| |
| |
| |
Derde bedrijf
De kleine boerenkeuken van een huisje aan den rand der bosschen. In den achterwand een deur en één enkel, nog al groot raam waardoor men een zandweg ziet tusschen sparrebosschen. Links, middenplan, de haard. Achter den haard een deur. Rechts eetkast en klok. In 't midden een tafel. Enkele stoelen. Rechts, voorplan, een wieg.
| |
Eerste tooneel
labeer, vrouw labeer, elodie
Bij het ophalen van 't gordijn zit Labeer schuw ineengedrongen op een stoel in den hoek van den haard met het gezicht naar 't publiek. Hij lijkt veel ouder geworden. Vrouw Labeer zit schuinsch tegenover hem. Naast de wieg, die zij af en toe met den voet doet schommelen, zit Elodie, het hoofd gebogen, kousen te mazen. Het is een zomersche dag, tegen avond. Gouden glanslicht schittert buiten op de bosschen, waar men vogels zacht hoort zingen.
(op beslisten toon; tot Labeer)
Nou... 't Kan me niks schele, al is 't zoo. We doen geen mensch kwaad; geen mensch kan ons iets nazegge. De baron kan zooveel bossche koope voor zijn jacht als ie maar wil, daar kun je niks tegen doen. En de jachtopziener - is 't Spiessens niet, dan is 't 'n ander. Dat begrijpt eenieder,
(beslist)
Ik dank oe, nog is verkasse! Dat doe ik nie! tegen m'n zin ben ik eens verhuisd - en het is m'n verandering! tegen m'n zin hê je me hier late komme, maar nou da 'k er eenmaal ben, na al dat ongenoege en al die koste, nou blijf ik er. 'K laat me nie aldoor voor de gek houen! 't is wat moois, al weer 's verkasse omdat de baron
(zij wijst door het raam)
da bosch daar gekocht heeft, en omda Spiessens daar nou misschien in het huisje van den ouen jachtopziener zal komme wone? Nee, nee, nee, ik
| |
| |
doe het niet! ik blijf hier; je mot dan maar alleen trekke, en wie mijn hier weg wil hebbe, mot me maar door de veldwachters late hale.
(bij het woord ‘veldwachters’ hevig opschrikkend)
'k Zou de mond houe! Praat toch niet over veldwachters.
Zèker zal ik er van spreke; en ik zal nog 's probeere of er voor ons geen recht te krijgen is. Morgen aan den dag zal ik zelf naar den Brigadier gaan en klagen da z' onze kippe van nacht gestole hebben.
(driftig half opvliegend)
Nee... da zul je nie! 't Zal niet gebeure! ik wil 't niet hebbe! de kippe zijn weg, maar wie zeg jou dat ze gestolen zijn?
(boos)
Sufferd! die ge zijt! Waar zouen ze dan naartoe zijn? Uit wandele, zeker? God! God! 't Is me toch iets! 't Is of je kindsch wordt! Ik schaam me over jou. Ze bestelen ons en we magge nie eens klage. Waar dient de veldwachter dan voor? Hoor is, dat mot nou uit zijn, hier; dat mot hier verandere.
(wijst naar Elodie)
Is 't geen schandaal dat je haar met 'n onwettig kind laat zitte? Wat heet frans jou misdaan? Waarom mag die jonge nie met 'r trouwe?
(Elodie weent)
Om jouw bang zijn! Om jouw laffigheid! Gek ben je! Gek! Ja 'n driedubbele gek om te denke da ze jou daarvoor weer in 't hok zoue kunne zette.
(verwilderde angst)
Stil... spreekt daar nie van! 'K zeg da je stil mot zijn! Zwijg daarover. buck is 'n strooper; 'k wil 'm nie meer hier zien.
(schreiend)
Maar hij heet beterschap beloofd, vader,
(boos)
Jouw eigen schuld is 't dat ie weer is gaan stroopen.
(driftig)
Maar 't komt er niet op aan. Ik zie hem toch!... 'k zie hem toch!... elken avond!... en ik zal met 'm wegloopen ook... zoo gauw we de kans maar schoon zien... as we genog hebbe om van te leven
(weer schreiend)
O! o! as het niet om moeder was!...
(als boven)
Stil!... Hou je bek, zeg ik oe!
(tot Labeer)
Da's 't verdiende loon as ze met 'm wegloopt! dan hebbe we 't gewonne, hè! Maar wees er zeker van dat ik dan ook nie bij jou...
(zwijgt plotseling om te kijken naar het raam waar de notaris langs
| |
| |
komt. Staat op)
Wie is dat? de notaris?
(verschrikt overeind)
De notaris!
De deur gaat open en de notaris komt binnen.
| |
Tweede tooneel
de vorigen, de notaris
(komt vriendelijk-glimlachend binnen)
Geen belet? Goeien avond.
(biedt hem een stoel aan, naast Labeer)
Ga zitten, meneer de notaris; je brengt 'n mooi weer mee.
(gaat zitten. Opgeruimd)
Is 't niet? Kostelijk weer. Ik kom zoo dwars door 't bosch gewandeld, en 't is 'n genot om naar al die vogels te luisteren. En dat ziet er hier goed uit; je woont hier best. Hoe stel jij het wel, hier, Labeer? Al gewend?
(met belangstelling)
Toch niet ziek?
(de handen sidderend)
O nee nee, meneer de notaris; nee, toch nie - toch nie
(beeft erger)
't Is maar... 't is maar... 'n beetje de vreemdigheid, meneer de notaris... We wone hier zoo eenzaam... we zijn nie gewend bezoek te zien.
(vriendelijk)
Nou, dat zal wel beteren, Labeer; je krijgt nu buren.
Labeer staart sprakeloos-verwilderd.
En wie wel, meneer de notaris?
(met een gemaakt-vriendelijken, half achterdochtigen blik)
Wel... Spiessens, hè?... de jachtopziener van den baron.
(Labeer beeft sterker. Elodie houdt even op met den voet te wiegen en kijkt aandachtig-luisterend naar den notaris.)
Zou het dan toch waar weze, meneer de notaris, dat de baron die bossche daar gekocht heet?
(gewichtig)
Ja ja, dat is zeker waar; de koopacte is eergisteren op m'n kantoor gepasseerd en het is wel 'n beetje daarom dat ik van avond eens hier heen ben gewan-
| |
| |
deld.
(op verzoenenden toon, tot Labeer)
Kijk 's, Labeer, ik weet wel dat je 'n beetje... hoe zal ik het zegge... ongenoege hebt gehad met Spiessens... maar dat is nu toch voorbij, niet waar? De baron hoopt dan ook dat er in 't vervolg geen rede meer zal zijn tot klage. Hij hoopt... dat jullie voortaan goed met mekaar zult omgaan, 't Zou hem spijte... het zou hem héél erg spijte als er nog 's iets gebeurde... nou, je weet wel...
(heesch van angst)
'K bèn geen strooper, meneer de notaris.
(Hij windt zich koortsachtig op)
Nog nooit... dààr - nog nooit in heel me leve heb ik 'n haas geschote of gestrikt, (met een beslisten blik tot Vrouw Labeer en Elodie) En... en... (heftig) Buck mag hier geen voet over de dorpel meer zette.
Beweging van Elodie.
(bedarend)
'K weet het wel, Labeer, ik weet het wel; 'k ben er zeker van dat we van jou niks te vreeze hebbe.
(met nadruk)
Ik ben er van overtuigd dat je 't nu wel zegge zou, als je'n ander 'n haas zag stroopen?
(beslist invallend)
Da zou ik!
(met een beslisten blik op Elodie)
Enne... wat nu Buck aangaat, die zal zelf maar moete wete wat ie doet; nu de baron eigenaar geworden is van deze bossche zal er wel 'n beetje beter worden toegezien dan vroeger... Enne... als Buck de een of andere dag eens tegen de gewere van Spiessens of van de veldwachters aanloopt - nou, dan zou ie zich zéér kunnen doen.
Hij glimlacht tevreden, zich de handen wrijvend. Verschrikt gebaar van Elodie. Zenuwachtig doet ze de wieg schommelen. Bij het woord Spiessens, en veldwachters, schrikt ook Labeer hevig op.
(op veranderden toon)
Maar... maar... daarvoor alleen ben ik nu eigenlijk niet hier gekome
(tot Labeer)
Ik wou nog met je over iets anders spreke, Labeer.
(Een korte stilte. Labeer kijkt den notaris angstig aan. Notaris weer vriendelijk glimlachend)
Wees maar gerust, daar is geen kwaad bij: je zult er niet mee den bak indraaie
(lacht)
Hahaha!
(Angstgebaar van Labeer; notaris eensklaps weer ernstig)
't Is voor de aanstaande verkiezinge
| |
| |
dat ik 's eve hier kom. Je weet er van, niet waar Labeer? Jammer dat het alweer oneenigheid zal geven in de gemeente.
(bang hoofdknikkend; schorre stem)
Daar heb ik ook al zoo wat van gehoord, meneer de notaris.
(kort en nijdig)
Tja, zoo is het. Daar zijn ontevreje lui in de gemeente. De baron heeft niet veel plezier
(schimplacht)
van al zijn goedheid, van alles wat ie voor de menschen over heeft.
(nijdig)
Die schoeljes!... dat zijn ze! Ondankbaar volk! Tien jaar geleje hebben we 't nog eens net eender gehad. Toen was het met de liberalen
(nijdig spotlachend)
Hè,... en nu... nu zijn het weer de socialen.
(Labeer wil iets zeggen maar notaris valt hem in de rede)
'K hoef er eigentlijk niet over te spreken, ieder weet wel wat dàt voor volkjen is. De baron hoopt dat ditmaal alle goedgezinden die volksvijanden zullen tegenwerken. Begrepen?
(bevend, schor)
Ja, meneer de notaris, ik heb altijd gestemd zooals de baron wil.
En beloof je me nu dat je dat weer zult doen?
(nog erger bevend)
Ja ja meneer de notaris.
(dringend)
Kan ik er dus op aan?
(steeds banger)
Zeker, zeker, meneer de notaris.
(wantrouwig)
Ja maar je zegt dat zoo... zoo vreemd. Je zult toch je woord nie...
Labeer, door zijn ontsteltenis overweldigd, begint plotseling te hikken en te snikken.
(verbaasd)
Wat scheelt er aan? Waarom ben je zoo van streek?
Och meneer de notaris laat 'm maar met rust; hij zal wis en zeker doen wat je hem gevraagd hebt; maar
(met ontroering in de stem)
sinds dat ie
(snikt)
gezeten heet voor dien haas is ie dezelfde mensch nie meer van vroeger. Hij kan nergens meer tegen, meneer de notaris. D'r kan geen vreemde in huis kome of ie begint te beve as 'n juffershondje. 't Is of ie verdwaasd geraakt is.
(schreit)
Denk nou toch is, meneer de notaris, dat gepasseerde nacht onze kippe gestole zijn, en dat ie het nog niet eens bij de politie durft aangeve uit angst dat de veldwachter
| |
| |
hier zoue kome om het te onderzoeke.
(angstig-driftig)
Wie zegt oe dat ze gestole zijn? Wie heet da gezien?
(tot Labeer; boos)
Komaan - Doe toch niet zoo gek.
(tot notaris)
Hij durft niet, zoo waar als ik hier sta. 'K zal nog meer zegge: hij zou nou al weer wille verhuize omda Spiessens hier in de buurt...
(invallend; tot Vrouw Labeer)
En weet ie wie dat z'n kippe gestole heeft? 't Is zeker weer die Buck; de strooper?
(verontwaardigd)
Daar 's niks van aan! Dat zijn leugens! Frans is geen dief! Nog nooit... nog nooit van z'n leve heet ie iets gestole.
Zij schreit van gramschap.
(schamper, tot Elodie)
En stroopen, dan? Is dat misschien geen stelen?
(driftig)
Nee, dat is geen stele. Het wild, dat loopt en vliegt overal heen waar 't wil; vandaag is 't bij den baron, en morgen bij 'n ander. Dat is geen stele!
(angstig en dreigend; tot Elodie)
Zwijg, Stil. Hou er jouw mond buite.
(op een spottoon; tot Elodie)
Ja. - Het wild, daar is 't al net mee als met het geld. Dat rolt ook zoo van den een naar den ander... en toch is 't 'n gevaarlijk spelletje het te wille vange als het zoo van de een naar de ander rolt. Nie waar, Labeer?
(opstaande; tot Elodie, als boven)
Enfin... het is... 't is hier de liefde die spreekt. Waarschijnlijk vin jij dien Buck 'n beste brave jonge, die zich uitstekend gedraagt!
(uitdagend invallend)
Ja. ja.
(vermanend)
Eeldie! Eeldie!
(wijst naar de wieg)
De bewijze liggen dan ook voor jou voor 't grijpe.
(vliegt op en valt driftig in)
Da gaat u nie aan; dat zijn mijn zake!
(woest opspringend; tot Elodie)
Verdomme! Wil jij de mond houe!
Vreeselijk bevend en snikkend zakt hij terug op zijn stoel.
| |
| |
(schreiend; dringend)
stil toch, Eeldie; stil toch!
(razend; met dreigend gebaar tot notaris)
Dan mot ie me maar met rust late!
(met verachtenden blik op Elodie)
Pfeu!... Nu - ik ben hier ook niet gekome om me daaraan vuil te make.
(dreigend, boos)
Maar één ding zeg ik je: laat 'm oppasse! De veldwachters hebben het oog op 'm.
(Verschrikt deinst Elodie achteruit)
(tot Labeer)
En jij, Labeer, maak je maar nergens ongerust over. 'K zal zelf even bij de veldwachter aanloope en het hem zegge van je kippe; en voor 't overige blijft het zooals we afgesproke hebben, hè? daar moet gestemd worde voor de lijst van den baron en tegen die van de socialisten. Begrepen? Ik reken er op dat jij je belofte houdt. Denk daaraan. Morgen spreek ik den baron, en ik zal 't hem zeggen.
(bevend)
U kunt er op rekene, meneer de notaris.
(als boven)
Ja, zeker, meneer de notaris.
(gaat naar de deur)
Komaan. Dan wensch ik je goeien avond, 't Begint al zachjes aan donker te worde; 't zal heelemaal avond zijn vóór ik thuis ben.
(Het tooneel versombert)
Goeien avond, meneer de notaris.
Vrouw Labeer begeleidt notaris tot aan de deur. Labeer probeert om op te staan, maar zakt bevend op zijn stoel terug. Elodie wiegt stil-weenend haar kind. Notaris af. Vrouw Labeer komt terug op haar plaats. Een stilte. Buiten hoort men zacht de vogeltjes zingen. Labeer, in zijn hoek, begint eensklaps vreeselijk te beven en dof te snikken.
(verschrikt, tot Labeer)
Wat is er? Wa scheelt er nou aan?
Labeer blijft sprakeloos beven en snikken. De deur gaat open en de postbode komt binnen. Labeer springt met een doffen kreet van angst half op.
| |
| |
| |
Derde tooneel
de vorigen, de postbode
Goeien avond, samen. 'K ben vandaag laat op het pad hein? Drie uur vertraging van de trein. Uit de reels geloope.
(Hij overhandigt een enveloppe aan Labeer)
Kijk 's hier Labeer, vandaag heb ik wa voor jou meegebracht. Da loopt nie druk, hè?
(hevig ontsteld)
Voor mijn? Wat... wat is het? Hij neemt met sidderende hand de enveloppe aan.
O, 't zal nie veel zijn. Allemaal nesterijen. Ze laten ons maar loope tegenwoordig. Goeien avend alweer allemaal, 't wordt wel tien uur voor ik thuis ben.
(af)
(ontsteld tot Labeer)
Wa zou het zijn?
(Zij neemt hem de enveloppe af. Tot Elodie, die bij haar gekomen is)
Toe, Elodie, kijk 's gauw.
(na de enveloppe geopend te hebben)
O, 't is niks; 'n recommandatie van 'n kleerewinkel.
(steeds hevig ontsteld)
Wa voor 'n kleerewinkel?
't Is niks, vader, 'n magazijn van kleere, in Amsterdam.
(als boven)
Staat er niks anders op?
Wel nee, 't is nie eens geschreve; 't is gedrukt.
(als boven)
Maar... maar waarom sture ze dat dan aan mijn?
Och vader, da sture ze overal heen. Dat is toch niks, om oe ongerust over te make.
(als boven)
Ik kan 't nie leze 't is toch nie as dat andere?
(als boven)
Dat andere, van laast, toen ik... voor most komme.
Maar wees toch zoo dom nie. Waarvoor zouen ze oe nou voor late komme?
(tot Elodie)
Vooruit, Elodie, lees hardop wat er in staat. Anders is ie nie gerust.
| |
| |
Amsterdam, datum postmerk
Hiermede hebben wij het genoegen U de aankomst te berichten van onze nieuwe modellen voor het volgend seizoen zoo even uit Parijs en Londen ontvangen
Hopende dat onze magazijnen door U met een bezoek vereerd zullen worden hebben wij de eer ons met de meeste hoogachting te teekenen
uw Edele dienstwillige dienaren
Van Renkum en Zonenk
in confectie
Is dat alles? Staat er niks anders in?
(wantrouwig)
Van Renkum en Zonen! Wie zijn da? Die ken ik nie.
Nou, ik ken ze ook nie, vader; maar da zijn natuurlijk die menschen uit de winkel.
Terwijl Elodie de laatste woorden uitspreekt komen Brigadier en Veldwachter met hun geweer over den rug voorbij het raam. Labeer ziet ze, en met een doffen kreet vliegt hij op, rukt Elodie het papier uit de hand, ploft er mee neer op zijn stoel, en verbergt het haastig in zijn zak. Vrouw Labeer en Elodie slaken insgelijks een doffen kreet.
| |
Vierde tooneel
de vorigen, brigadier, veldwachter
(binnentredend)
We storen toch niet? Goeien avend.
De veldwachter komt ook binnen en sluit de deur.
(angstig)
Goeien avend.
Elodie deinst verschrikt naar de wieg terug. Labeer zit in zijn hoek van angst te schudden.
(tot Labeer)
Labeer, ik ben daar net de notaris tegen gekome en hij heeft me gezeid dat er de gepasseerde nacht kippe van jou gestole zijn. Is dat zoo?
(schor; met inspanning)
Da weet ik niks van, Brigadier. 'K heb geen kippe meer.
| |
| |
(verbaasd)
Wa beteekent dat? En de notaris zei me da ze hier gestole zijn.
Brigadier, onze kippe zijn...
(angstig invallend)
We hebben er geen meer, ik zeg het oe ommers: we hebben er geen meer. We hebbe niks aan te geve. Wij doen geen mensch kwaad, en geen mensch heet er ons iets misdaan.
Terwijl Brigadier, Labeer en Vrouw Labeer onder elkaar spreken dringt de veldwachter langzaam, met misnoegde blikken, naar de wieg, waarnaast Elodie, als 't ware beschermend, strak blijft staan.
(wantrouwig)
Ja maar, Labeer, we laten ons nie voor de gek houê, as je dat maar weet. We kenne jou al van vroeger en je zou het misschien doen om Frans Buck te sauveeren!
Schrikgebaar van Elodie en van Labeer.
Nee, Brigadier, Buck heet het nie gedaan. Denk dat toch nie. D'r wordt hier veel gestolen in de buurt, da weet je ook wel, maar dat doen andere. Buck is geen dief. Nee nee, da mot je nie denke.
(schamper)
Ik zal daar nou 's precies van denke wat ik wil, moedertje,
(met een blik op Elodie)
We letten op hem. We hebben hem in de smieze.
(tot Labeer)
'K versta dus goed, dat jij niks aan te geve hebt, Labeer?
(dof van angst)
Nee, brigadier, nee, ik... ik doe geen mensch iets kwaads, en... en mijn... hèt ook geen mensch iets kwaads gedaan.
Dus, de kippe zijn hier niet gestolen!
(als boven)
Daar weet ik niks van, Brigadier. 'K heb er niks van gezien.
(boos)
Jamaar, kort en goed - Zijn ze weg of zijn ze nie weg?
(als boven)
Ja... ja... kijk's Brigadier,... wèg zijn ze, maar maar... ik heb er niks van gezien as da ze
gestolen
zijn.
O zoo! - En waarom zeg je dat dan nie dadelijk? Waarom altijd dat draaien en liegen? Waarom altijd die smoesjes?
| |
| |
'K verkoop geen smoesjes, Brigadier.
Maar rechtuit de waarheid zeggen doe-je ook niet.
(vermanend)
Pas op, Labeer; ik verzeker je dat je de kans loopt om je d'r weer leelijk in te werke.
Labeer siddert en geeft geen antwoord. Brigadier fluistert enkele woorden tot veldwachter, die knikt.
Komaan. Wij wete wat we wete motte. Goeien avond.
Beiden af. - Een stilte. - Het tooneel versombert nog.
| |
Vijfde tooneel
de vorigen, de baanwachter (wegwerker)
(brusk op) G'n avend, menschen.
Labeer vliegt met een angstgil half overeind.
Nou schrik maar niet. Zou je me nie kunne zegge...?
(verwonderd)
God nog toe, vader Labeer, 't Is niks. 'K wou alleen maar effe vrage hoe laat het is. 'K heb mijn horlozie vergete en ik mot nog iemand van den laatsten trein afhalen.
(stottert)
Hoe laat!... hoe laat... ja.
(kijkt naar de klok)
't 't is... het is...
't Is half acht, krek twee menute over half acht.
Dank je, hoor. Goeien avend.
(tot Vrouw Labeer)
Wa most die eigenlijk? Wa kwam ie nou toch hier doen?
(ongeduldig)
Maar m'n god nog toe, vragen hoe laat het is, vader. Ge hebt 'm toch wel hoore zegge dat ie naar de laatste trein moest. Mot-je daar nou van schrikke, as iemand vraagt hoe laat het is?
Bevend zinkt Labeer op zijn stoel terug.
(angstig; tot Vrouw Labeer)
Moeder,... wil je is effe op het kind lette?
| |
| |
(als boven)
Wel - ik wil 's kijke...
(Zij wil naar de deur)
(staat sidderend op)
Wa ga je doen?
Wa mot je buite gaan doen?
(met stijgenden angst)
Moeder... 'k ben zoo bang da Frans in 't bosch loopt... en dat de veldwachters...
(haar den weg versperrend. Razend; knarsetandend)
Hier blijve, zeg ik oe. Hier! Hier!
Hij duwt haar met geweld terug.
(stampvoetend en vechtend van angst)
La me door! La me door! Moeder! help me! Toe, la me effe!...
(toesnellend)
Eeldie! je mag nie! 'K wil 't nie hebbe!
(vechtend)
Hier blijve! Hier! Verdomme!
(gillend)
Moeder! Help me toch! 'K wil na hem toe! Ik mot 'm waarschouwe! De smeerlappe! Ze zullen 'm doodschiete!
Men hoort, kort op elkaar, twee geweerschotten in de verte.
(gillend en vechtend)
zij smakt Labeer op den grond en rukt de deur open. Te gelijkertijd komt Buck, met geweer in de hand, woest binnen gesprongen.
| |
Zesde tooneel
de vorigen, buck
(hijgend)
De veldwachters! 'K heb 'r op geschote! Ze zitte me achterna!... La me hier me verstoppe! boven! op zolder! onder 't strooi!
De vrouwen gillen. Labeer vliegt schreeuwend op en tracht Buck vast te grijpen. Buck ontsnapt en holt weg door de deur rechts.
(als uitzinnig naar buiten gillend)
Hier is ie! Hier! in mijn huis! op zolder! onder 't strooi!
(holt naar hem toe, schreeuwend)
Va-
| |
| |
der! Wor je nou heelemaal gek!
(als Vrouw Labeer)
God! God! De Vader van m'n kind!
(steeds naar buiten gillend)
Hier! Hier! in mijn huis! Op zolder!
(vliegt hem op 't lijf. Labeer klampt zich krampachtig aan de deurpost vast)
Moordenaar!
(de handen ten hemel; kort schreeuwend)
Och Heer! och Heer!
(steeds luider gillend - vechtend tegen Elodie die hem van de deur weg wil trekken)
Hier! Hier! in mijn huis! op de...
Plotseling knalt een schot van dichtbij en Labeer ploft met een doffen kreet voorover neer, terwijl de beide vrouwen schrikgillend achteruit vliegen.
| |
Zevende tooneel
de vorigen, brigadier; later buck
(snelt woest en hijgend toe; buigt zich over Labeer)
Sta op, Buck!
Hij herkent Labeer. Springt met een schreeuw overeind en roept gillend naar buiten)
Allemachtig! We hebben ons vergist! 't is Labeer!
Hij snelt weer weg. De vrouwen huilen en gillen om het lijk. Het kind, wakkergeschrikt, ligt in de wieg te schreien.
(komt wild op; geweer in de hand)
Wat is er hier gebeurd!
(schreiend geknield bij het lijk)
O! o! o!
(ziet Labeer)
Hhè!...
(snelt plotseling naar de deur; 't geweer vooruit)
(hem den weg versperrend; hartstochtelijk schreeuwend)
Nee, nee, Frans! Nee! nee!
(zenuwachtig-sidderend; wijst naar de wieg, waar het kind harder schreit)
O... God!... Frans!... denk om het kind!
| |
| |
Buck kijkt haar even roerloos aan, star en dreigend, in gespannen houding, als een gek. Dan keert hij zich pijlsnel om, kijkt naar de wieg, gooit plotseling zijn wapen weg, en barst in hevig snikken los.
gordijn
|
|