Het reigertje
Een droom
Helder en duidelijk heb ik mijn droom gezien en doorleefd... Het was in een bekend landschap: een leege vlakte zonder boomen, met een lijnrechten steenweg, die er, van einder tot einder, dwars doorheen liep.
De groote boerderijen, waar overdag steeds zooveel drukte was, lagen rechts en links, nog nauwelijks zichtbaar, in een wazig-grauw verschiet. Niets brak de eentonigheid van de vlakte, behalve een knoestige knot-eik, ietwat terzijde van den steenweg, aan welks ruigen stam, onder de neerhangende twijgen, een vermolmd houten kapelletje met Lieve-Vrouw-beeldje achter een tralieluik hing.
In mijn droom wandelde ik langs dien steenweg, heel alleen, in een wondere vreemde atmosfeer...
Het was geen dag en 't was geen nacht. De dingen waren zichtbaar, maar hadden kleur noch schakeering. Toch waren zij heel duidelijk herkenbaar. De vlakte was de vlakte, de steenweg was de steenweg, de knot-eik was de knot-eik. Dat alles was rëeel van vorm ondanks de grauwe kleurloosheid. Alleen de absolute stilte en totale eenzaamheid schenen iets irreeels, iets van een andere wereld.
Toen doemde eensklaps het wonderbeeld vóór mij op.
Twee groote, grauwe vogels, die ik op 't eerste zicht voor struisvogels aanschouwde, stonden daar roerloos, onder den knot-eik, als 't ware op mij te wachten. Eerst toen ik dichterbij kwam, merkte ik dat het twee groote reigers waren. Twee groote reigers die mij onbevreesd en onbewegelijk lieten naderen en die omringd waren van wel zes of zeven kleinere jonge reigertjes, die al evenmin bevreesd hun zoete kopjes vol vertrouwen naar mij oprichtten, zonder de minste beweging om te vluchten.
Ik voelde mij verteederd en sprak enkele woorden, alsof ik