Verzameld werk. Deel 7
(1982)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1136]
| |
Eerste tooneel
vrouw labeer, elodie. later labeer
Bij het opgaan van 't gordijn zit elodie links, voorplan, bezig met kantwerk maken. zij werkt in stilte vlijtig door. kijkt even op de klok en zucht. De voordeur staat half open. Vrouw Labeer komt langzaam binnen, nog naar buiten starend, waar men wind en regen hoort.
Vrouw Labeer
't Weer wordt hoe langer hoe slechter. 'K begin ongerust te worden, Elodie. 'K geloof da je gelijk had: we hadde ze maar 'n eind te gemoet motte gaan. As ze maar geen ongeluk overkomen is.
Elodie
(houdt even op met kantwerken)
Dat denk ik nie, moeder. Ze zijn toch met z'n beien. 't Was wel aardiger van ons geweest als we 'n eind de weg opgegaan ware.
Vrouw Labeer
(kijkt op de klok)
't Is half zeven; en om vier uur kwamen ze vrij. Twee en een half uur, en 't is maar zeven kwartier loopen. Misschien hebbe z'onderweg nog 's aangeleed. 't Is koud, zuur weer, en 't is lang geleje da z'n glas bier of 'n borrel gedronke hebbe. Vier maanden! vier maanden! en da voor vader die toch niks geen schuld had; die alleen Buck wou vrijprate!
(zij schudt wanhopig het hoofd)
't Is iets te zegge!...
Elodie
(ook stil-schreiend)
En wat heet Fràns gedaan? 'n Haas gestroopt. 't Is nog al iets om daar iemand vier maande voor achter slot en grendel te zette; en nou ik nog wel...
(snikt)
God! God! wa zal Vader zeggen as ie het merkt!
Vrouw Labeer
(brusk)
Zwijg daar nou maar over. D'er is al beroerdigheid genog in huis. M'n gal loopt over als
| |
[pagina 1137]
| |
ik dààraan denk! Jij en Buck - 't is 'n schandaal van allebei! - Vergeve zal ik het hem omdat ie het goed wil make; maar vergete! - Nooit. En nooit zal ik 'm met goeje ooge meer kunne aanzien.
Elodie
(droevig smeekend)
Maar waarom toch nie, moeder? 't Is toch mijn schuld net zoo goed as de zijne.
Vrouw Labeer
Da weet ik wel; maar hij is het oudste, hij had de wijste motte zijn. Hij had er voor op motte passe, toen we toch al zoo ongelukkig waren. - Da proces kost me wel tien jaar van me leven, en al word ik duuzend jaar 'k zal 't nooit vergete zooals Vader daar voor 't gerecht zat, voor die groene tafel, waar al die kerels achter zatte met die zwarte rouwmantels om, en die witte kwijllappe voor.
(huivert)
Hè! Toen dien ouwe met zijn grijze bakkebaarde tegen Vader riep: Pas op dat je de waarheid zegt, Labeer, en geen kunsjes, hoor.
(snikt)
God! God! 't Begon om me te draaie as in 'n mallemole en 't was compleet of ik geen beene meer onder m'n lijf had. - Had ik maar de macht gehad om 'n bek ope te doen. 'K zou tegen Vader geroepe hebbe: Zeg het maar, zeg het maar ronduit dat Buck den haas heet kapot geslage, en dat je't
gezien
hebt.
(heesch)
Maar 'k kon niet meer, 'k kón niet meer! M'n keel zat dicht. En terwijl ik daar stond meer dood as levend, zee dien ouwe nog allemaal Fransche woorde waar ik er geen een van verstond; en toen kwamen die twee veldwachters met 'r helmen op en die namen Vader mee.
(Zij valt hevig snikkend op een stoel)
God! God! nog toe!...
De deur gaat open en Labeer verschijnt op den drempel, gebogen en verouderd, met een pakje in de hand.
Elodie
(opspringend)
Vader!
(vliegt naar hem toe)
Vrouw Labeer
(springt insgelijks met een kreet op en holt naar hem toe)
Elodie
(schreiend)
O Vader! Vader! Ben je daar! Hoe is 't er mee?
(angstig)
Waar is Frans?
Vrouw Labeer
(ook schreiend)
Hoe gaat het, vader! Eindelijk dan toch weer thuis!
(Zij neemt hem zijn pakje af)
Ga toch zitte. Ge bent zeker moe. Geen honger?
(Zij neemt hem bij de hand)
Kom nou aan de tafel zitte. 'K zal dadelijk wat te eten en te drinke geve. We hebben al zoo lang
| |
[pagina 1138]
| |
gewacht. We waren al bang da je nie meer kwam. We hadden je wel 'n eind weegs tege kunne gaan. Kom nou.
(Zij bekijkt hem)
Och Heer! Wat is ie mager geworde. Maar je ziet er toch gezond uit.
(Zij weent van ontroering)
Och God nog toe, wa ben ik toch blij dat ik oe terug heb! Da je daar weer staat.
Labeer
(trekt zijn hand terug. Kijkt angstig en wantrouwend om zich heen. Met holle stem)
Stt! Nie zoo hard! Nie zoo hard!
Even roerloos en onthutst staren de beide vrouwen hem aan. Labeer, den rug gekromd, en een schuw-verwilderde uitdrukking in de oogen, kijkt opnieuw wantrouwend om zich heen, gaat dan sluipend naar de buitendeur, opent die half, staart even loerend in de duisternis waar wind en regen tieren, komt eindelijk weer binnen en doet de deur dicht.
Vrouw Labeer
(droef-verbaasd)
Maar vader - wat scheelt er toch aan? Waar ben je nou bang voor? Is't er nog iemand?
Geluid van wind en regen.
Labeer
(kijkt haar met angstige oogen aan)
Stt!
Vrouw Labeer
Maar d'er is niks, vader; niks dan de wind en de regen.
(Zij betast zijn kleeren)
Och Heer, je bent doornat! Was ik toch maar met 'n paraplu 'n eind de weg op gegaan! Maar 't was zoo donker voor vrouwvolk alleen, en we dachte da je met jullie beien zou zijn.
Elodie
(angstig)
Ben je alleen gekome, vader? Is Frans nie mee gekome?
Labeer
(met holle stem. Hoofdschuddend)
Nee.
Elodie
(ontsteld)
Waarom niet? Hebbe ze hèm nog nie vrij gelate?
Labeer
(als boven)
Da weet ik niet.
Elodie
(in tranen)
Och Heer!
Vrouw Labeer
Heb je'm nie gezien?
Labeer schudt sprakeloos het hoofd.
Vrouw Labeer
Jullie most toch precies even lang zitte... Hij heeft toch geen verlenging van straf gekrege?
Labeer
Da weet ik niet.
Elodie
(luid schreiend; wil naar de buitendeur loopen)
Labeer
(haar tegenhoudend. Schor)
Hier blijve.
| |
[pagina 1139]
| |
Vrouw Labeer
(wanhopig)
Maar vader, wat is er toch? Wa scheelt er aan? Och! wa ben je toch veranderd! Nou hoef je toch nie bang meer te zijn. Je bent hier thuis, in oe eige huis. Niemand kan je iets meer make. Waarom ga-je nie zitte? Waarom zeg je niks tegen ons?
Labeer
(met inspanning)
'K... 'k... 'k... kan niks meer zegge. K.. k.. 'k heb in vier maande geen twintig woorde...
Vrouw Labeer
(tracht Labeer aan tafel te krijgen)
Kom nou maar... Eerst gaan zitte... en wat ete. Dat zal oe wel opknappe. Toe nou. 'K heb nog 'n lekkeren homp spek met kool en aardappele.
Labeer
(weigert te gaan zitten)
'k Heb geen honger.
Hij kijkt opnieuw wantrouwend rond zich.
Vrouw Labeer
(schreiend)
Maar dat is toch nie mogelijk. Geen honger! En in vier maande geen fatsoenlijke kost tussche de tande gehad.
(tot Elodie)
Toe Elodie, maak voort. Zet het spek en de aardappels op tafel. Vader zal d'er wel van ete as ie 't maar ziet. 't Is zulk kostelijk spek! En de aardappels zijn een en al blom. Krijg het bier uit de kast. Toe nou, Vader, toe.
Zij tracht hem mee te krijgen.
Labeer
(kregel. Rukt zich los)
Stt! Maak zoo'n leven nie, zeg ik oe... 'K ben daar nie meer aan gewoon... 'K 'k hè in al die maande... haast geen geluid meer gehoord... Zachjes prate. Zachjes... stil nou...
Een stilte. Stom en roerloos staren Vrouw Labeer en Elodie Labeer aan. Hij gaat opnieuw gebogen naar de deur, opent die, loert rechts en links in de duisternis, doet de deur weer dicht. Dan komt hij bij den haard en zakt er zuchtend op een stoel neer. Strak vóór zich uit staren zijn oogen en zijn lippen trillen in onduidelijk grijnsgebrom van woorden. Bevend liggen zijn handen op zijn knieen.
Vrouw Labeer
(zacht)
Drink nou 'n glaasje bier, vader.
Labeer
(hoofdschuddend)
'k Heb geen dorst.
Vrouw Labeer
(neemt pijp en tabakszak van den schoorsteenriggel)
Dan 'n pijpke.
Labeer
(als boven)
'k Rook nie meer.
| |
[pagina 1140]
| |
Vrouw Labeer
'n Pruimke dan.
Labeer
(als boven)
Ook niet.
Vrouw Labeer
(met verslagen gezicht)
Maar m'n Hemel wat is daar nou aan te doen? Wa is er toch! Wa scheelt er aan? Zeg dan toch iets. Wij hebben oe toch niks misdaan
(schreit)
en in al die maande hebbe we mekaar nou al nie gezien.
Labeer stottert bevend onverstaanbare klanken.
Elodie
(smeekend)
Och Vader, kun je me nou toch niet zegge of ze Frans ook vrijgelate hebbe?
Labeer
Nee.
Elodie
En heb je'm al die tijd nie gezien, vader?
Labeer
Nee.
Elodie
Geen enkele keer?
Labeer schudt zwijgend het hoofd. Een stilte. Elodie en Vrouw Labeer gaan zitten en schreien in stilte. Strak-starend blijft Labeer onbewegelijk zitten. Zenuwachtig beven zijn handen op zijn knieen.
Labeer
(na een poos)
We gaan hier van daan.
Vrouw Labeer
(opschrikkend)
Wat zeg je daar?
Ook Elodie kijkt verschrikt op.
Labeer
We gaan hier van daan.
Vrouw Labeer
(met harde stem)
Heere nog toe! Hier van daan! En waarom?
Labeer
(angstig opstaande en bang rondkijkend)
Stt!... zoo hard niet! Zachter.
Vrouw Labeer
(stiller; angstvol)
Ja maar waarom, vader! Zeg dan toch waarom.
Labeer
(met een angstgebaar naar de deur)
Spiessens! de veldwachters!
Vrouw Labeer
(als boven; in verbazing)
Spiessens? de veldwachters? Wat kunnen die ons schelen as we niks verkeerds doen?
Labeer
(gaat bevend weer zitten)
'K wil hier in de buurt nie blijve wone... 'K zou geen gerust uur meer hebbe... Ze... ze... ze zoue me weer komme oppakke... Ze... ze... zoue mij...
(met een hik van afschuw)
voor m'n leven lang d'r achter brenge.
Vrouw Labeer
(spreekt met nadruk, doch spant zich in
| |
[pagina 1141]
| |
om haar stem niet te hoog te laten klinken)
Maar wees nou toch zoo dwaas niet. Je begrijpt toch wel dat z'oe met rust zulle late als ge niks kwaads doet. Erg genog dat het zoover gekomme is om die vervloekten haas, - maar da's nou vergete en je zou toch wel gek zijn om daar nou nog voor weg te gaan. - Verhuize! We zijn gerinneweerd as we van hier verhuize! 'n Mooi gedoetje - al het land er omheen, waar zouen we dat terugvinde? En al die goeje mest die nou in de grond zit wat zouen we daar voor krijge? Nog geen derde van wat ie waard is. - Kom. Gekheid. Gebruik oe verstand. De mensche zouen ons uitlache!
Labeer
(met bevende handen en doffe stem. Spreekt als 't ware voor zichzelf, slechts nu en dan eens naar de anderen kijkend)
Vier maande... Vier maande zitte... en ik ha niks gedaan... alleen maar omdat ik gezeed had
(met bevende stem)
omdat ik gezeed had... dat ik niks gezien had. Hoe kunne zullie wete dat ik wèl wa gezien heb?...
(zich opwindend)
Ja - 'k hèb het gezien; dat is zoo. Maar 't kon toch zijn da 'k het niet gezien had
(met een snik in de stem)
en tòch zou ik 'n vonnis gekrege hebbe... omdat
(hij dreigt met zijn vuist naar buiten)
Spiessens het gezeed hèt...
Vrouw Labeer
(invallend)
Och Vader, tob daar nou toch nie meer over; 't is gebeurd.
Labeer
(let er niet op. Dof)
'n Jachtopziener, of 'n veldwachter wordt altijd geloofd, en 'n arm mensch nooit... nooit...
(rilt)
En daarvoor vier maanden... vier maanden achter 't slot... Jullie weet niet wat dat is.
(huivert)
...As die Spiessens van avond weer kwam en zee dat ik nou zelf 'n haas gestroopt had, of dat ik wat anders gedaan had, ...gestole... of brand gesticht... of 'n moord begaan - Komt er nie op aan wat... Nou luister 's goed: ze zouen het óók geloove en me weer vastzette... voor tien jaar... voor twintig jaar... voor levenslang as ze wouen.
(plots gillend opvliegend als in een aanval van waanzin)
Ik ben bang... ô ô ô God! ik ben zoo bàng! - Jullie weet nie wat het is! Je most zelf maar 's gezete hebben.
(schreiend, knarsetandend)
Zitte! Zitte!... vier maande alleen in 'n donker smerig kot, omda je iemand nie verraje hêt... die 'n onnoozelen haas kapot sloeg.
(plots geschrikt door zijn eigen heftigheid; met bange
| |
[pagina 1142]
| |
blikken naar de deur; met doffe stem, tot Vrouw Labeer en Elodie, die schreien)
Hou op! hou op! Stil zijn... da z'ons buite nie hoore zoolang as we hier nog wone... - Doe 't licht uit... toe nou... laten we naar bed gaan.
Vrouw Labeer
(verbaasd)
Naar bed gaan... en 't is nog maar zeven uur. We hebbe nog niks gegeten.
Labeer
(gejaagd heen en weer loopend)
Doet er niet toe. 't Is donker. 't Wordt al laat.
(Hij luistert angstig naar buiten, waar ver gezang weergalmt)
Wa... wa... wa is dat?... Wie... wie komt er daar nog zoo laat zingen?
Duidelijker gezang achter de schermen.
De zang gaat door. Elodie is hartstochtelijk van haar stoel opgesprongen en luistert met inspanning alsof zij de stem poogde te herkennen. Labeer loopt eensklaps naar de deur om die in 't nachtslot te draaien. Op 't zelfde oogenblik wordt ze geopend, en zingend en glimlachend verschijnt Buck op den dorpel, met stok en pakje over den schouder.
| |
Tweede tooneel
de vorigen, buck
Elodie
(vliegt hem met een scherpen kreet om den hals)
Frans! Frans!
Zij schreit van ontroering.
Buck
(zoent haar hartstochtelijk terug)
Eleken!... mijn Eleken!
Labeer dringt terwijl schuw en bevend, met bange blikken op Buck, naar zijn stoel bij den haard terug. Vrouw Labeer slaat van verbazing de handen in elkaar en kijkt Buck roerloos aan.
Elodie
(hartstochtelijk)
Waar kom je zoo laat van daan, Frans? 'K was al bang dat ze oe ginter gehouen hadde. 'K was al bang da je nie meer kwam, Frans.
(Zij kijkt hem met stralende oogen aan)
La me je eens bekijke.
(juicht)
Hij ziet er goed uit! Goed!
(zoent hem weer)
O Frans! Frans!
Vrouw Labeer
(tot Buck)
Waarom ben jullie nie samen gekomme?
Buck
(legt stok en pakje neer en komt verder bin-
| |
[pagina 1143]
| |
nen)
Waarom?
(wijst naar Labeer)
Wel, omdat hij niet op me gewacht het!
(lachend tot Labeer)
Dag Vader Labeer; hoe staat het er mee? We hebbe mekaar in lange nie gezien. Nou hebbe we vier maande in 't zelfde huis gewoond, en mekaar nie eens goeie morge of goeien avond gezeed. Da's netjes, hè? Hê je ook zooveul papiere zakkies geplakt en zooveul rotte koffieboone uitgezocht?
(lacht)
Maar 't is toch niks aardig van je da je nou niet 's 'n oogenblikkie op me gewacht hebt. Wel aan twintig mensche onderweg heb ik na je gevraagd, en ben minstens in vijftien herberge geweest om je te zoeke. - Verdikke! Wat 'n herberge zijn er toch! en wat is da lollig as je z'in zoo lang nie gezien het! 't Smaakt wel drie maal zoo lekker.
(Hij smakt met de tong en lacht)
En dan al die mensche langs de wege! die karren en peerde! die honden en fietsen! O... 'k heb den heele weg over niks anders gedaan dan gepraat en gezonge.
(Hij lacht. Plotseling ernstig, met een verwonderden blik op Labeer, die bevend, met angstige oogen, tegen den schoorsteen gedrongen staat)
Hè,... vader Labeer... wat is dà nou? Wat scheelt er aan? Toch nie ziek?
Labeer
(met holle, heesche stem)
Je mot hier van daan. Je mag hier nie meer komme.
Elodie
(verschrikt)
Maar vader!
Buck
(verbaasd)
Hier van daan! En waarom?
Labeer
(zenuwachtig-angstig)
Omdat ik... omdat ik...
(met een hik in de stem)
het nie vertrouw... geen oogenblik meer...
Buck
(meer en meer verbaasd)
Nie vertrouw! Wie nie? Mij nie?
Labeer
(als boven)
Spiessens!... de veldwachters!
(Hij huivert, met uitpuilende oogen)
'K ben bang! Bang!
Buck
(als boven: tot Vrouw Labeer)
Wat is er nou gaande? Wa mankeert hem?
Vrouw Labeer
(wanhopig)
'K weet het niet. As verdwaasd is ie thuis gekomme. D'er is geen verstandig woord meer uit 'm te krijge. Hij heet nie wille ete of drinke, en... God nog toe!... nou wil ie verhuize alleen uit angst voor Spiessens en de veldwachter.
Labeer
(als boven)
Zitte!... zitte!... O God! o God!
| |
[pagina 1144]
| |
Je weet nie wat dat is! Je most zelf maar eens gezete hebbe!
(dringend tot Buck)
Hier van daan! Ga weg! Kom nooit meer over den dorpel. Ze zouen me weer oppakke! Ze zouen me voor heel m'n leve d'er achter zette.
Elodie
(dringend)
Vader, je màg hem nie wegjage! je màg nie! Ik zal oe zegge... moeder zal ou zegge waarom nie. Frans wegjage... da mag nie! da mag nie!
Buck
(ten hoogste verbaasd. Tot Labeer)
Kom, Vader Labeer; waarom zouen ze je oppakke? Omdat ik hier in huis kom; en omdat ik met Elodie verkeering heb?
Labeer
Ja... ja... ze zouen zegge... ze zouen zegge... da we allemaal samen nie deuge... da we allemaal samen... de hazen stroopen... van den baron.
(sidderend knarsetandend)
Ze zouen me weer in 't hok brenge! in 't hok! in 't hok!
Buck
Hij is gek geworde!
Vrouw Labeer
(tot Labeer, kalm)
Hoor 's vader, je mot je verstand gebruike. Frans gaat met Eeldie trouwe.
(met een beslisten blik op Buck)
Hij... hij mòt met 'r trouwe. Hij heet het haar in zijn laatsten brief toegezeed. Hij heet heur...
Labeer
(heftig hoofdschuddend)
Nooit!
Elodie
(huilend-schreeuwend)
Vader! Je zult toch m'n ongeluk nie wille!
Labeer
(met bange blikken naar de deur)
Stt!... stil; stil.
Elodie
(hartstochtelijk gejaagd)
Vader!...
(valt plotseling vóór hem op haar knieën)
Vergeef me, vader, maar ik mòt met 'm trouwe, ik mòt!...
Labeer
(schrikt op en staart beurtelings, grijnzend en knarsetandend, naar Buck en Elodie. Tot Buck, met heesche schorre stem)
Smeerlap! smeerlap!
(Elodie staat op)
Ik die voor jou ben gaan zitten.
(huilt van angst)
En dan jij die mijn dochter!... Smeerlap!
Vrouw Labeer
(smeekend)
Maar ie wil 't goed maken, vader; en in z'n brief heet ie an Elodie beloofd dat ie nie meer zal stroope. Toe Vader, stem nou toe, en wees nou maar goed op hem. Je kunt toch nie anders meer.
Labeer
(grijnzend-knarsetandend)
Nooit! nooit!
| |
[pagina 1145]
| |
Elodie
(heftig uitvallend)
Dan loop ik met 'm weg.
Buck
(ook heftig)
Ben jij 'n Vader?
Vrouw Labeer
(dreigend)
God zal oe vinden daarvoor!
Labeer
(woest)
Stil allemaal! Hoe je bek!
(knarsetandend. Hij kijkt bang om naar de deur. Met doffe stem, dreigend, tot Buck)
Wie is er hier baas? Ik of...
Buck
(boos)
Baas! Baas!... Gek ben je, da zeg ik je!
Labeer
(schor; met een woest gebaar naar de deur)
D'r uit!
Vrouw Labeer en Elodie
(driftig toesnellend)
Da mag nie, vader! da mag nie!
Labeer
(nog woester; tot Buck)
Wat! D'r uit zeg ik oe! Wel verdomd!
(tot Vrouw Labeer en Elodie)
En jullie dààr...
(verschrikt deinzen Vrouw Labeer en Elodie terug en Buck wijkt schouderophalend naar de deur)
Buck
(kalm beslist)
't Is goed, 'k zal gaan; maar denk er om, ik kom terug,
(tot Elodie, die snikt)
Grien maar niet, Eleken, 't komt alles in orde.
(plotseling af en dadelijk terug. Geeft Elodie een beursje met geld)
Hier,... da heb ik daar ginder verdiend. Bewaar het maar. - Ik kom terug.
Een stilte. Beide vrouwen zitten te schreien. Labeer gaat naar de deur, luistert gebogen, schuift de grendel voor. Wind en regen buiten.
Labeer
(dof en bang)
Kom, late we naar bed gaan.
Vrouw Labeer
(verbitterd)
Eerst gaan we ete, 'k heb honger. Kom, Eeldie, schuif aan.
Zij gaat naar den haard en zet het eten op tafel.
Labeer
Doe 't licht wa lager.
Vrouw Labeer
(als boven)
M'n God, waarom? Magge we misschien nie eens meer zien wa we in de mond steke?
Labeer
Draai de lamp wat in, zeg ik oe. 't Is al laat.
Vrouw Labeer
(draait hoofdschuddend de lamp iets lager. Het tooneel versombert)
Ach Heer! ach Heer! ach Heer!
Vrouw Labeer en Elodie komen aan tafel zitten, maken een kruis, bidden even met gevouwen handen en beginnen langzaam en triestig te eten. Moeder zucht en Elodie veegt elk oogenblik stille tranen weg. Labeer komt weer op zijn stoel
| |
[pagina 1146]
| |
zitten naast den haard en blijft er roerloos staren, met bevende handen op zijn knieën. Buiten loeit de wind en zweept de regen. Een stilte.
Vrouw Labeer
(stil; tot labeer)
Mot je nou niks eten of drinke, vader?
Labeer
(somber)
Nee, 'k heb nergens trek in.
Vrouw Labeer
(zucht. Stil, tot Elodie)
Eleken, nog 'nen aardappel?
Elodie
(stil-schreiend hoofdschuddend. Met zwakke stem, terwijl ze een kruis maakt en van tafel opstaat)
Dank, moeder. Ge nacht, Vader en Moeder,
(gaat naar deur rechts)
Vrouw Labeer
Slaapwel.
Labeer
Slaapwel.
(Elodie weenend rechts af)
Vrouw Labeer
(opstaande. Tot Labeer, met matte stem)
Nou gaan we ook, nie waar?
Labeer
(opstaande)
Da's goed. Ga maar vast. 'K zal't licht uitdoen.
Vrouw Labeer links af. Labeer gaat naar de tafel en draait het licht uit. Het tooneel wordt nog somberder. Een oogenblik staat hij roerloos naar regen en wind te luisteren. Kijkt ook naar de zoldering. Dan gaat hij naar den achtergrond en betast deur en luiken. Weer even onbewegelijk luisterend met zenuwachtig-sidderende handen, en dan langzaam links af.
Het gordijn daalt langzaam.
|
|