| |
| |
| |
Gemeenteraad van Nevele
Zitting van den 1 april 1885
Voorzitter: Mr Leonce Mulle De Terschueren
Mijnheers de Raadsheer vooraleer ik de zitting kan open moet ik weet of niemand van u weet waar Mijnheer Adolf blijf.
Al de raadsheeren schudden het hoofd: ze weten van niet. Op dit oogenblik komt binnen Mr Meheus, schoonbroeder van Mr Minne.
Meneer Léonce, Adolf gelast mij van u te komen zeggen dat hij de zittinge nie en zal kunnen bijwonen omdat hij onpasselijk is en hij heeft mij daarbij de toelatinge gegeven van in zijn plaatse te zetelen, wel te verstaan os 't met uw gedacht overeen komt.
Mais comment donc, mon cher Monsieur Meheus, mais certainement; ça n'a rien de grave, j'espère, l'indisposition de Monsieur Adolphe.
Oh non non, Mr Léonce, ce ne sera rien; du veau... comme ça.
Ah maar Meneer Jules ge weet da toch wel; 't en es toch nie noodig van da te vragen; zet u os 't u belieft! En 't en es toch nie erg zeker mee Meneer Adolf.
O neen neen 't Meneere de Notaris, 't en zal nie zijn... Hij eet fameus geerne kalfvleesch en 'k gelove dat hij er gisteren avond een beetje veele geëten heeft en dat daarvan es dat hij nie wel en is.
Ah kalfvleesch is goed, ik eet het ook fameus geerne, principal de kalfskop, 'k vinde dat er niets zoo fijn en es.
Ja Ja 't, 't es zeker goed, allons m'n der allemaal fameus wel van geëten ook.
Op dit oogenblik valt Bosschaert plotselings achterover van
| |
| |
zijnen stoel die in twee stukken breekt.
(tegen Remi De Vos)
Ei gie v... wa doe e gij aan mij.
Godonke ei 'k en doe ik niet, 'k eit ui wel gezeid, in waar, da de zittinge voor de kl... was. Meneer Schatteman eet mij te dikkels gezeid da die zittingen op en einde nie meer en zoen geleken hen.
(tegen Schelpe)
Wat zeg hij daar; dat Mr Scatman gezeg heeft dat ons zitting niet meer zou geluk heb.
'k Eit toch ook azoo verstaan. Sapristie! zoudt i hij misschien uitgekocht zijn?! dat zou we toch moeten weten.
(tegen R. De Vos)
Zoo gij zeg Remi dat Meneer Scatman u gezeg heef dat ons zitting nie meer zou geluk heb!
Ja ik Meneer Léonce, hij eet mij wel twintig keers gezeid.
Zoo gij durf hier rechtaf kom zeg dat ons zitting niet meer zal weert zijn, omdat Mr Scatman daar nie meer in is! Gij avoueer dan dat gij zijt uitgekoch!
Ei Godonke 't en es het daar geen uitkoopen aan; ge zie gij ook wel dan die stoelen voor de kl... zijn.
(tegen Mulle)
Ah Monsieur Léonce, je comprends ce que c'est; il a voulu parler des chaises qui sont en mauvais état.
Au! il y a eu un quiproquo, les chaises ça veut dire aussi: De zitting.
En effet; Monsieur Léonce, ces deux mots signifient la même chose.
Mijnheers de Raadsheer, de incidents is clos Bosgaer, pak een ander zitting. Mijnheers de Raadsheer de zitting doe voor.
Pardon Meneer Léonce, maar 'k geloove wel da ge de zitting nog nie geopend en hebt.
Ah sapristi! 't is ook waar. - Wat daar mee gedaan.
Ah Meneer Léonce, 'k en zou e k'ik daar nie achterloopen; de zitting is van haar eigen opengegaan.
Wijl ja, 't is ook waar. De zitting doe voor.
| |
| |
Heeren van den Raad, zooals gij weet is de zaak aan het dagorde, de benoeming van onzen nachtwaker. Meneer Léonce zal straks zijn voorstel daarover maken en daarna zullen wij onmiddellijk tot de stemming overgaan. Heeren van den Raad hebt gij hem mede gebracht: Gij weet wel wat ik wille zeggen.
Al de raadsheeren hebben hem van deze keer al gereed in de hand, uitgenomen Mr Meheus welke maar slecht schijnt te verstaan waarvan er kwestie is.
(tegen Meheus)
Hebt gij hem mee, Meneer Meheus?
(Meheus die nog niet verstaat wat er gaans is staat verbaasd op Schelpe te kijken zonder te antwoorden en weet niet of hij moet lachen of hem kwaad maken.)
Gij moogt het mij niet kwalijk nemen Mr Jules maar me zoen geerne weten of ge eenen hebt?
(kwaad)
Het te gij meschien geenen?
Ei maar toe toet Mr Jules, kijk, hij es hier
(hij toont hem zijnen knikker).
Ah. Maar Meneer, ge moogt het mij niet kwalijk nemen ik wist niet wat er van de kwestie was en ik had het anders verstaan. Zeker ei 'k hem mee; Adolf ee mij de zijnen meegegeven.
(Hij haalt hem uit).
Heeren van den Raad, zooals gij weet, hen me nui al twee keers een vente gehad mee ons knikkers en daarvoor hebben Meneer Léonce en ik besloten van een ander systeem van stemming te gebruiken. - Ik zal mee mijnen hoed rond gaan van eer dat de beraadslaginge begint en iedere knikker zal er zijn raadslid in... Ah sapristi, pardon, pardon, 'k ben mis; ui... 'k wille zeggen en ieder raadslid zal er zijnen knikker in laten vallen. 'k Hou mij miszeid, maar allons 't komt overeen uit, me verstaan wij wel mallekaar.
Ei, ja zeker en waar, me komen der vooren bijeen.
Aldan Meneers zullen me den hoed met al de knikkers aan de kant zetten en de beraadslaging gedaan en de stemming geopend zijnde, zal ieder raadslid het recht hebben van in geval van tegenstemming er de zijnen te gaan uithalen. Op deze manier zullen wij geen onaangenaamheden meer
| |
| |
Bravo! bravo! azoo zal 't beter zijn.
(Zij staan meest allen op van hunne plaats en willen hunnen knikker in den hoed van Schelpe werpen).
(Zijnen hoed spoedig vattend en hem met zijnen neusdoek zorgvuldig uitkuischend...)
Wacht! wacht! Ik zal zelve rond komen.
(Hij gaat rond en na de knikkers juist geteld te hebben zet hij die in zijnen neusdoek op den grond weg.)
Mijnheers de raadsheer, zooals gij weet wij heb een nachtwak van doen; er gebeur hier te veel dief en rustooring in de gemeenten, de persoon kun in rust niet meer gaan slaap; maar ten is niet genoeg van de nachtwak te heb, wij moet hem ook de uniform geef om hem te kun distingueer van de ander persoon die in de straat gaan en mijn vrouw heef de moeit gedaan van een projet van uniform te dessineer die wij wijllen hem geef.
(Hij haalt zijn dagorde uit zijnen zak en toont aan de raadsheeren de teekening welke langs den anderen kant gemaakt is.)
Godonke, da es Manten Wijngaert.
Mijnheers de raadsheer, ziehier de coleur van de costuum: De casaque zal rood zijn, de gilet groen en de broek blauw.
Ei verdeeke, just lijk of e 'k ik was bij d'inhalinge.
Inderdaad Bosgaer en wij heb zelf gepeins van hem ui kostuum te geef om te begin, omdat ons vijand niet zoudt kun zeg dat wij te veel geld verkwis op de parochie, maar wij wijllen zooals gij ziet op de dessin dat hij zilver casque drag, zoo dat zal natuurlijk niet veel geld kost, Siesken Harink kan da mak.
Pardon Mr Léonce, maar 'k peize da die zelvere kask algelijk nog al diere zal kosten.
Oh! wat kan dat zooveel kost, een casque in fer-blanc.
Fer... blanc, sakerdz... fer-blanc. Ah ja ja 't mag nen blekkenen zijn. Pardon Mr Léonce, mais je croyais que vous disiez un casque en fer-blanc.
Wijl neen ik heb gezeg zilver casque; wijl dat niet
| |
| |
Pardon Mr Léonce, 'k geloove wel dat ge mis zijt. Zilver Mr Léonce zonder dat get mij kwalijk neemt wilt zeggen argent; en fer-blanc da ware tons nen blekkenen.
Ah wijl, 't is wijl mogelijk! nen blijkken dan.
(tegen den sekretaris)
Verdeeke, ei e gij dan nu wa van verstaan van 't gene dan ze daar gezeid hen.
Ei zoek wel! 't es daar ievers van da dink diet ij op zijn hoofd moe hen.
Zoo, heeren van den raad, gij hebt dat amaal wel verstaan, nie waar; wij gaan overgaan tot de stemming volgens ons nieuw systeem.
(Hij staat op van zijne plaats en haalt zijnen hoed die onder eene bank staat). Hij bereidt zich om te vragen of er iemand tegen het voorstel zou durven stemmen, toen hij eensklaps bemerkt dat er een groot aantal knikkers ontbreken; hij giet de overige spoedig in zijne hand uit, telt ze en roept uit in woedende gramschap:
Heeren van den Raad, ondanks ons nieuw systeem zijn wij van dezen keer schandelijk bedrogen en bestolen! Ik vind maar eenen knikker meer en in de plaats is er om met ons te spotten voorzeker eenen marbel ingesteken! nen blauwen!
(Eene verbaasdheid zonder weerga staat op de aangezichten der Raadsheeren te lezen.) Op dit oogenblik hoort men in de naburige zaal als een geluid van knikkers of andere kleine speeltuigen op den plancher rollen. Al de raadsheeren luisteren met innige aandacht. Weldra laat hetzelfde geluid zich nogmaals hooren, vergezeld van een gerucht van kleine stappen in de zaal rondloopend en het geroep
Koeschut! Koeschut
meenige keeren herhaald.
(schielijk opspringend)
Godonke, die kleine kuiffel ee ze weerom al vaste.
(Hij rukt met geweld de deur open, springt in de zaal daarnevens en begint spoedig de ontbrekende knikkers op te rapen, waarmede de kleinen uit 't Stadhuis in gezelschap van een zijner makkers bezig was met spelen; de kleine springt hem aan de beenen uitroepend al weenend:
Ei! ui! mama! mama! ze pakken mijn knikkers! Ei! mijne marbel! mijne marbel!
(De zaal binnen loopend) tegen Remi De Vos
Ei wel! Ei wat es dat hier, wilde ne keer mijne jongen
| |
| |
beginnen gerust laten; zijde niet beschaamd dan!
Ei godonke da es nui al den tweeden keer dat hij de knikkers van de Raad komt pakken.
(al weenend)
't En es gee waar, 'k en ei ze nie gepakt, 'k ei ulder ne marbel in de plaatse gegeven.
Ja klein, gij heb ons wijl een marb in de plaats gegeef maar gij heb ons tok bestool aangezien wij daarmêe ons getal stem niet meer heb.
Meneer Léonce, 'k versta ik al wa dat es; hij zal e hij daar die marbel in gesteken hen en 8 knikkers uitgepakt hen om mee zijne cameraad te kunnen spelen; de jongens zijn hier gewone, Mr Léonce, van 8 knikkers te geven voor ne marbel, en da es daarmee.
(verwonderd)
Ah, is dat inderdaad zoo! dat verand inderdaad de affaire; indien de marb de valeur heef van 8 knik dan heb wij toch nog de getal stem! dan!
'k Geloove inderdaad wel Mr Léonce da 't inderdaad azoo es.
'k Hoor 'k toch altijd mijn jongens daar ook van klappen. Aly! dan ze zij 8 knikkers geên voor ne marbel, en voor ne cens hen z'acht marbels. Aly!
In mijnen tijd was toch ook azoo Mr Léonce!
Heeren van den raad, aangezien dat ons getal stemmen toch overeenkomt en dat er toch zeker niemand geen goeste en heeft van zijnen knikker uit den hoed te trekken, al de raadsheeren schudden het hoofd, wellende zeggen dat zij geen goeste en hebben van er ulderen uit te trekken, verklaar ik het voorstel van Mr Mulle met eenen marbel... ui... pard... 't es die verd... marbel die in mijn hoofd zit... ui 'k wille zeggen met eenparige knikkers... ui... sapristi!... stemmen wil ik zeggen, aanveerd.
Bravo! Bravo! Vivan onzen Burgemeester!
Merci, Mijnheeren, wijl merci.
(tegen Mortier)
Toe... zeg het maar; gen moet nie schouw zijn.
Ei maar Gust jongen: zeg het gij; 'k en ben ik da keiten hier azoo nie gewone.
Ei zegge maar op Tiste, hij 'n zal nie kwaad zijn.
| |
| |
Heb gij iets te vraag Mortier; zeg maar; gij moet niet zijn bevrees.
Ei maar Meneer Léonce zonder da het mij kwalijk neemt, zoe me wulder allemets nie wa vergeten hen?
(verwonderd)
Vergeet Mortier; wijl neen zeker; ik weet toch van niet.
(beschaamd)
Ja maar kijk meneer den bron, 't es het mij gelijk wie dat es alij! maar 't es zeker meneer den Bron of 'k zoe 'k ik moeten kwalek verstaan hen, maar dame wulder zeker nie en weten voor wie dame gestemd hen.
Ah sapristi, 't is toch toch waar, ik had alzoo vergeet; maar enfin dat geef niet; ik had op mijn carnet geteekd
(hij haalt zijn carnet uit zijnen zak en zegt):
't Is Honoré Meganck.
(Hij neemt zijnen stok, zet zijnen hoed op en verlaat de zaal).
(hem met verwondering aanschouwend)
Zoudt gedaan zijn dan! Hij 'n ee hij nie gezeid!
(achter Mulle loopend)
Pardon, M r Léonce, g'en hebt gij ons niet gezeid dat de zitting gedaan was. En 't es nog iets te beslissen, os 't u belieft?
Wijl neen, er is niets meer, maar ik moog niet zeg: De zitting is gesluit, aangezien ik ze niet had open gedaan.
Ah 't es ook waar, Mr Léonce, 'k vrage wel excuse, 'k had het gansch vergeten.
(Lampaert wakker makend)
Gauw Meneer Emiel, 't es gedaan, we gaan voors.
Al de raadsheeren verlaten de zaal.
|
|