Maanen, dank je.
(Van Maanen af. Cora, bleek, de treden op)
U wou me graag spreken, meneer Van Raveschoot?
Ja, Cora, ga even zitten.
(Cora neemt plaats. Arthur tegenover haar, aan den overkant van 't tafeltje. Gedurende dit gansche tooneel zwijgt de muziek, maar in den achtergrond hebben de dansers het druk met schikkingen te nemen voor de farandole. Bloemen, linten, vlaggetjes worden gehaald en uitgedeeld. Af en toe klinkt in de verte gelach en gepraat. Lampiontjes worden verhangen, stoelen opgeruimd, enz. Kortom, het wordt een aparte en zoover mogelijk naar den achtergrond terugwijkende bedrijvigheid, zoodat Cora en Arthur onder de veranda ongestoord kunnen praten)
(vaderlijk, maar ontroerd)
Cora, 't is als 'n vriend, bijna als 'n vader, dat ik met je ga praten.
(Beweging van Cora)
Ik heb je als klein kind gekend, ik ben 'n vriend, misschien wel de beste vriend van je ouders, en, ik mag het zeggen
(stokt even)
ik hou van je
(Stille emotie van Cora)
alsof je mijn eigen dochter was.
(Cora blijft roerloos, als versteend. Korte Pauze)
Je bent nu twee en twintig jaar en je ouders, hoezeer ze 't ook waardeeren je zoolang mogelijk bij zich te mogen houden, zouden het toch wel aardig vinden als je nu, of wat later, zoo'n haast is er niet bij, een aardig jong mensch kon ontmoeten...
(valt hem zenuwachtig in de rede)
Hebben mijn ouders U opgedragen iemand voor me te zoeken?
(even aarzelend)
Nee... dat niet, maar er is over gesproken en ik weet iemand... iemand, die zeker heel goed voor je zou zijn, iemand, die je trouwens goed kent en ook waardeert, geloof ik
(Cora luistert met stijgende span-
| |
| |
ning)
en die zich zeker hoogst gelukkig zou achten, als hij later je man kon worden.
(diep ontroerd)
Ik begrijp niet hoe of waarom... dat treft me zoo heelemaal onverwacht. Waarom zegt u mij dat? Waarom vraagt U me dat?
(insgelijks zeer ontroerd)
Omdat ik je zoo innig graag gelukkig zou willen zien.
Maar ik ben gelukkig. Ik verlang niets...
(aarzelend)
niemand.
(met klem)
Je bent niet gelukkig, Cora; dat weet ik, dat zie ik, dat voel ik; en zoo weet en voel ik ook dat die, wie ik bedoel, je zóú gelukkig maken.
(als in een droom)
Dat die wie u bedoelt mij zou gelukkig maken.
(kijkt hem strak aan. Met vuur)
Wie bedoelt U?
Herman.
(Cora laat zwijgend het hoofd zakken)
(met geforceerde overtuiging)
Herman, Cora! O, je moet heusch niet min over hem denken; jij kent hem misschien niet zooals ik hem ken; maar hij is goed, hij is knap, van morgen af, als hij maar wil, heeft hij 'n schitterende positie
(zich opwindend)
en, ik herhaal het, ik twijfel geen oogenblik, ik weet zeker, absoluut en heilig zeker, dat je met hem...
(stokt, kijkt, als verschrikt, naar Cora op, merkt dat ze schreit)
Cora! Cora! Wat is er? Waarom huil je?
(schreiend)
Spreek daar niet verder over door, meneer Van Raveschoot.
Hou je niet van hem? Zou je van hem niet kúnnen houen?
(Cora schudt snikkend het hoofd)
(zeer ontroerd)
Cora, ik wou zoo graag iets voor je doen. Ik wou je zoo innig-graag gelukkig zien. Je ouders, en ook ik, hun beste vriend, jou beste vriend, Cora, we maken ons bezorgd over je. Je ziet er niet goed uit de laatste tijd, je treurt, je wordt bleek en mager en we weten niet wat je deert. Is er iets, Cora, zeg het mij, ik zal trachten je te helpen. Misschien durf je 't aan mij nog eerder zeggen als aan je ouders, je mág het me zeggen, Cora, ik ben je vriend, je tweede vader.
(neemt haar hand)
(met angstige, schorre stem)
Aan u nog minder
| |
| |
Omdat...
(barst plotseling heftig in tranen uit)
(staat op; legt zijn hand over haar schouder)
Cora, Cora, wat is er? Je doet mij schrikken.
Haar hoofd zakt op zijn hand en, als onweerstaanbaar aangetrokken, buigt hij over haar neer en streelt zacht en bevend met zijn andere hand haar wang.
Cora, Cora.
(angstig)
Neen... neen neen... 't mag niet, 't mag niet! Ik ben je vriend, je vader, je tweede vader.
(dringend)
Sta op, Cora, kom, laat ons gaan.
(snikkend)
Ik kan 't niet helpen,... ik kan 't niet helpen. Ik weet het ook wel, 't is verkeerd, het mag niet, maar ik kan 't niet helpen.
(richt haar hoofd op)
Toe, wees eens lief en zacht voor mij
(smeekend)
Omhels mij eens, één enkele keer maar, als 'n broer, als 'n vriend, als... als... als 'n vader zijn kind zou omhelzen.
O, Cora, Cora.
(zoent haar plots hartstochtelijk. Trekt zich terug)
Nee... nee, 't mag niet, 't mag niet
(tracht haar te doen opstaan)
Kom, Cora, kom, kom.
Eensklaps galmt de muziek weer op en als een uitgelaten bende komt de farandole door den verlichten tuin naar de veranda toe gedanst. Allen, ook de gewichtige dorpsnotabelen en de stijve dorpsjuffrouwen worden er in meegesleept.
God! daar zijn ze!
(haastig tot Cora)
Stop je weg daar in dien hoek.
(loopt gejaagd de treden af, de bende te gemoet)
(van verre roepend)
Is u klaar, meneer Van Raveschoot? We komen u halen.
(vlug naar beneden springend, gemaakt-opgewonden juichend)
Wel zeker! natuurlijk! Waar is m'n plaats?
(te gelijk, handen uitstekend)
Hier! hier!
Arthur wordt in de farandole meegesleept.
(in 't voorbijzwieren)
Waar is Cora? We vinden Cora niet!
Angstig dringt Cora zich nog dieper in den hoek van de veranda. Juichend en zingend verdwijnt de farandole in de
| |
| |
diepten van den tuin, terwijl, in de verte, lichten snel voorbijflitsen en zwaar en traag horengetoeter en gesnor van motoren naderend weerklinkt.
gordijn
|
|