| |
| |
| |
Derde bedrijf
Overdekt terras van het buiten. Balustrade omgroeid met slingerplanten. Tuin op den voorgrond. Afdalende trap naar den tuin. Deur middenplan rechts. Dito links. Op het terras tafel, rieten fauteuils en stoelen.
Bij het opgaan van het doek zit Arthur, in gekleede jas, aan de tafel te schrijven. Ziet er bekommerd uit. Geklop op deur rechts.
(kokette jonge meid; geen vriendelijk optreden)
Meneer, de tuinbaas zegt, dat hij geen witte bloemen genoeg heeft om de gansche tafel mee te schikken.
Heeft ie roze bloemen, roze anjers, bij voorbeeld?
Vraag het hem dan even.
Greta sprakeloos af.
(in zichzelf)
Vriendelijk gestemd vandaag; 't is me wat...! (schrift verder)
Niew geklop op de deur.
(wrevelig)
Jaaa!
(in zichzelf)
verdomd!
Chauffeur komt op; ziet er stug uit.
(verbaasd)
Jakkes, Bertus, ben je nog niet weg?
(stug)
Kan niet weg met de groote, meneer; rechter voorband is lek.
Je kunt toch wel je Stepney-wiel opzetten.
(als boven)
Meneer weet immers dat het Stepney-wiel in reparatie is.
Had je dat nu niet eerder kunnen zien, dat die band leeg stond? Heb je wel goed geprobeerd hem op te pompen?
'K ben d'r al 'n kwartier mee bezig, meneer, 't
| |
| |
't Is beroerd! Neem dan de kleine en rep je wat. De familie Waller zal 't niks prettig vinden.
(kortaf)
Ik ook niet, meneer.
(Af)
(hem boos nakijkend)
Malle vlegel...!
(beneden aan de stoep, met fiets)
Meneer Van Raveschoot!
(op het terras komend)
Asjeblief, meneer.
Eventjes wachten.
(leest halfluid)
Zeer hartelijk gefeliciteerd. Barrois. Drommel! Wat beteekent dat? Hoe weet die...
(tot telegraafjongetje)
't Is goed. Zeg, wil je'n sigaar?
Als 't u belieft, meneer. Dank u wel, meneer.
(Vlug af)
(in zichzelf; het telegram herlezend)
Jakkes, wat is die Herman al voorbarig aan de praat geweest! En waarom moeten ze mij feliciteeren? 'K begrijp er niks van.
(opstaande)
Die vervelende meid ook! Hoe zit dat nu met die bloemen?
(kijkt over 't bordes in den tuin. Komt terug en schelt ongeduldig. Een poos)
(rechts op, brutaal)
Heeft meneer gescheld?
(bits)
Heb ik soms niet gescheld?... Hoe zit dat met die bloemen? Heb je met den tuinbaas gesproken?
(als boven)
Jawel, meneer, zooals u mij gezegd had.
Wel, hij zal er voor zorgen, meneer.
Roze en witte door elkaar, denk ik.
Je kon me dat wel komen zeggen; ik zat er op te wachten.
Greta blijft even stug-sprakeloos.
(kort)
Je kunt gaan.
(Greta af. Boos, in zichzelf)
Wat hebben ze toch, vandaag!
(onder aan de stoep, met fiets)
'n Telegram, meneer.
(verbaasd)
Alweer! wat gebeurt er toch?
| |
| |
Neemt het telegram aan, scheurt het open, leest.
(hooge hoed, gekleede jas, onder aan de stoep, glimlachend, juichend)
Alloo!
Zoo, ben jij d'r al! Kom binnen.
(drukt arthur de hand)
Hoe gaat het. Ik ben te voet gekomen met dat prachtig weer, en wat vroeg. 'K stoor je toch niet?
Heelemaal niet, ga zitten.
(tot tweede telegraafjongetje)
't Is goed... zeg... wil je 'n sigaar?
Als 't u belieft, meneer... dank u wel, meneer.
(Vlug af)
(tot Van Maanen)
Zeg, 't is allergekst, Van Maanen. Die flauwe kul van die Herman is al vast alles gaan uitbazuinen. Hoe durft ie! 't Moest nog eens misloopen! Kijk eens hier: al twee telegrammen van felicitaties, en nog wel aan mij gëadresseerd.
(verbaasd doende)
Ach, kom, je meent het niet.
Heusch, hoor maar.
(leest)
Hartelijk gefeliciteerd: Barrois... hartelijk gefeliciteerd: Lien van Thoorn. Je begrijpt: als diè het weet, dan weet de halve wereld het. En aan mij gëadresseerd, ik vraag je: aan mij, alsof ik zijn vader was.
(lachend)
Je bent zoowat de verantwoordelijke persoon.
(wrevelig)
Komt er niet op aan. Die aap van 'n jongen! 't Is immers nog volstrekt zoo zeker niet. Het moet nog uitgemaakt worden of dit werkelijk 'n engagementsdiner zal zijn. Ik doe d'r mijn best voor, maar Cora moet toch eerst nog ja zeggen.
(als boven)
Haha! 't Is leuk, zeg; 't is toch leuk.
Leuk! Ik vind het heelemaal niet leuk. Je weet het, niet waar? Ik heb Cora sinds dien avond van het tuinfeest niet teruggezien. Ook haar ouders niet. Ik heb Herman zelf alles laten bedisselen,
(aarzelend)
dat... dat vond ik beter. Ik vertrouw dus heelemaal op wat hij er me van gezegd heeft. Verleden zaterdag is hij hier bij me gekomen en heeft me gezegd: alles in orde, oom, ze stemt toe. Daarop heb ik
| |
| |
onmiddellijk mijn invitaties rondgezonden. Iedereen heeft aangenomen en mijn toespraak is klaar; maar ik vind 't verdomd vervelend dat Herman me voor is, dat hij blijkbaar gepraat heeft, 't nieuwtje voorbarig rondgestrooid.
(leuk)
Het ongeduld der jeugd, amice. Hij is verliefd en gelukkig, en wil iedereen in zijn geluk laten deelen.
En wat er met mijn bediening omgaat, daar begrijp ik geen bliksem van: mijn chauffeur doet vlegelachtiglomp, die heeft beslist en opzettelijk van morgen zijn groote wagen onklaar gemaakt, mijn tweede meid is onhebbelijk, m'n tuinbaas moet ik achterna zitten om bloemen voor de tafel te krijgen...
(in een proestlach uitbarstend)
Heusch? Allerleukst!
(boos)
Zeg, ben jij mal, Van Maanen, of hou je me voor de gek?
(zich met inspanning bedarend)
Wel nee, amice, je kent me toch beter. Neem me niet kwalijk, maar ik vind 't allergrappigst dat...
Op dit oogenblik hoort men een snerpend gesis en een stoomwolk stijgt van onder de veranda op.
(opspringend)
Wat is dat?
In de keuken!
(schelt driftig)
Wat voeren ze toch uit!
Wat is dat daar in de keuken, die nare lucht, dat stoomgesis.
(stug)
't Is Anna, meneer, die van louter zenuwachtigheid 'n volle sauskom over de kachel heeft omgegooid.
(Van Maanen bedwingt zijn lachlust)
(woedend)
Wat voeren jullie vandaag toch uit? Zijn jullie gek?
(plots in hevige tranen uitbarstend)
Het is ook wat voor ons, meneer! Denkt u misschien dat het zoo prettig is...
(De laatste woorden worden steeds onduidelijker uitgesproken, tot zij in het gehuil en gesnik geheel verloren gaan)
(driftig opgewonden)
Wat? wat? 'k begrijp
| |
| |
niks! Schei uit! Weg! Weg!
Greta huilend af. Van Maanen barst in ontembaar gelach los.
(komt naar Van Maanen toe met een glas water)
Wacht even, Van Maanen, jij bent ook van streek; 'k zal je wat helpen.
(verschrikt wegspringend)
Nee, nee, st... st... st... 't is niks, 'k ben klaar. Laten we nu maar eens rustig praten.
(spottend)
'K wou je anders heel graag...
'K weet het, 'k weet het.
(gaat weer zitten)
Kom, laten we nu eens ernstig, heusch ernstig praten.
(kijkt op zijn horloge)
We hebben nog 'n klein half uurtje de tijd.
(Arthur gaat ook weer zitten)
Eigenlijk was ik speciaal zoo vroeg gekomen óm nog eens kalm en ernstig met je te praten.
(met strak gezicht)
Ga je gang dan maar.
(ernstig)
Spijt het je niet, Arthur, dat het zoo geloopen is, dat je dat frisch geluk, dat buitengewoon geluk, dat zoo oprecht en zoo gul naar je toekwam, uit je eigen handen aan een ander hebt gegeven?
Dat meen je zoo niet, dat kàn je zoo niet meenen.
(als boven)
Ik ben 'n ouwe heer. 'K zou me geschaamd hebben.
'K begrijp dat je je zoudt geschaamd hebben als je 't zelf had nageloopen. Maar 't kwam zoo innig graag en verlangend naar je toe. Je had het maar te willen en je maaktet twee menschen gelukkig.
(somber)
Schijngeluk. Zelfbedrog. Ik heb m'n tijd gehad. Was ik tien jaar jonger, of zij tien jaar ouder, dan, misschien... Maar nu ware 't gekheid, misdaad. Al zie ik er nog zoo flink uit, mijn jaren tellen, onverbiddelijk. Zij is jong en ik ben oud, en wat je daar nu ook al over redeneert, dàt blijft. Over tien jaar ben ik twee en vijftig, een grijsaard, en zij dertig, in de fleur van haar leven. De desilluzie zou komen, onvermijdelijk, vroeg of laat, en bij mij is 't nu al laat.
(filosofeerend)
Het leven is kort, de vreugden zijn schaarsch, 't geluk vliegt en komt nooit meer
| |
| |
terug. Jouw kracht zou ik zeker niet hebben. En waarom zou ik ook? Weldra komen de grijze dagen en moeten wij misschien spoedig onder de groene deken. Waarom, als souvenir, dat laatste bloempje niet geplukt en zoo ver mogelijk met je meegenomen? Waarom niet dankbaar-juichend de beide armen voor die laatste illuzie wijd geopend? Waarom een droef gordijn van somberheid getrokken voor 't streelend, lachend zonnetje, dat het najaar van je leven nog wil opfleuren? Neem me niet kwalijk, ik word poëtisch, dythirambisch, maar, heusch, ik meen het zoo.
Wel nee, 'k schei niet uit. 'K ben drie maanden ouwer dan jij, ik heb het recht je te bespreken. Ik denk aan je toekomst, aan...
M'n toekomst ligt achter m'n rug, en de jouwe ook.
Dank je wel, dat weet ik. Toch is er nog 'n groot verschil tusschen ons beiden. Ik heb althans iets...
(schouderophalend)
Mariette...
Nou ja, Mariette,... 'n onnoozel schaap als je wil, maar 'n vrouw althans, 'n huishoudster, de moeder van m'n kinderen, die vol toewijding voor ons allen zorgt en waar ik denkelijk zal eindigen mee te trouwen, terwijl jij, zoover ik weet, sinds je brouille met Carlotta, niks meer hebt.
(hoofdschuddend)
Niks meer.
Welnu, hoe moet dat dan? Wat ben je wel van plan voor later? Voor wie dat prachtig buiten? Voor wie je fortuin?
Voor Herman en voor haar. Zij zijn immers mijn eenige erfgenamen. Zij moeten maar zorgen dat de naam zich voortplant.
Zorg daar zelf liever voor. Ben je toch mal!
(verleidend)
denk eens, Arthur, zoo twee, drie, kleine kereltjes van jou en haar, hier, dol-gezellig, in volle geluk om je heen, op dit prachtig domein.
Ach, schei nu toch uit, Van Maanen, je maakt me kregel. Al wat ik van ze verlang is 'n beetje liefde, 'n beetje
| |
| |
O! wat ben jij toch naief, Arthur! Hoe is 't mogelijk voor 'n man van je ondervinding en je leeftijd. Dankbaarheid en liefde verlangen voor gegeven weldaden, ach, m'n vriend, m'n arme, ouwe vriend, waar moet het met je heen? Weet jij dan nog niet wat 'n ouwe erfoom is?
(Korte pauze)
(ongeduldig)
Nou ja, wat wil je eigenlijk?
Ik wil van jou de definitie van 'n ouwe erfoom hooren.
(als boven)
Hoor het van jezelf.
Heel goed. Best, 't Is dood-eenvoudig. Een ouwe erfoom is 'n oom waarvan men erven moet.
(chagrijnig)
Da 's knap gevonden, hoor. 'K maak je m'n compliment.
Niewaar...? Da's de eenige reden, pardon, de eenige excuus van zijn te langdurig bestaan, en ook, en bovenal, ae eenige reden van zijn zeer verlangden dood. 'n Ouwe erfoom...! maar weet je wel dat dat 'n hoogst-gevaarlijk bezit is voor neven en nichten! Zoo'n man leeft immers van de rente van 't fortuin zijns erfgenamen. Hij mocht er 't kapitaal eens doormaken. Daarom...
(beneden aan de stoep)
'n Telegram, meneer.
(langzaam op)
't Spijt me meneer, ik heb vertraging gehad, maar ik kon 't niet helpen.
Als 't u belieft, meneer.
(Af)
Wat is dat toch voor malligheid!
(leest)
Hartelijk gefeliciteerd en tot strakjes. Alice, Mieke, Willy. Die lui zijn gewoon gek en Herman is 'n malloot dien ik eens flink onder handen zal nemen. Heb je wel ooit...! Ik begrijp trouwens niet waar hij blijft, die aap; hij mocht hier al lang zijn.
(langdurig proestlachend)
Hahahahahahaha!
(boos)
Schei uit, Van Maanen, met je lachen, je ergert mij.
| |
| |
(steeds harder lachend)
Ik kán niet uitscheiden! Hahahahaha!
(Geklop op de deur links)
Ja, wat is er nu alweer? Binnen.
(norsch)
Er zijn daar drie heeren in den tuin met bouquetten, die vragen of ze bij meneer kunnen toegelaten worden.
Welke heeren? Wat moeten ze...
(Van Maanen, zich met moeite bedwingend, gaat in een hoek staan lachen)
't Zijn drie heeren uit het dorp, meneer, die hier verleden, op dien avond, ook geweest zijn.
(schouderschokkend)
'K Begrijp er niks meer van! Enfin, laat ze maar binnen.
(Greta af)
(lachend)
't Zijn de dorpsnotabelen, natuurlijk! Hahaha!
(kijkt in den tuin)
God nog toe; waarachtig!
(trekt zich vlug terug)
Dàt zal ik Herman flink betaald zetten!
(zwaar de stoep opkomend, gevolgd door de twee andere dorpsnotabelen, alle drie dikke, boersche bouquetten dragend, plechtig, gewichtig)
Meneer van Raveschoot, het zij ons toegelaten, op dezen heuglijken dag, in name van...
Terwijl de eerste dorpsnotabele langzaam spreekt, komt Herman, sluipend, met lach-gezicht, achter hem aan.
(ziet Herman; valt eerste dorpsnotabele driftig in de rede; gebiedend)
Herman...! Hier...!
(tot de dorpsnotabelen)
Pardon, heeren; mag ik eventjes, 'n oogenblik...
(juichend optredend, de rechterhand, waarin hij iets verbergt, achter zijn rug)
Oom! Lieve Oompie!
(boos)
Niemendal! Malloot, die je bent! Zeg eens, wat beteekent dat? Wat voor malligheid heb jij uitgehaald?
Ik feliciteer u van ganscher harte, oom lief, en daar u zeker geen tijd hebt gehad om aan het bruidsbouquet te denken
(haalt een prachtbouquet te voorschijn)
ben ik zoo vrij u dit voor Cora aan te bieden.
| |
| |
(verbluft)
Wat vertel je daar, malle jongen! Ben je nu heelemaal stapel?
(vreeselijk gëagiteerd, tot de notabelen)
Pardon, heeren, neem me niet kwalijk, 't is me hier 'n toestand, ik moet eventjes met mijn neef 'n onderhoud hebben. Zouen jullie wel zoo vriendelijk willen zijn 'n oogenblik hiernaast te wachten?
Zeker, zeker, meneer Van Raveschoot
(Notabelen rechts af)
(proestlachend)
Hahahahaha!
(woedend)
Van Maanen...! Van Maanen...! Schei uit met je tergend gelach of ik zal je waarachtig...
(tot Herman)
Wat zei jij daar...? Wat durf jij...
Ach, lieve, beste oom, maakt u, met alle respect, toch niet zoo dik. U is zoo goed geweest voor mijn geluk te willen zorgen; laat ik het nu eens, uit wederkeerige beleefdheid, voor u doen. Ja, ìk heb nu eens voor u gezorgd, wat, onder de gegeven omstandigheden, verreweg het beste en zelfs het eene noodige was.
(stiller lachend)
Hihihi!
(dreigend)
Van Maanen...!
Ik heb u in plaats van mij gesteld, zooals het behoorde, en...
En aan uw Lieve Cora, die u adoreert en zonder u niet meer kan leven, de blijde boodschap van uw onvergankelijke liefde...
Wat! wat! wat zeg je daar?
Gebracht... Verder heb ik
(wijst naar Van Maanen)
met de trouwe medewerking van meneer Van Maanen...
Al onze vrienden en kennissen stilletjes op de hoogte gebracht, de heeren dorpsnotabelen en ook uw bediening gewaarschuwd...
Oo! dáárom zijn ze prettig gestemd!
Kortom, er voor gezorgd, dat deze dag de schoonste van uw zeer schoon leven werd.
En wie gaf je dat recht? En wie zegt je dat ik dat
| |
| |
(eensklaps ernstig, gulhartig)
Mijn geweten, oom;
(ontroerd)
en ook mijn innige genegenheid en vereering voor U en voor haar.
(Geraas van naderende autos. Arthur zakt op een stoel, met de hand aan zijn voorhoofd)
Neemt u 't mij niet kwalijk, oom.
(neemt Arthur's hand)
Vroolijk geluid van jeugdige stemmen beneden aan de stoep. In luidruchtige groep komen op: meneer en mevrouw Waller, Lien, Mieke, Willy, Alice, Barrois, André en Cora.
(springt op, als door een veer bewogen en treedt recht op Cora toe. Met diepe, ontroerd-bevende stem en uitgestrekte hand)
Cora...
(legt haar hand in de zijne, slaat de oogen neer en leunt haar hoofd tegen zijn schouder. Zalig ontroerd en schreiend)
Arthur...
(tot Arthur)
Zeg, Arthur, zouen we die heeren nu weer binnen laten?
Lieve hemel! die had ik totaal vergeten. Asjeblief.
(de deur openend)
Als 't u belieft, heeren...
Notabelen op. Plechtig op één rij, met hun harde bouquetten in de hand. Roerloos starend vol belangstelling gaat André vlak vóór hen staan.
Meneer Van Raveschoot, het zij ons toegelaten, op dezen heuglijken dag, in name van al de ingezetenen onzer gemeente en omgeving, u hartelijk geluk te wenschen met de...
Terwijl de notabele spreekt, begint het gordijn langzaam te zakken en meteen gaat in den achtergrond een dubbele deur open, een met bloemen versierden feestdisch vertoonend, en verschijnt een lakei op den drempel, in stijve houding wachtend naar het einde van den speech, om aan te dienen.
gordijn
|
|