| |
| |
| |
Eerste bedrijf
Huiskamer bij de familie Waller. Tafel in 't midden. Stoelen hier en daar. Tuinramen en deur achtergrond. Uitzicht op stadstuintje met achterkant van burenhuizen. Tweede deur links. Deftig interieur, maar wat rommelig.
Bij 't opgaan van het scherm zit Dirk midden aan de tafel in een boek te lezen. Plumeau naast zich. Schooltasch en jongenspet slordig slingerend op een hoek der tafel. Betje met stoffer binnen.
| |
Eerste tooneel
dirk, betje
Komaan! Is 't zoo dat je aan 't opruimen bent?
(kalm-glimlachend omkijkend)
'K studeer m'n les, Bet.
Goeje genadigheid, wat 'n rommel! Is de jonge heer nou zonder tasch en zonder pet naar school? Hoe mot dat?
(begint op te ruimen)
Wat 'n slorde-vos!
(als boven)
Het lijkt wel zoo. Ik studeer in z'n plaats,
(in 't boek kijkend)
Wat hebben ze tegenwoordig 'n aardige manier om de kinderen te leeren!
(ongeduldig)
Ach, kom, schei toch uit, en help me wat opruimen.
Heusch, Bet, 't is alleraardigst. De kinderen leeren tegenwoordig allerleukste waarheden. Luister maar:
(leest in 't boek, emphatisch)
Ik ben!
(kijkt Betje aan)
Nou?
Nou!... Ik ben...! 't Is toch raak, zeg! Dat kan je toch geen mensch tegenspreken,
(leest verder)
Gij zijt...! Dat ben jij, natuurlijk.
(leest; wijsvinger omhoog, aandacht vergend)
Hij
| |
| |
is...! Da's meneer, begrijp je?
(gedecideerd)
Nee; da's meneer van Raveschoot.
(verbaasd)
Zóóóóó! En wàt is hij?
(spottend)
Fftt!... Vraag jij 't maar aan juffer Cora.
(ernstig)
Ach kom, ben je mal! Zoo'n ouwe man! Je bedoelt z'n neef, meneer Herman.
(gewichtig doende, met groote oogen)
Wij zijn...
(hoofdschuddend)
Gij zijt... in de war.
Nee, hoor; 'k verzeker 't je. Hij misschien niet zoo; maar zij...!
(gemaakt deftig buigend)
Zij zijn... tuk op mekaar!
(Beiden proestlachen)
(opgewonden)
Heusch! Komaan, Betje, 'K mot je 'n zoen geven.
(Staat op en vliegt haar na.)
(vluchtend, zich met den stoffer verdedigend)
Heb je wel ooit...!
(Cora links op)
| |
Tweede tooneel
de vorigen, cora
(Knap uiterlijk; ernstig, vriendelijk gezicht)
O, Betje, en Dirk, hebben jullie nog niet opgeruimd! Haast jullie toch wat. Gunst! Is de jonge heer alweer zonder zijn tasch naar school! En zonder pet! Ajakkes! En al zijn boeken slingerend over tafel!
(gaat zelf aan 't opruimen)
Kom; en breng maar dadelijk theewater, Dirk. Heeft Crena de sandwiches klaar, Betje?
(Dirk vlug af.)
| |
| |
(haastig opruimend)
Jawel, juffrouw.
(Er wordt gescheld)
(zich haastend)
Lieve Hemel! daar zijn ze al!
(geeft Betje tasch en pet)
Loop maar spoedig naar beneen, Betje.
(Betje af)
En, zeg, Betje... Betje...
Zeg er maar niks van aan meneer en mevrouw, ik bedoel van meneer André's slordigheid; ik zal zelf met hem spreken.
(Vroolijk geluid en gestommel achter 't scherm en Alice Lindt, Willy Hardijns, Mieke Koning en Lien van Thoorn luidruchtig binnen. Wederzijdsche groeten met Cora)
| |
Derde tooneel
cora, alice lindt, willy hardijns, mieke koning, lien van thoorn
Willen jullie maar gaan zitten. De thee komt zoo meteen.
(tot Cora, terwijl de anderen plaats nemen)
Komt Herman niet?
Ik denk het wel, na z'n tennis.
Zeg, hebben jullie 't gehoord, dat z'n oom gisteren Ter Waal geklopt heeft?
Wat! Die ouwe meneer van Raveschoot, in de tennis!
Die ouwe! die ouwe! Die man is niet oud. Hij is nog wat flink, hoor!
(geringschattend)
Hij is toch wel veertig.
Twee en veertig; is 't niet, Cora?
'K geloof het wel.
(Dirk op met theewater en weer af)
'K vind 't griezelig, zoo'n ouwe man.
Griezelig! 'K wou dat ik er zoo uitzag, op z'n leeftijd. Wat doet hij niet aardig in alles nog mee. Ik vind hem 'n knap man, hoor; heel wat knapper als 'n boel jongere. Jij
| |
| |
O! Cora is verliefd op hem.
(schaterlacht)
(eenigszins verlegen; thee-zettend)
Gunst, Lien, ik dacht dat jij op hem verliefd was.
Ik!
(schatert opgewonden)
Nee, maar, die is goed, hoor.
Is dat niet raar, als zoo'n ouwe man niet trouwt?
Waarom, raar? Er zijn er toch meer die niet trouwen.
Ik weet er niks van. Je hoort dat zoo maar.
(naief-ondervragend)
Als 'n ouwe meneer niet trouwt vinden de menschen dat dan niet griezelig?
(Gelach)
O, die Willy! Jij bent er ook eentje!
Waarom? Heb ik alweer iets geks gezegd?
(Nieuw gelach)
(binnen met sandwiches; tot Cora)
Als 't u belieft, juffrouw.
(Af)
(die een handwerkje heeft meegebracht; tot Lien en Mieke)
Zeg, vin je 't niet áárdig?
'n Kinderhemdje, voor 't bazaar, je weet wel, van 't Zuigelingen-bal.
(onverschillig kijkend)
Ja, leuk.
Geloof je niet dat ze 't áárdig zullen vinden?
Wel; ik weet het niet; wie 't zullen zien. (Geklop op de deur)
(in de deur, tot Cora)
Juffrouw, meneer Lierman is daar, met nog 'n andere meneer.
Wie is die andere meneer?
Ik zou het u niet kunnen zeggen, juffrouw; ik vermoed 'n vriend.
Laat die heeren maar binnen.
(Dirk af)
(opgewonden)
Wie zou het zijn, Cora?
Beste Lien, je vraagt mij heusch meer dan ik zelf weet.
(Geklop op de deur)
| |
| |
(Herman en Barrois binnen, met tennisraketten onder den arm)
| |
[Vierde] tooneel
de vorigen, herman, barrois
(intelligente fat. Praat druk en gemanieereerd)
Goeie middag, dames. Mag ik zoo vrij zijn hier voor mij en voor mijn vriend Barrois 'n kopje thee te komen bedelen?
(met een gebaar van excuses)
M'n vriend heeft zich veroorloofd...
We zijn doodmoe, doodmoe, en op de tennis hebben we geen thee gekregen. Hoe dat komt is te lang om te melden, maar we hebben heusch geen thee gehad. Asjeblief, beste Cora, twee flinke koppen,
(staat op)
Maar 't is ook waar: ik vergeet m'n vriend voor te stellen. M'n vriend heet Barrois, Jean Barrois, 'n echt Hollandsche naam, zooals je hoort, en is uit Nijmegen. Hij logeert tijdelijk bij me. Trouwens, jullie kennen hem zeker wel van naam. Hij is knap, maar overspannen, sterk van gestel maar zenuwziek en moet 'n rustkuur doen in de Boschjes.
(tot Barrois)
Barrois, hier zijn de dames Cora Waller, Alice Lindt, Willy Hardijns, juffrouwe... freule...
(begint te haperen)
ach, je zult ook wel onder de hand met ze kennis maken, ik vind die voorstellingsmanie, die gelukkig uit de mode raakt, afschuwelijk, afschuwelijk, en vergeet telkens daarbij de namen van mijn beste kennissen,
(tot Mieke)
Bij voorbeeld, jou naam, Mieke, ben ik op 't oogenblik totaal vergeten: ik zou je bij geen mogelijkheid kunnen voorstellen.
(lachend)
Ik zal 't je niet kwalijk nemen, hoor.
Pardon, dames, dat ik zoo vrij was mee te komen. M'n vriend heeft de verantwoordelijkheid op zich genomen; ikke...
Gaat u als 't u belieft zitten, meneer Barrois. Gebruikt u melk en suiker?
| |
| |
Ik ben geen freule, meneer Barrois; noemt U mij maar gerust juffer Waller.
(fatterig)
Je hebt ongelijk, Cora, dat ‘juffrouw’ is niet om aan te hooren. Ik doe het tegenwoordig anders: daar waar het ‘freule’ niet al te goed past, heb ik het fransche ‘mademoiselle’ ingevoerd. Dat klinkt altijd aardig, voornaam zelfs, het heeft distinctie.
(spottend)
Vooral wanneer het zoowat op z'n kinderjuffers uitgesproken wordt: Mezèll...
(Gelach)
(haalt zijn sigarettenkoker uit)
Wie van de dames...
Dolgraag,
(schaterlacht opgewonden)
Hé, Herman, zeg [j]ij júffer van Thoorn?
Héb ik heusch juffrouw gezegd!
(comisch)
O, moedertaal, 'k vergee[f] u nooit!
(tot Lien)
Pardon, freule, neem me niet kwalijk.
Wat vind ik dat aardig, hier, die vrije toon en omgang, tusschen jongelui en jonge meisjes! Je moet dat in Nijmegen zien! Die saaie, dooie boel! Die uitgestreken, deftige gezichten! Brrr...!
Nou, 't is niet alleen in Nijmegen, hoor! Wij, Hollanders, hebben het allemaal, 't Zit ons in 't bloed en 't hangt bij ons in de lucht. Wij kunnen nooit eens los en aardig onfatsoenlijk zijn.
Waarom, freule, waarom Goddank niet? Ik zeg: helaas niet! Want in den grond zijn we niets beter dan andere, en, onder ons huichel-vernisje, worden we dikwijls, zoodra we maar over de grens zijn, in plaats van aardig - onfatsoenlijk, onhebbelijk-onfatsoenlijk en grof. De Franschman, bij voorbeeld, kan beschaafd en gedistingeerd onfatsoenlijk zijn. Wij niet; wij blijven altijd stijf en log. Zelfs m'n oom, de gezelligste, aardigste, meest-cosmopolitische Hollander dien ik ken, heeft toch nog iets, in al zijn natuur-
| |
| |
lijk[e] losheid, iets, ik weet niet wat, van den ouden, stugdeftigen stempel, dat er niet af te krijgen is.
Dat zal toch wel maar heel, héél weinig zijn.
(tot Cora)
Wat zeg jij, Cora?
(doet of ze 't niet hoort)
Nog 'n kopje thee, Willy?
(in een oogenblikje stilte, tot Lien en Mieke, terwijl zij haar handwerkje omkeert)
Zeg, vinden jullie 't toch niet snoeperig? (Gelach)
Gunst! die goeje Alice! Is ze daar nóg mee bezig!
(vriendelijk, tot Alice)
Wat is dat, freule?
(eenigszins schuchter)
Dat is iets voor 't bazaar van 't Zuigelingenbal, meneer Barrois.
(als boven)
O' zoo'n licht damesjurkje...?
(lachend)
Maar, meneer Barrois!
't Is 'n kanten manchetje, zie-je dat niet?
Ben je mal! Je ziet toch wel dat het 'n hempie is
(tot Alice)
Alice, ze houen je voor de gek, hoor!
O! Is dat 'n zuigelingenhempje?
(verstopt het hemdje)
Jullie zijn gek.
Wanneer ik zoo hoor van alles wat er door menschlievende dames zooal gedaan wordt voor verwaarloosde zuigelingen, zenuwzieke dwergen, overspannen eenvoeters, wildharige virt[u]ozen, enz. enz. dan denk ik toch wel eens bij mezelf dat het een zegen is voor jullie, dat er zooveel ongelukkige schepsels op ae wereld bestaan.
(tegelijk, verontwaardigd)
Hoe zo, meneer?
Wel ja, kijk eens: mijn zuster heeft op 'n gesteriliseerde melkbazaar haar man opgedaan: 'n beste jongen, 'n dolgelukkig huwelijk. Mijn jongste broer is tijdens 'n soiree ten bate van gevallen meisjes smoor-verliefd geworden op 'n allersnoeperigst cigaretten-verkoopstertje, die trouwens zooveel andere keus had - ik bedoel keus van aanbidders - dat hij slechts op vierde of vijfde rang in aanmerking kon komen en van wanhoop naar Amerika gevlucht is, waar hij nu als een menschenhater gansch alleen in de wildernis leeft. Een nicht van mij...
| |
| |
(hem in de rede vallend)
Net zoo'n gekke geschiedenis als van mijn oudste broer. Die heeft zich eerst arm gekocht bij zoo'n snoes en toen hij alles kwijt was heeft hij haar overal nageloopen, misschien wel in een soort van waanzin om zijn dubbeltjes terug te krijgen, maar met het slotgevolg dat zij hemzelf daarbij heeft ingelijfd.
(opgewonden)
En heeft hij er zich over te beklagen?
Niemand heeft hem toch gedwongen.
Hij heeft haar toch uit vrijen wil gevraagd.
Daar weet ik allemaal niks van, dames. Hoe 't gegaan is blijft me'n raadsel. Ik constateer alleen het feit: al zijn geld kwijt en op den koop nog toe zelf ingelijfd, op een soepbal voor ontslagen sneeuwopruimers.
Jullie mannen kunnen toch schromelijk overdrijven.
(agressief)
Een soepbal voor ontslagen sneeuwopruimers! Ik vraag je! Organiseeren jullie mannen wellicht nooit iets ten bate van 't een of 't ander. Zijn jullie zulke egoïsten, die alleen aan zichzelf denken?
Mijn beste Mieke, laten we eens ernstig zijn en de dingen bij hun naam noemen. Ik geloof met jou, dat wij, mannen, ook meestal geweldige egoïsten zijn.
(samen; verontwaardigd)
Ook!
(kalm)
Ook. Maar dat doet er nu niks toe. Laten we de zaak maar zuiver op zichzelf beschouwen. Jullie willen 'n liefdadig werkje ondernemen, niet waar? Laten we nu maar als voorbeeld het Zuigelingen-bal nemen, aangezien we 't daar juist over hadden. Goed. Dan wil je d'r natuurlijk ook zooveel mogelijk voor doen; met andere woorden: zooveel mogelijk voor die arme zuigelingen trachten in te zamelen, want daar is niet elke dag gelegenheid voor, en, wás er elke dag gelegenheid, dan zouden de meeste menschen daar ook wel vriendelijk voor bedanken. Goed.
Goed. Laten we dus aannemen dat jullie 'n gecostumeerd zuigelingen-bal willen inrichten.
(idem)
Goed.
(schaterlacht)
| |
| |
(Een pauze; kijkt beiden eenigszins bevreemd aan; zeer kalm)
Goed. Jullie gaan dus met inschrijvingslijsten rond. Je komt, laat ik aannemen, bij 'n welgestelde familie, bestaande uit Pa, Ma, drie uitgaande dochters en een dito zoon.
Waarom drie uitgaande dochters en maar één zoon?
Dat is toch immers zoowat de Haagsche verhouding.
Wat 'n overdrijving alweer!
Nou, twee dan; 'K geef je d'r graag een cadeau.
(schertsend)
Wil je soms nog 'n kopje thee, beste Herman.
(idem)
Graag, lieve Cora. Vooral uit jou mooie hand is mij dat dubbel dierbaar.
(verteederd)
Ach! Hij is toch nog al aardig.
(tot Alice)
U heeft'n zachtaardig gemoed geloof ik, freule.
(ongeduldig)
Maar 't Zuigelingenbal, Herman, waar blijf je met het Zuigelingenbal?
Ach ja, die zielen snakken d'r naar.
(deftig doende)
Wás men mij niet voortdurend in de rede gevallen, dan hád men reeds lang geweten wat ik zeggen wou.
Twee dus. Twee uitgaande dochters en slechts één uitgaande zoon. Laat ik hier terloops doen opmerken dat tien uitgaande zoons nog geen...
(heftig)
Niemendal: geen opmerkingen: vooruit!
Ook al goed. Daar komt dus iemand van jullie met de inteekenlijst bij die familie: Mevrouw, ik ben hier met de inteekenlijst voor het gecostumeerd Verwaarloosd-Zuigelingenbal en twijfel niet of u zult er met uw zoon en dochters wel deel aan willen nemen. - Inderdaad, freule, dat waren we van plan; hoeveel zijn de kaarten? - Drie gulden, mevrouw. - Souper inbegrepen? - Nee, mevrouw. - Zoo wordt het wel
| |
| |
wat duur, freule. Nou, teeken ons toch maar op voor vier kaarten. - Meneer niet, mevrouw? - Ik denk het niet; die voelt niet zoo bar veel voor zuigelingen. Hij houdt daar z'n eigen ideeën op na. Trouwens, 's avonds is hij zeer gesteld op z'n sigaar en z'n krantje, met 'n kop thee en 'n toddy aan huis. Nee, reken op hem maar liever niet. - Best, mevrouw.
Uitstekend, Herman! Jij wordt beslist 'n volgende keer met 'n inschrijvingslijst rondgezonden.
Stt! Val mij asjeblief niet in de rede. Want nu komt het gewichtigste.
'n Oogenblikje. Je teekent dus die aardige familie voor vier kaarten op.
(dubieus-schalksch)
Misschien. Dat zullen we straks gaan hooren. Je teekent dus, zeg ik, die familie voor vier kaarten à drie gulden op.
Lieve Hemel, wat is hij lang van stof!
(doodkalm)
Souper non compris, en zet het onderhoud voort als volgt:
Zou u nu zoo goed willen zijn, mevrouw, mij mee te deelen in welk soort van travesti u, uw dochters en uw zoon naar het bal denken te komen? - Gunst! moet U dat weten, freule? - Eigenlijk wel, mevrouw, voor een zoo nauwkeurig mogelijke schatting. - Een zoo nauwkeurig mogelijke schatting; hoe bedoelt u, freule? Ik begrijp u niet goed. - Misschien begrijpt u straks beter, mevrouw. Heeft U er beslist iets tegen om mijn vraag te beantwoorden? - Eigenlijk niet, freule, al zie ik niet in ...enfin, om kort te gaan: ik kom in gewoon avondtoilet, mijn oudste dochter in markiezin Louis XV, mijn jongste in bergère Watteau, en mijn zoon in doge van Venetië. - Uitstekend, mevrouw, dank u wel. En bezit u die costumes, of moet u die nog huren of koopen? - Maar freule!... - Neem me niet kwalijk mevrouw, 't is voor die verwaarloosde schepseltjes en u zult straks ervaren hoe hoogst noodzakelijk... - 't Lijkt wel 'n taxatie op ons meubilair, freule! Enfin: de costumes van mijn oudste doch-
| |
| |
ter en mijn zoon worden gehuurd; dat van mijn jongste dochter wordt gekocht. - Best, mevrouw; hoeveel denkt u daar samen wel voor uit te geven?
(Gelach)
(gillend)
Schei uit! Je bent gek!
Dat denk je maar. Bitte: zwijg en luister. Ik zal kort zijn.
(tot Mieke)
Kalm,... kalm... De mevrouw stribbelt eerst wat tegen, maar door goed volhouden verneem je toch eindelijk dat ze voor het gansche fuifje: costumes, entrée-kaarten, souper, champagne, bloemen, rijtuig, enz. wel 'n honderd pop over heeft; en daarop besluit je je bezoek met de volgende woorden: ‘Niet twijfelend, beste mevrouw, dat alleen een gevoel van milde liefdadigheid voor de Verwaarloosde Zuigelingen U beweegt aan ons bal mee te doen, zoo boek ik U voor de som van honderd gulden ten bate dezer uitmuntende onderneming, en deel U tevens mede dat U van alle verdere moeite en soesa bevrijd bent: inderdaad, ons bal is slechts een schijn-bal, een spiegel-bal, een astraal bal, als u wilt; een bal dat niet in werkelijkheid, maar slechts in verbeelding plaats zal hebben. Zoo gaat geen enkel dubbeltje verloren, waarde mevrouw, van wat de arme Verwaarloosde Zuigelingen toekomt. Mag ik met deze woorden afscheid van u nemen, geachte mevrouw, en U en uw familie nog wel duizendmaal danken. Mocht uw geëerde echtgenoot soms nog van plan zijn...
(Algemeen gelach en gepraat; verwarde uitroepingen)
(leuk, kalm)
... zoo houden wij ons ook ten zeerste voor zijn medewerking aanbevolen.’
(lachend)
Prachtig! prachtig!
Zoo ga je van huis tot huis, van familie tot familie, en ik verzeker je dat de Verwaarloosde Zuigelingen, dank zij de algemeene belanglooze belangstelling...
... in gesteriliseerde melk zullen mogen baden. Dàt, en dàt alleen, noem ik ware, zuivere liefdadigheid ten opzichte dier arme schepselen. Voor alle andere, ijdele verzinsels verdienen jullie gebukt te gaan onder de beschuldiging
| |
| |
van wanbeheer der Verwaarloosde-Zuigelingscontanten.
(Rumoer, gelach, gepraatj
't Is onbegrijpelijk, Herman, dat jij nog geen groot staatsman geworden bent. Je verdient heusch een eereplaats in 's lands regeering.
Dat komt misschien nog wel.
Wat 'n heerlijk onderwerp voor 'n meeting met debat, op 'n Rein-leven-avondje, bij voorbeeld!
(met haar hemdje)
Ik zal d'r maar niet op wachten, hoor. Ik ga lekkertjes door met mijn handwerkjes,
(het hemdje toonend)
Vinden jullie 't niet ááárdig?
(Algemeen proestgelach) (Geklop op de deur)
(Arthur komt binnen)
| |
[Vijfde] tooneel
de vorigen, arthur
(flinke gentleman, sober-elegant chauffeurspak; licht-grijzend haar, gezond-bruine gelaatskleur)
O, pardon, neem me niet kwalijk. De knecht stuurde mij hier.
(wil terug; kreten van protest)
(ietwat gëemotioneerd)
Kom toch binnen, meneer van Raveschoot. U hindert ons heelemaal niet.
(tot Cora)
Ik kwam je vader iets vragen, Cora. Jullie knecht is zeker in de war. Hij zei me dat je vader hier was.
Dat doet er niets toe, hij komt voorzeker straks. Gaat u zitten. Mag ik u 'n kopje thee geven?
(reeds op zijn gemak)
Zeer gaarne. Welnu, als ik heusch niet stoor...
(die opgestaan is)
Ik zal hier zeker wel de eenige u onbekende zijn. Mag ik mij voorstellen? Mijn naam is Barrois.
(drukt hem de hand)
Aangenaam kennis te maken. Mijn naam is Van Raveschoot
(ziet Herman)
| |
| |
Zoo, ben jij daar ook, mijn toekomstige en eenige erfgenaam?
(geeft Arthur thee)
'n Sandwich, meneer Van Raveschoot?
Nee, dank je wel; enkel thee.
(met schelle stem)
't Is vreeselijk jammer dat U niet een minuutje vroeger bent binnengekomen, meneer Van Raveschoot. U hadt 'n alleraardigst discours gehoord van uw neef... tegen de zuigelingen.
Hé! Wat hebben die hem misdaan?
Hij beweert dat wij, vrouwen, veel meer uit ijdelheid dan uit liefdadigheid onze bazaars enz. inrichten.
Hij beschouwt het zoowat als 'n flirt-en-huwelijksmarkt.
(tot Cora)
Is 't niet, Cora?
Hij deed het nog al grappig.
(kalm)
Hoe durft hij?
(lacht genoeglijk)
Ach! de jeugd, die mag alles.
Dat zijn we heelemaal niet met u eens, meneer Van Raveschoot. U zoudt zoo iets nooit doen.
Ik ben ook de jeugd niet meer, ik ben 'n ouwe pa.
'n Ouwe oom die de jeugdige kampioen Ter Waal op het tennisveld slaat.
(buigend)
Daar ben ik ook bizonder trotsch op.
Het lijkt me heerlijk, zoo'n leventje als het uwe.
Zoo heerlijk en volkomen vrij op 'n mooi buiten, rijk en gezond...
Nou... met alle mogelijke sport om je heen: autos, paarden, jacht, wat weet ik al... Alleen misschien wat eenzaam 's avonds.
Woont U 't gansche jaar buiten, meneer Van Raveschoot?
't Gansche jaar, winter en zomer.
| |
| |
Ik vind er toch iets griezeligs in. Ik kan me 't leven van zoo 'n...
(aarzelt)
(glimlachend)
Zeg het maar: van zoo'n ouwe oom...
(luid-lachend)
Nou ja, enfin, niet voorstellen. Hoe doet u dat? Zit u daar heel alleen aan uw ontbijt, aan uw lunch, aan uw diner?
Heel alleen; dol-gezellig alleen.
Ajakkes hoe ongezellig!
(tot Cora)
Hoe vin je zoo'n egoïst, Cora?
(tot Lien, Cora geen tijd tot antwoorden gunnend)
De egoïst der ongezelligheid?
Heeft u daar althans meiden die goed voor u zorgen?
Uitstekend. De getrouwde vrienden die toevallig bij me dineeren, houden vol dat er nergens keuriger gediend wordt.
Zijn 't nog jonge meiden; 'n beetje frisch?
(Gelach)
Buitengewoon frisch en nog vrij jong, freule.
(leuk-lachend)
Verlangen de dames nog iets meer te weten?
Ja zeker, we moeten nu eens alles weten. Wat doet u daar toch in uw eenzaamheid, zoo'n Godsganschen, langen dag?
Ik vind jullie erg onbescheiden, hoor, met al je uitvorschingen.
Heelemaal niet. Ik vind 't integendeel heel aardig dat de dames zich zoo lief voor mij interesseeren, en ik wil haar heusch gaarne alles, of bijna alles, vertellen.
(samen; teleurgesteld)
O! bijna! bijna! Het interessantste houdt-ie natuurlijk achter.
(leuk)
Nee, heusch niet. Ik ben alleen maar bang dat zelfs het interessantste voor mij u aller-onbeduidendst voorkomt,
(tot Cora)
Mag ik nog 'n kopje thee, Cora?
(opgewonden)
We luisteren,... met graagte.
| |
| |
Om zes uur neem ik... interesseert het bad u of niet?
Ja, nee, jawel, nee, nee.
Verschil van opinie; afgedaan. Om half zeven ben ik beneden en stap in mijn tuin. Hier moet ik eventjes vragen: Is iemand van jullie wel ooit, op een mooien lentedag, 's ochtends, om half zeven, buiten, in een tuin of in het veld geweest?
Maar je hebt er dan toch wel eens in 'n gedicht of 'n roman van gelezen!
Nou dan; 't is als in 'n gedicht of in 'n roman: 'n frischheid, 'n zaligheid, iets om er als 'n klein kind van op te huppelen, te juichen en te stoeien.
Bijna; als niemand me kan zien. Doch meestal houd ik me tevreden door er kalmer, maar toch, zooals men doorgaans zegt, met volle teugen van te genieten, 'n Glanzend-volle teug van zacht-streelende ochtendzon; 'n matelooze beker van de zoetste landelijke geuren en een compleet orkest van al de lentevogeltjes, omhoog, omlaag, rechts en links, overal om mij heen.
Hoe aardig en poëtisch. Ik kan er toch wel voor voelen.
(tot alice; op comischen toon)
Jij bent 'n snoes, hoor.
(Gelach)
(tot Arthur)
U houdt dus van muziek?
Absoluut niet; 'k begrijp er geen steek van.
Dan, om acht uur, spiegeleieren met ham.
(Algemeen protest)
Jawel; maar u had ons daar juist in zulke poëtische
| |
| |
Precies: ik was bij de zingende vogeltjes in de blauwe lucht. Maar die ontbijten ook wel, hoor. - Ham en eieren dus...
En heerlijke! daar kan ik van getuigen.
't Pijpje vind ik wel gezellig.
En 't lang en nauwkeurig bezoek aan het vee in de stallen en de verdere aangelegenheden van mijn boerderij. Want ik ben 'n boer, dat weten jullie toch: ik plant, ik zaai, ik poot, ik fok...
(gillend)
O, foei! hoe onesthetisch! Vertel er maar niet verder van; 't is aller-akeligst!
Ziet u wel! Heb ik u niet gezegd dat mijn leven on-interessant was! Maar u hebt het willen weten. En zoo gaat het voort den ganschen dag: om twaalf uur alweer eten en daarna gaan liggen als 'n ouwe dikke heer...
's Namiddags alweer in de stallen of op den akker, met ploegers, spitters, mestkruiers...
En 's avonds alweer eten, vreeselijk materieel en onesthetisch eten
(Protestgegil)
en dan 'n groote, dikke sigaar, en de kraag los, en 't vest uit
(Nieuw Lachgegil)
en ook de laarzen uit en nog vóór tien uur snurkend te bed.
(Gelach)
Meneer Van Raveschoot houdt ons lekkertjes voor den gek.
(tot Cora)
Wat zeg jij, Cora?
(glimlachend)
'K geloof wel dat meneer Van Raveschoot's leven eenigszins anders is dan hij 't ons voorstelt.
Och kom, meneer Van Raveschoot, U geeft toch ook wel eens diners, partijtjes...
Ja, zeker. Maar speciaal voor dorpsnotabelen en heereboeren, zoo van die dikke, rooie, vette kerels, die dan eten en drinken en rooken voor 'n week.
(Cora schudt lachend het hoofd)
(mede-schertsend)
Zooals die dikke notaris, weet u nog wel, oom, die in zijn rijtuig niet meer kon.
| |
| |
(tot de anderen)
Hij houdt ons voor den gek, hoor, formidááábel voor den gek.
(op beslisten toon)
Ik zou zoo'n partij wel eens willen meemaken!
(tot cora)
Jij niet, Cora?
Ik heb die wel eens bijgewoond.
Nou, dames, aangezien er alweer verschil van opinie is, stel ik u voor om het eens te probeeren.
Hoe bedoelt u dat, meneer Van Raveschoot?
Wel, dat u allen eens op mijn buiten 'n partijtje komt bijwoonen.
(juichend)
O, Heerlijk, heerlijk!
(even nadenkend)
Wanneer... laat eens zien... Zaterdag over 'n week?
(bedeesd)
Ach, meneer Van Raveschoot, zou er toch geen middel zijn om er meteen 'n liefdadigheidsfeestje van te maken? Zoo'n klein bazaartje, b.v. ten bate van...
de verwaarloosde zuigelingen? Best, zeker, freule. Brengen jullie allen maar wat mee. We zullen 't tegen wild-hooge prijzen aan de dorpsnotabelen en heereboeren verkoopen.
(Algemeen gejuich. Geklop aan de deur)
| |
[Zesde] toneel
de vorigen, dirk, later andré
(tot Arthur)
Pardon, meneer, ik had me vergist; meneer is niet hier...
| |
| |
Dat heb ik reeds gemerkt.
Hij is beneden in zijn bureau, meneer, en wacht er op u.
(komt beteuterd achter Dirk binnen)
(tot André)
Zoo, ben jij daar? en ben jij zonder pet en zonder tasch naar school geweest?
(gedrukt, huilerig)
Ja,... 'k had z'hier vergeten...
(stroef)
't Is me wat moois! en wat heeft je meester daarvan gezegd?
(André zwijgt)
Ben je gestraft?
(tot Dirk)
Je kunt gaan, Dirk, meneer Van Raveschoot zal dadelijk komen.
(Dirk af)
(goedig)
Ach, dot, treur jij maar niet, hoor.
(tot Arthur)
Mag hij ook meekomen, meneer, zaterdag over 'n week, naar 't feest?
(tot André) Hoor je 't, kereltje, je mag mee, zaterdag over 'n week, naar 't Zuigelingen-feest?
(wil hem streelen)
(duwt Alice kregel van zich af)
Nee!
Wat! Wil jij niet mee naar 't Zuigelingen-feest, op 't mooie buiten van meneer Van Raveschoot?
(woedend, huilend)
Nee! nee! Laat me met rust!
(schopt naar alice)
(schudt hem)
Foei! Schaam je!
Al de anderen, proestlachend, dringen om andré, die huilend, schoppend en krauwend terugwijkt terwijl het gordijn langzaam daalt.
|
|