| |
| |
| |
Eerste bedrijf
Een boerenkeuken. Deur in 't midden, achtergrond. Rechts en links van die deur een raam. Door de ramen gezicht op velden. Rechts, voorgrond, een deur. Links, voorgrond, een tafeltje met brood en groote koffiekoppen. Tweede plan, links, de haard. Gekleurde borden boven op schoorsteenmantel. Enkele stoelen. Rechts, tegen den muur, een houten horlogekast, en een eetkast met Christusbeeld er op, tusschen artificieele bloemen onder glazen stolpen. Boven de deur in den achtergrond een driehoekig Alziend-Oog, met ‘God ziet mij’ boven en ‘Hier vloekt men niet’ onderaan. Boven de lijst van het Alziend-Oog een palmtakje. Naast de achtergronddeur staat een baalzak half gevuld met aardappels.
| |
Eerste tooneel
labeer, vrouw labeer; later elodie
Bij het opgaan van 't gordijn staat Labeer, door de half open deur, in loerende houding naar buiten te kijken. Groote belangstelling en glimlach op het gelaat. Vrouw Labeer is bezig met het ontbijt op tafel te schikken, en loopt heen en weer van eetkast naar haard en tafel.
(omkijkend naar Labeer, terwijl zij bij den haard de koffiekan vult)
Waar sta je zoo na te kijken? 't Is hier koud, hoor. Doe de deur liever dicht.
(kijkt glimlachend naar zijn vrouw om)
Stil... wacht effen... 't is Buck... Hij zit daar in de suikerpitten. Jammer dat het zoo mist...
Kijkt weer vol belangstelling naar buiten.
(misnoegd)
In de pitten? Wat heeft ie in onze suikerpitten te doen?
(vlug naar zijn vrouw omkijkend en dan terstond weer naar buiten)
Stt... 't is voor 'n haas... Hij kruipt er
| |
| |
naartoe... Hij gaat hem raken... met 'n stok... Die rakker! Hij heeft 'n ronde hoed opgezet, 'n blauwe kiel aangedaan - net 'n beestekooper..., dat ze 'm niet herkenne zulle. Toe, kijk ook is hier.
'K ben d'r heelemaal niet nieuwsgierig na. Met Buck loopt het stellig den een of anderen dag verkeerd. Spiessens heeft 'm al lang in de gaten. Gisteren, tegen den avond heeft ie hier wel 'n uur rondgeloerd.
(dringend)
Stt!... stil... 'K zie hem... den haas... Z'n ooren overeind!... Toe... toe... kom 's effe kijken. Toe!... Hei!... sakkerloot! Hij licht z'n stok op... Nou... nou gaat ie slaan!... Daar slaat ie! Hij loopt er naartoe als de bliksem! Hij hêt hem! Hij loopt er mee weg. Hij...
Plotseling dringt Labeer verschrikt achteruit en sluit de deur.
(verwonderd)
Wat is er? Wa mankeer je?
(ontsteld)
De jachtopziener!... Spiessens! Hij komt in eens uit het elzehout gesprongen! Daar heêt-ie zeker op de loer gezeten! 'K geloof dat ie Buck gezien heet.
Zie-je nou wel! Heb ik het je niet gezegd? Dat komt er nou van! Nou heeft-ie net wat ie verdient.
(voorzichtig weer de deur met een kiertje openend en naar buiten loerend)
Buck is weg... Spiessens loopt nou in de suikerpitten. Hij zoekt naar den haas. Ja verdikke!... hij zal Buck in de smiezen hebben
(bedenkelijk hoofdschuddend)
Jongen jongen...
Trekt zich plotseling verschrikt weer terug en sluit de deur.
Wel? wat is er nou weer? Wat doe-je raar van morge!
(angstig)
Hij keek te gelijk al eens hier naartoe.
(boos)
Waarom ben je ook zoo stom om die deur altijd open te doen? Wa gaat het jou aan of Buck 'n haas kapot slaat of niet? Hou er je buiten. Hè je misschien zin voor 't gerecht te motte komme? Denk je dat Spiessens ons vertrouwt? Dat heb ik gisteren wel anders gezien aan zijn loeren.
Kom kom, moeder; hij weet toch wel dat ik geen
| |
| |
(als boven)
Da kan wel; maar weet ie soms niet dat Buck met onze Eeldie vrijt? Hij vertrouwt het spul niet, wat ik oe zeg. Hij denkt da we 't met Buck eens zijn. En hoe zou het jou smaken als je eens voor moest komen en een vonnis kreeg?
Labeer staart Vrouw Labeer eenige oogenblikken stom-angstig aan.
(nijdig)
En dan... daar mot nou toch 's 'n end komme aan die verkeering van Buck met Eeldie. Dat over en weer geloop hangt me de keel uit.
Terwijl Vrouw Labeer spreekt komt Elodie langzaam door de rechterdeur op.
(tot Elodie)
Zoo... ben je daar dan eindelijk? Ik dacht da je nie uit je nest kwam van daag.
(tot Labeer die langzaam weer naar de achterdeur gaat)
Laat die deur nou toch toe, zeg ik oe.
(tot Elodie)
'K zeg al tegen vader dat er 'n eind mot komme aan da spul tusschen jou en Buck. Wil ie fatsoenlijk en wel met je trouwen - best. Anders blijft ie hier maar weg. Daar net sloeg ie al weer 'n haas kapot in de jacht van den baron. Spiessens heeft het gezien. - nou, da wordt 'n proces-verbaal - en dan vliegt ie den bak in.
(geschrikt)
Wat! Waar heet ie 'n haas kapot geslagen? en wanneer?
Wel daar... in onze pitten... nog geen vijf minuten geleje, en de jachtopziener zag het, hoor!
Zag ie het? Hoe weten jullie dat ie 't gezien heet?
Omda vader door de deur keek - ik zeg al waar bemoeit ie zich mee? - Toen zag ie Spiessens uit het hakhout kruipen.
(woedend tot Labeer die weer naar de achterdeur wil)
Wel, verdomme! laat toch die deur met rust, zeg ik oe; 'k zal er 'n spijker doorslaan!
(terugkomend. Tot Elodie)
'K geloof... dat ie het gezien hêet; maar 'k ben er toch nie zeker van. Het mist nog al sterk.
(smeekend tot Labeer)
Vader... je zult het toch nie verraje als ze komme om oe te ondervrage?
Stellig niet
(weifelend)
maar... maar... kom... kom... ze zullen mij niet ondervragen.
| |
| |
Daar weet je niks van; dat zul je af motte wachten.
(tot Labeer en Elodie)
Vooruit - laten we nou maar gauw drinken. Dan kunne we naar ons werk gaan.
Zij vult de kommen en allen gaan zitten. Zij slaan een kruis en bidden even in stilte, met gevouwen handen. Labeer, die zijn pet heeft afgenomen om te bidden, zet die weer op voor hij begint te eten.
(etend)
Daar is nou niks in de wereld da 'k liever zie als 'n haas op de kop tikken; en waarachtig nog nooit van mijn leven hê'k er zelf een gestroopt.
(minachtend)
Daar 's nog al wat aan te zien ook - en als je daar dan 'n paar maanden voor kunt gaan brommen...
Toch niet om da j 'n haas hebt
zien
stroopen?
Lood om oud ijzer - als je 'n kerel bent dan bemoei je je daar nie mee.
(tot Elodie die in stilte zit te schreien)
Nou nog mooier! Nog grienen ook! 't Is nog al de moeite waard, om zoo'n Buck! Voor hèm tien andere!
(schreiend)
Maar hij heet toch nog noeit hoeven te zitten.
(slaat een kruis en staat op)
Nee, maar vraag niet hoe dikwijls hij het al verdiend heet.
(tot Labeer, die insgelijks, een kruis makend, opstaat, een pruim tabak in zijn mond stopt en zijn spa gaat nemen)
Kom voort, laat ons nou maar gaan. Hoe eer begonnen hoe gauwer gedaan.
(tot Elodie)
Ruim in die tijd de tafel af, wasch de boel om, en veeg de vloer bij.
(opent voorzichtig de deur en loert naar buiten)
Hij is weg... 'k zie geen mensch meer.
Hij aarzelt om buiten te gaan.
(neemt een korf)
Vooruit - schiet op. Waar ben je nou bang voor?
(weifelend)
Ik ben niet bang; 'k ben heelemaal niet bang.
Hij laat Vrouw Labeer eerst door, aarzelt dan nog even en gaat ook. Men ziet ze langs het linkerraampje voorbij gaan. Een stilte, terwijl Elodie haar tranen afdroogt en het ontbijtgerei omwascht.
| |
| |
| |
Tweede tooneel
Elodie, Buck
Buck (vroolijk lachend gezicht) verschijnt buiten achter het rechter raampje en kijkt naar binnen. Hij draagt een grauw vest en heeft een pet op. Hij tikt aan 't raam en laat een pakje zien, dat hij in de hoogte houdt. Elodie kijkt niet om. Hij tikt een tweede maal, wat harder. Met een korten kreet keert Elodie zich om.
(loopt naar de deur en opent die)
Ben jij daar!
(opgeruimd binnen)
Dag Eleken. Hoe gaat het er mee? Effen eentje pakken.
(geeft haar twee klinkende zoenen op de wangen)
'K had hier in de buurt wat te karweien, en
(laat zijn pakje zien)
nou heb ik nog wat voor je meegebracht ook.
(bedroefd)
Ja, 't is wa moois wa jij in de buurt te doen hebt. Hazen stroopen.
(grappig)
Zoo!... weet jij dat ook al? Ik wou het je net als 'n nieuwtje vertellen.
(als boven)
Ja... en wist ik het maar alleen, dan was't niet erg; maar Spiessens weet het ook. Die heeft je afgeloerd. Nou zul je wel 'n proces-verbaal krijgen, en
(weent)
dan motte zitten.
(lachend)
Hahaha! Spiessens!... Da's goeje! Die gek! Die kerel is stapel!
(lacht)
Weet je wat ik met Spiessens heb uitgehaald?... 'K heb hem belazerd. Eer da 'k naar hier toe kwam om 's - nou, je weet wel, - naar dat haasje te kijken in jullie suikerpitten, ben ik Spiessens z'n huis al langs gegaan. Hij stond in de deur en zag me aankomen. Zoo moest ik het precies hebben. ‘Dag Spiessens’ zei ik toen ik langs ging ‘'n weertje, hè?’ En meteen ging ik achter zijn huis om naar 't dorp toe. Maar 'n eindje verder kroop ik in dat boschje,... je weet wel... bij den hof van Peer Verbauwen. Daar trok ik toen 'n lange blauwe kiel aan, en zette 'n bruin hoedje op m'n kop, dat ik in de struiken verstopt had; en weer kwam ik deze kant uit. Spiessens die stond nog altijd in zijn deur, en hij zag me ook weer aankomme. Wacht 's effe, denk ik bij mijn eige: nou zal ik het je levere, kerel. - Geen vijftig meter van z'n huis
| |
| |
bleef ik stilstaan tegen de lindeboom, net tijds geno[e]g om is... nou, je weet wel... en om 'n pijpke aan te steken.
(plotseling proestlachend)
Zoo'n sufferd! Hij herkende mij nie eens! Hahaha! Z'n wijf kwam buiten en ik hoorde 'n hem duidelijk tegen haar zegge: ‘Kijk, daar komt al nen beestekooper van Verbauwens. Hij heef zeker zin in z'n osse gehad!’ Hahaha!
(ook stilletjes lachend)
O jou rakker!
(weer ernstig)
Maar tóch heeft ie jou gezien. Hij was weggekropen in het elze-hakhout.
Da weet ik wel. Denk je da 'k hèm nie gezien heb!
(lachend)
Maar hij denkt dat het de beestekooper geweest is
(opent zijn pakje)
Kijk; hier heb je m'n kado... 'n mooie, nieuwe japon voor je.
Hij haalt een opgerolden blauwen kiel te voorschijn, gooit haar dien vlug over 't hoofd en ontrolt hem al lachende.
(ongeduldig)
Gek die je bent!
(lachend)
En 'n spik-splinternieuwe hoed.
Hij haalt een bruin rond hoedje te voorschijn en zet het haar op.
(als boven)
Toe-toe, schei er nou uit. Hou me nou niet voor den gek.
(geeft haar den huisbezem)
En 'n parasol voor 't verschieten.
(gooit den bezem weg en wil den kiel uittrekken. Boos)
Nee, nee!
(haalt den dooden haas te voorschijn en duwt haar dien in de handen)
En 'n mooie warme damesmof.
(verschrikt wegspringend)
God-nog-toe!
De haas valt neer.
(schaterlachend)
Hahahaha!
(boos. Gooit hoed en kiel af)
Schei er nou uit, hoor! met al dat gezanik!
Zij keert hem den rug toe.
(toont haar fleemend een mooie sjaal)
Eleken?
(kijkt om, half norsch, half glimlachend)
Wat heb je daar?
Zie-je da niet? Da's 'n sjaal. Kom nou 's hier.
Elodie komt een paar stappen nader.
| |
| |
(kruist haar de sjaal over de borst)
Nou? Hè?
(verrukt)
Och! och! Hoe mooi!
Zij gaat in het spiegeltje kijken.
(haalt een aardig mutsje te voorschijn)
En hoe zou dat daar bij staan?
(verbaasd)
's Jonges! 's Jonges! Hoe kom je daar toch aan?
(Zij wil hem het mutsje afnemen)
Pas toch op. Je verkreukelt het zoo.
(trekt het mutsje vlug terug, houdt het even in de hoogte, en zet het haar dan voorzichtig op 't hoofd. Glimlachend)
Comme ça, zooals de Franschman zeit.
(loopt weer naar het spiegeltje. Verrukt)
God! God! wat 'n mooie muts! En wa staat die goed op den omslagdoek!
(achter haar rug; houdt een paar oorbellen in de hoogte)
Eleken?
(kijkt vlug om; snelt toe)
Wa's dàt? Nog al meer? Maar Frans dan toch!
(glimlachend)
Heb je wel gaatjes in de ooren?
Ja ja, zeker. Maar zeg eens Frans? Hoe kom je'r toch allemaal aan?
(eensklaps met een soort van schrik)
Het is toch niet...
(komt met de oorbellen naar haar toe. Met kalme stem)
Gestolen?... Nee, waarachtig niet, m'n Eleken. M'n hande hou ik thuis.
(glimlachend)
Maar de vorige week is er groote drijfjacht geweest op 't kasteel; toen heb ik meegedaan.
(hangt haar glimlachend de oorbellen in)
Wel ja. - Ik heb de hazen en de patrijskes opgeraapt die de heeren hebben laten liggen. Ze kunne z'allemaal nie meenemen, d'r zijn er te veul. Alle goeje mensche motte mekaar 'n handje helpe.
Je steekt het in m'n oor. Je doe me zeer.
(kalm)
O!
(glimlacht)
Kijk nou is!
(Hij gaat een paar stappen achteruit)
Nou zie je d'er uit om op te vrete.
(Hij vliegt haar in de armen en omhelst haar)
Daar!
| |
| |
(verrukt)
Is dat nou allemaal voor mijn?
Da's allemaal voor jou. En de komende week na de tweede drijfjacht...
Terwijl Buck spreekt gaat de achterdeur open en Labeer en Vrouw Labeer komen binnen, samen een korf met aardappels dragend.
| |
Derde tooneel
de vorigen, labeer, vrouw labeer
(den korf loslatend. Verbaasd)
Wat is dàt hier? Wa voere jullie hier uit?
Labeer staat roerloos-verbaasd.
(beschaamd)
Moeder... Frans... die...
(invallend)
Ik ben 'r 'n presentje komen brengen, moeder Labeer.
(ziet den haas op den grond. Gaat er nieuwsgierig, maar als 't ware eenigszins bang naar kijken)
Enne... wat is dat?
Dat is 't er nou een die van jou suikerpitten geen blaadje meer vreten zal, baas Labeer.
Labeer glimlacht in stilte, half vroolijk, half bang.
(boos)
Ja maar, verdomme nog toe, wat zijn dat nou voor viezevazen!
(wijst naar Elodie)
Waarom staat zij daar te pronken als 'n paaschbeest? Ze ziet er verdomd uit als 'n flodder-madam.
't Gaat tegen de kermis, moeder Labeer. De komende week, na de groote drijfjacht, zal ik voor jou ook wat meebrengen.
(beslist)
Hoor's, buck, da gevrij moet hier uit zijn.
(Terwijl vrouw Labeer spreekt gaat Labeer eindelijk den haas oprapen, komt er mee achterom staan, dichtbij den aardappelzak, en bekijkt en bevoelt hem daar in zijn eentje, half bang, half glimlachend, met de grootste be-
| |
| |
langstelling. Terwijl neemt Elodie langzaam de oorbellen, de muts en de sjaal af)
Wil je als 'n fatsoenlijke jongen met Eeldie trouwen - mijn goed - maar zóó kan 't niet blijven duren. Zoo zeker als twee maal twee vier is zullen ze jou eerdaags in den bak stoppen, en ik heb er geen zin in m'n dochter te zien met een jongen die gezeten heet. Den haas dáár hé-je van morge op onzen akker kapot geslagen, is 't niet? Nou, Spiessens heet het gezien en wis en zeker is 't er al proces verbaal opgemaakt.
(verwondering veinzend)
Ikke? Da's de plank mis geslage, hoor. 'K heb het zelf ook gezien. 't Was 'n beestekooper, die na Verbauwen z'n osse had weze kijken.
Ja ja, hou maar op. Smoesjes!
Gij
waart de beestekooper! Denk je dat de menschen stapel zijn?
(lachend, tot Buck, met den haas in de hand)
Zoo 'ne gannef! Of ik jou niet herkend heb, hein? En ik ben bang Spiessens ook.
Labeer's gezicht krijgt plotseling een verschrikte uitdrukking.
(lachend)
Nou - kan me niks schele.
(nadert tot Labeer)
Wat zou jij doen als 'n haas zoo gek was tegen de stok aan te loopen?
(grappig dreigend met zijn vinger)
'K zou niet graag den haas zijn!
(lacht)
Hij staat er compleet bij te watertanden. Vooruit. Hou hem vast. Je mag hem hebben.
(geeft haastig den haas aan Buck terug)
Ja... ja... nee... nee... dat durf ik niet; al zie ik het graag, zelf er een pakken daar mot ik niks van hebbe. Daar ben ik bang van.
(tot Buck)
Alà; kom; vort er mee. Blijf er mee buiten de deur voor goed.
Buck raapt lachend zijn boeltje weer bij elkaar en stopt het in zijn pakje, uitgenomen den haas.
(tot Labeer)
Kom, vader, help me nou eens gauw de aardappels overstorten. Dan kunnen we weer naar 't land gaan.
(nog even den haas bevoelend)
't Is toch 'n ding, hè! Dat 'n mensch somtijds maanden lang in den bak mot zitten voor zoo'n onnoozel beestje.
(met een boozen blik op Buck)
Dan motte ze maar niet stroope.
(ongeduldig tot Labeer)
| |
| |
Zij tillen samen den korf op en laten de aardappels stroomen in den reeds half gevulden baalzak die naast de deur staat. Plotseling verschijnt Spiessens met brigadier en gendarme achter het linker raampje.
(ploft eensklaps den haas in den zak met de rollende aardappels)
Verdikke! de veldwachters!
Hij vliegt met zijn pakje door de deur rechts af.
(slaakt een doffen gil de beide handen van schrik aan den mond)
Och Heer!
(verschrikt opkijkend)
Wat is 't er?
Er wordt aan de deur geklopt. Een stem vraagt van buiten: Doe open. De deur gaat open en Spiessens, met Brigadier en gendarme komen binnen.
| |
Vierde tooneel
de vorigen (min buck). spiessens, de brigadier, de veldwachter
Labeer, Vrouw Labeer en Elodie
(verschrikt) (Labeer en Vrouw Labeer staan nog met den korf over den zak gebogen. Samen)
Goeien dag, samen.
We wouen je effe spreken.
(laat den korf los en biedt stoelen aan)
Bestig. Ga daar maar zitten. 'n Koel weer, van morge.
Ja - nog al mistig. 'K geloof dat het 'n beetje gevroren heet.
(eenigszins wantrouwig glimlachend. Tot Vrouw Labeer die hem een stoel aanbiedt)
Dank je, moeder Labeer, we zullen niet gaan zitten.
(tot Labeer die met den zak aan 't scharrelen is)
We zijn eigenlijk gekomen om je iets te vragen, Labeer.
(schor van angst)
Goed, brigadier, ik ben tot je dienst.
| |
| |
Hij tilt den zak op en plaatst hem tegen den achterwand.
Van morge is er hier op jou akker 'n haas gestroopt, Labeer.
(na een oogenblik verschrikt stilzwijgen)
Daar... daar... weet ik niks af, brigadier.
(tot Labeer)
Kom, kom, denk maar 's na. Je hebt het zelf gezien.
(als boven)
Zelf gezien. 'K heb niks gezien.
(eenigszins vinnig)
Zoo. - Dus je hebt ook niet daar aan de deur gestaan, terwijl Buck in jou pitten met z'n stok 'n haas kapot sloeg?
(spuugt even links)
Nou,... ik heb wel 'n oogenblik aan de achterdeur gestaan, maar... maar daarom heb ik toch buck niet gezien.
(spottend)
Misschien heb je 'm niet herkend. zelf heb ik hem ook niet dadelijk herkend.
(tot Brigadier)
Brigadier, zooals ik je gezegd heb, hij had zich verkleed als beestekooper.
(Brigadier knikt)
Maar ik had toch suspicie op 'm. 'K heb me toen verstopt in de gracht achter het elzehout, en toen heb ik hem heel goed herkend.
(tot Labeer)
En jij hebt 'm dus...
(valt hem in de rede)
Nee. - wacht even.
(tot Labeer)
Je bent dus wel buiten geweest, nie waar, Labeer?
(siddert van angst)
Ja-ja, Brigadier, da's te zeggen, ik ben effetjes na 't huiske geweest krek als iederen ochtend, maar...
(als boven. Haalt een noteerboekje uit)
En toen je teruggekomen bent, ben je niet direkt in huis gegaan, nie waar? Je bent daar nog 'n oogenblik op den dorpel van je achterhuis blijven staan kijken.
Terwijl de Brigadier spreekt bevoelt de veldwachter machinaal met de hand de bovenste aardappels in den zak tegen den achterwand. Angstige blikken van Labeer, Vrouw Labeer en Elodie.
(als boven)
Ja zeker, Brigadier, zeker, maar...
De Brigadier schrijft iets op zijn boekje. Labeer troebleert zich en begint te stotteren.
(neemt een aarden kom uit de eetkast, en
| |
| |
draait langzaam, al sprekende, om de tafel heen, naar den zak met aardappels toe)
Dat doet ie iederen morgen, Brigadier. Dan staat ie daar een oogenblik te kijken wa voor weer het is.
(Zij zet op natuurlijke wijze de aarden kom hoven op den zak. Dringend, tot Elodie)
Vooruit, Eeldie, doe gauw 'n beetje zemele en aardappels in die kom, voor de konijnen.
Elodie neemt een handvol zemel uit de eetkast, haalt wat gekookte aardappels van den haard en begint alles in den kom door elkaar te kneden.
(tot Labeer)
Goed. Je stond dus daar vlak vóór je akker met suikerbieten, nie waar?
(Doodsbang en bevend. Aarzelt even met zijn antwoord)
'K heb er hem zelf zien staan, Brigadier; maar zoo gauw toen ie Buck in de gaten had, is ie teruggegaan, en door 'n kier van de deur blijve kijken.
(als boven)
't Is nie waar - 'k heb nie gekeke. 'K ben weer in huis gegaan.
Tot drie keer toe, Brigadier, is ie weer half naar buiten gekomen om te kijken; en pas toen de haas gestroopt was en ie
mij
zag - toen heet ie pas de deur weer gesloten.
(na links gespuugd te hebben)
't Is nie waar. 'K heb jou ook nie gezien.
Jij hebt mij wis en zeker gezien.
't Is nie waar. 'K heb jou nie gezien.
(driftig)
En ik herhaal dat je mij wis en zeker gezien hebt.
(insgelijks driftig)
Nee, nee, nee. As ik nou toch zeg da 'k jou nie gezien heb. Wie mot me vertelle wat ik zie of wat ik nie zie?
(tot Spiessens)
Da kun je toch onmogelijk weten, Spiessens.
(beslist)
'K zeg nóg eens: het is zoo, en daarmee uit.
(verwijtend tot Labeer en Vrouw Labeer)
'K begrijp nie dat jullie niet beschaamd bent van zoo brutaal tegen de waarheid op te strijjen.
Terwijl Spiessens en Labeer twisten schrijft de brigadier voortdurend in zijn boekje. Labeer kijkt hem elk oogenblik angstig aan.
| |
| |
(lief doende tegen Elodie die in de kom kneedt)
En is dat allemaal voor de konijntjes, zeg?
De Brigadier schrijft aldoor.
Zoo is 't. Ze hebben nog niks gehad, vandaag.
(klopt van buiten op den zak. Glimlacht)
Ze zullen wel vet zijn, hè, tegen dat ze dit allemaal opgevreten hebbe.
(gedwongen lachend)
Ja, dat zulle ze zeker.
Zij kneedt nog drukker door en keert zich derwijze dat de veldwachter eenigszins van naast den zak weggedrongen wordt. Aldoor schrijft de brigadier. Spiessens kijkt hem belangstellend en Labeer en Vrouw Labeer kijken hem angstig aan.
(tot Labeer; op beslisten toon)
Dus, Labeer, jij zegt, dat jij daar niets van gezien hebt, hein?
(bevend. Spuugt even links)
Nee, nee, Brigadier.
(verontwaardigd)
Sakkerloot! Da's kras!
(schrijft. Als boven; tot Labeer)
En je bent bereid daar voor 't gerecht 'n eed op te doen, hè?
(diep geschrikt)
Voor 't gerecht? Mot ik... mot ik... voor 't gerecht komme?
Wat dacht je anders? Daar wordt proces-verbaal op gemaakt en Spiessens roept jou op als getuige. Je bent dus bereid om je verklaring onder eede te herhalen, hè?
(spuugt links)
Ja, Brigadier.
(plotseling woedend)
Ja maar, Labeer, geen smoesjes. Pas op. Je ben gewaarschuwd. Je denkt misschien dat ik die boerestreeken niet ken? Pas op kerel! Als bewezen wordt dat j'n valsche getuigenis gedaan hebt, dan vlieg je de nor in, net zoo goed als Buck.
(angstig)
Maar Brigadier, hij zal toch niet...
(schor van angst invallend)
Ik maak geen smoesjes, Brigadier. Ik trek maar met m'n bek omda 'k pruim.
(kijkt Labeer wantrouwend aan)
Als dat zoo is, leg dan die pruim weg, tot dat ik met ondervragen klaar ben.
| |
| |
Labeer neemt bevend zijn tabakspruim uit den mond, en stopt die in zijn rooden zakdoek.
Jij hebt dus niets gezien, niewaar?
Labeer schudt ontkennend het hoofd. Brigadier teekent op.
Is dat alles wat je te verklaren hebt?
(sluit zijn boekje)
Afgedaan, dan.
(tot veldwachter)
Allò, we zijn hier klaar.
(tot de anderen)
Saluut!
Hij keert zich met Spiessens om.
(bevend, tot Brigadier)
En... En zou ik nou toch nog voor motte komme, brigadier?
Daar zul je wel van hooren als het tijd is.
Brigadier, veldwachter en Spiessens door middendeur af. Men ziet ze voorbij het linker raampje gaan. Labeer en Vrouw Labeer staan even roerloos, als van schrik ter plaats genageld. Elodie begint te snikken.
| |
Vijfde tooneel
labeer, vrouw labeer, elodie. later buck
(heftig tot Labeer)
Nou heb je 's geleerd, hè? Je zult er van lusten, van dat na buite kijken.
Labeer staat sprakeloos te beven.
(snikkend)
O! en als Frans nou zitte mot!
(nog heftiger)
Dan heet ie wat ie verdient; niks meer of niks minder.
(bang naar de deur omkijkend)
Stt! nie zoo hard! Praat nie zoo hard!... Die Spiessens ook! die lamstraal! Wie zou daar nou aan gedacht hebbe!
(steekt door de deur rechts het hoofd naar binnen)
Zijn ze weg?
(komt heelemaal binnen. Tot Labeer)
En jij dan toch! Waarom heb je nou nie gezeid dat je 't wèl gezien had, maar dat het 'n beestekooper was? Ja... Nou is 't te laat! Nou is 't er niks meer an te veranderen.
Labeer schudt wanhopig het hoofd.
| |
| |
(tot Buck)
Jij denkt zeker dat de menschen stapelgek zijn!
(heftig)
Hij kón me ommers nie stellig herkenne. Het mistte veul te hard!
Ze zullen oe misten! Maar 't is verdikke ongepermitteerd da je óns medeen in de beroerdigheid brengt.
(dreigend)
Daar! - 'K had het woord op m'n lippe om te zegge da Labeer je wèl gezien had.
(valt snikkend in Buck's armen)
O Frans als ze jou nou maar nie oppakke.
Heet-ie wat beters verdiend?
(Elodie troostend)
Nou nou, ze hebben me nog niet.
Maar waarom hè je 't ook gedaan? En die veldwachter die daar altijd in die zak stond te voelen! 'K zat toch zoo in de rats!
(grappig)
Zoo!... Heet-ie in de zak staan voelen?
Ja ja, tot drie keer toe. 'K was zóó bang!
(smeekend)
O Frans, doe het nou in 's Hemelsnaam nooit meer. koop maar liever nooit meer iets moois voor me.
(eensklaps heftig) Wel verdomd
- maar als ik nou toch blijf zegge dat ik niks niemendal gezien heb, wat kunne ze me dan maken? Zullie kunne toch nie wete wat ik met mijn oogen zie of niet zie.
Ze zullen 't je wel anders vertelle.
(haast schreiend)
Ik wil nie voor 't gerecht komme. Nog nooit van m'n leve heb ik vóór hoeve te kome. 'K heb er de pest aan gezien, - de pest! Ze ondervragen, ze plagen, ze laten iemand verdomme dinge zegge die je zelf nie weet. Ze maken je gek, stapelgek met dat ondervrage. 'K weet er niks meer van. 'K heb niks gezien! Niks! En ik heb niemand iets in de weg gelegd. Ze motte mij met rust late! Da's al wat ik vraag.
(verschrikt)
Wa mankeert joù nou?
| |
| |
(plotseling, als bij ingeving)
Stt! Ik weet wat!
(tot Labeer)
Zet jij bij 't lezen 'n bril op?
(iets kalmer)
Ja, zoo nou en dan. 's Zondags bij de mis om in m'n kerkboek te kijken.
Goed. Draag die bril nou voortaan elken dag, en zeg aan iedereen da je slecht van gezicht wordt.
Ik kan toch geen aardappels rooien of mest kruien met 'n bril op.
Nee, dat niet. Maar 's avends als je thuis zit en de krant leest. Maak dat de buren je zoo zien. Ga vandaag of morgen naar den dokter en zeg 'm da je oogen nie mier deugen, dat ge geen twintig pas meer voor je uit kunt zien.
(spottend)
Komaan! Ja, dat zal 'm helpen! Da kun je begrijpe!
(bedroefd)
En waarom niet, moeder?
Wel verdikke! Had ik dààr eer gedachte op gehad! Dan had ik m'n bril opgezet toen de Brigadier kwam!
Wacht is! 't Is nog niet te laat! 'K weet nóg iets anders.
Gij bent vandaag wel slim, hoor. 't Is maar jammer dat ge nie slim genoeg zijt om uit hun handen te blijve.
Wees maar gerust, moeder. Zoo ver zijn we nog niet.
(tot Labeer)
Overleg het nou 's goed. Vandaag komme de veldwachters natuurlijk ook bij mijn, en ik hou me van den domme, da spreekt van zelf. En dan zeg ik dat ik wel 's zou wille wete waar die hazestrooperij zou motte gebeurd zijn. Dan brenge ze mijn natuurlijk weer hier naartoe, hè, op den akker daar; en als wij daar zijn, dan kom jij aan de achterdeur staan met den bril op. Begrepe?
Allemaal gedonder. 't Geef geen weergaai.
(tot Labeer)
Waar is de bril? Zet 'm 's op.
(tot Vrouw Labeer)
Geef m's aan, moeder; hij leet daar op de schoorsteen.
(geeft hem den bril)
Allemaal smoesjes. Hij maakt je wat wijs.
| |
| |
(nijdig)
Komt er niet op aan. 'K wil toch probeere. 'K wil alles probeere, as ze me maar niet bij 't lijf kunne krijge.
Hij zet een grooten bril met ronde glazen op.
Mooi, mooi! eerste klas!...
(lacht)
Je ziet er percies uit as Heer-Oom in zijn preekstoel!
(Elodie lacht ook heel eventjes)
En nou schiet ik op. Ik denk da ze ginder thuis al op me wachte.
(tot Elodie)
Tot van avend, Eleke. En, moeder, nie meer tobben, hoor.
(door middendeur af en dadelijk weer op)
Ja maar, nou zou ik verduld! nog 't voornaamste vergete!
(haalt pakje en haas uit den aardappelzak)
As de veldwachter hem nou toch nie hebbe wil, en as jij hem ook met geen geweld hebbe wilt, Labeer... Labeer maakt een verschrikt afwijzend gebaar.
(nijdig)
Vort nou! Maak maar da j'r mee wegkomt!
Al in orde!
(Hij toont van verre den haas aan Labeer)
Kijk 'r 's na, vader.
(Stopt hem onder zijn vest)
Hokes, pokes, passe! nou zie je hem al nie meer!
(tot Elodie, met een kushand)
Adjuus Eleke, adjuus!
(Af)
Gordijn valt snel.
|
|