| |
| |
| |
Het zelfvertrouwen
Zij bewoonden een aardig villatje, niet zoo heel verre van de stad, op een hoogte, langs den grooten verkeersweg, in een mooi landschap van duin en bosschen. Er stonden slanke dennen op de helling achter 't huisje, als een zacht-ruischend scherm van beveiliging tegen den guren noorderwind; en de voorgevel met groote spiegelramen lag koesterend in de zon, omgeven door een grasveldje met frissche bloemen.
Rechts en links, en ook dieper in, waren nog meer villa's, groote en kleine, grillig gebouwde en bont gekleurde, als zooveel eilandjes van rust en weelde in die schoone zee van groene en gele, op en neer deinende golvingen.
Hij had zijn werk op een kantoor, in de groote, drukke stad. Elken ochtend vertrok hij vroeg per rijwiel of per electrische tram; elken avond keerde hij tegen etenstijd terug, vermoeid maar tevreden, gelukkig thuis te zijn in de gezellige intimiteit van zijn jonge, mooie vrouw.
Zij waren gelukkig, volkomen gelukkig. Hun tot dusverre kinderloos gebleven huwelijk wierp soms wel iets als een zweem van weemoed over dat zacht en stil geluk, doch meer dan een vage aanvoeling van spijt was het ook niet; er stond zooveel goeds en liefelijks is daar tegenover om hen te troosten. Toch had zij één heel groot verlangen. In de lange uren van haar eenzaam thuis zijn, nadat haar huishoudelijke bezigheden waren afgedaan, zat zij met een boek of handwerk bij de heldere spiegelramen en nam van daar uit de beweging en het leven op den grooten verkeersweg waar. Zij zag vooral veel mooie auto's langs snorren: de prachtlimousines van de rijke villa's uit den omtrek; de vlugge torpedo's van de jonge sportlui; en dan de wagentjes van Jan en alleman, de niet zeer dure en toch aardige, de vele amerikaansche o.a. die zoo gemakkelijk te hanteeren schenen, waarvoor men geen
| |
| |
chauffeur moest hebben en waarvan sommige bestuurd werden, - en flink ook! - door vrouwen.
Dan kon ze soms een warme kleur over haar frissche wangen krijgen, terwijl haar mooie, lichte oogen glinsterden...
Als zij nu ook eens zulk een wagentje...! Haar gedachten droomden; een glimlach bestreelde haar lippen... Wat zou het heerlijk haar vele, haar tè vele vrije uren vullen! En zij zou hem, André, elken ochtend naar zijn kantoor brengen en hem 's avonds komen afhalen. Wat zou dat heerlijk zijn! Zou ze hem er niet eens over spreken? Zou ze 't hem niet eens vrágen...? Financieel kon het wel, zonder chauffeur. Zou ze...? Zou ze...?
En plotseling deed ze 't, zoo ineens, op een avond van guur, slecht weer, toen hij vermoeid, en afgemat, en slijknat met zijn fiets terug kwam.
Hij keek haar aan, even roerloos, terwijl hij zijn natte kleeren aan 't uittrekken was; en zijn oogen getuigden van de diepste verbazing.
- Je meent het niet! lachte hij.
- Waarom niet! antwoordde zij met hooge kleur. - Daar even nog zag ik freule Dufour voorbijrijden, je weet wel, van de Ravendonk, heel alleen, zonder chauffeur, en 't ging prachtig.
- Prachtig zoolang de motor wel wil, meende hij. - Sturen is niets; maar b.v. je wagen weer aan de gang krijgen als de motor eenmaal weigert! Kindlief, weet jij wel iets van explosie-motoren af?
- Ik lees de Motorwereld, zei ze streelend. - Het moet zoo eenvoudig zijn. Je drukt op de starter, de cylinders beginnen te draaien...
- Te draaien...! proestlachte hij.
- De schuivers dan, of de zuigers. Hoe noem je die dingen ook.
- De schuivers! De zuigers! proestte hij nog luider. - Kindlief, Mary-lief, een cylinder doet niets, een schuiver schuift en een zuiger zuigt.
- Ja maar, wat dan wel? Zeg het mij toch! zuchtte zij, een tikje kregel.
- Je leest immers de Motorwereld...
| |
| |
- Zeg het mij; hou mij niet voor den gek, drong zij aan.
- Kom dan hier op mijn schoot, streelde hij. Hij had zich gemakkelijk in een fauteuil uitgestrekt, de voeten naar het vuur en hij wenkte haar met kleine klopjes op zijn knieën bij zich, als een hondje. Zij kwam. Hij sloeg een arm om haar middel en zoende haar.
- Zeg het mij nu, fleemde zij.
- Luister dan, glimlachte hij. - Ik zal trachten het je duidelijk te maken met een beeld. Een auto-motor moet je je voorstellen... laat ik zeggen in de gedaante van een geweldig-sterke stalen bus, waarin vier, of zes, of acht heel kleine, maar reusachtig-pootige mannetjes, - echte kaboutertjes - gevangen zitten, die er met alle kracht en in razende snelheid, in wolken rook en flitsen vuur, een zoogenaamde krukas doen draaien...
- O! ja, 't is waar; de krukas! jubelde zij.
- Vooreerst, bij 't aanzetten, doen de kaboutertjes, als 't ware voor hun louter pleizier, alleen die krukas en een paar raderen draaien. Maar al spoedig drukt de chauffeur op een pedaal en de wagen wordt ingeschakeld.
- O, juist, inschakelen! riep zij.
- Je licht je voet langzaam op en je rijdt weg, in eerste versnelling.
- Precies! juichte zij.
- De kaboutertjes, voer hij glimlachend voort, - hebben al dadelijk handen vol werk. Zij zweeten en zwoegen en slikken kokende olie van den helschen dorst. Dan wordt er weer gedrukt en uit-en-ingeschakeld. Tweede versnelling!
- Tweede versnelling! echode zij.
- De kaboutertjes razen. Nog een derde maal wordt uit-en-ingeschakeld; en eindelijk loopt de wagen in ‘prise directe’. Weet jij wat dat is?
- Ja, zeker, prise directe; zoo staat het er, beaamde zij.
- Eerst dan, glimlachte hij hoofdschuddend, - zijn de kaboutermannetjes geregeld aan het werken. Zij trekken met al hun kracht den wagen over de heuvels, blazen even uit terwijl hij naar de laagte daalt, glijden gesmeerd met hem voort langs de effene wegen. Dat gaat zoo, dat blijft zoo gaan; men zou denken: er kan nooit meer een eind aan komen. Maar al
| |
| |
opeens soms, zonder schijnbare oorzaak, krijgen de kaboutertjes er genoeg van; zij leggen den arbeid neer, zij staken, en meteen staakt ook de wagen...
- Waarom? vroeg ze treurend.
- Dat is nu juist wat de chauffeur moet uitmaken en wat de chauffeur zoo dikwijls niet weet! zei hij eensklaps heel ernstig. - Kennis en zelfvertrouwen... - zelfvertrouwen gebaseerd op kennis! - dat is, benevens voorzichtigheid, de hoofdvereischte welke men aan ieder chauffeur moet stellen; en die krijgt men slechts na veel ervaring en doorgaans na veel ongerief. En nu, kindlief, heb ik honger en wou wel heel graag iets gebruiken.
- En krijg ik nu ook zoo'n wagentje met vier of zes kaboutertjes? streelde zij.
Hij zei ja noch nee, maar glimlachte raadselachtig en staarde haar met liefdevolle oogen aan. Zijn blik verwazigde, hij scheen te peinzen, te droomen... Het dienstmeisje kwam zeggen dat het eten klaar was. Hij duwde Mary speelsch, de handen om haar middel, vóór zich uit en gaf haar nog eens stil een zoen...
Mary was jarig. Het villatje stond vol bloemen en buiten bloeide de hei in de glorie der Augustuszon. André was, als elken dag, naar zijn kantoor, maar zou vroeg thuis komen. Zij zat bij 't raam en wachtte op zijn komst.
Daar kwam een auto aangereden, heel langzaam, bestuurd door een chauffeur, die met groote aandacht naar de nummers van de villa's keek. Vóór hun hek hield hij stil, stapte uit en belde aan. Er zat anders niemand in het wagentje, dat fonkelnieuw scheen. ‘Een of andere felicitatie’, dacht Mary. En het verwonderde haar haast, dat er geen bloemen uit den wagen kwamen.
Er werd aan de kamerdeur geklopt. Het meisje kwam binnen en zei, doodgewoon:
- Mevrouw, daar is uw wagen.
- Mijn wagen! riep Mary verbaasd. - Ik heb geen wagen besteld; dat moet een vergissing zijn.
Zij keek door 't raam en plotseling zag ze André, die schalksch van achter een groep heesters naar haar loerde. Zij
| |
| |
begreep en 't bloed steeg als een golfslag over haar gelaat.
- Je meent het toch niet! Meen je 't in ernst? gilde zij, naar buiten hollend.
- Ik meen 't in ernst, zei hij, kalm glimlachend.
Zij was ineens heel bleek geworden; haar lippen beefden en zij keek naar 't mooie wagentje, door een floers van tranen.
- Ach! Ach! zuchtte zij. De chauffeur hield zich beleefd op zij, met zijn pet in de hand; de beide dienstmeisjes stonden achter 't raam der huiskamer met stralende oogen te kijken. Zij nam zijn beide handen in de hare en zoende hem hartstochtelijk, zonder woorden, dáár, in den tuin, waar allen het zagen.
Reeds den volgenden morgen nam Mary, op een ander wagentje van 't zelfde merk, haar eerste les. Zij had wel meer gehoord, van vriendinnen, dat het niets te beteekenen had om te leeren chauffeeren; maar, dat het zóó gemakkelijk was, dat het zóó van zelf ging, als een kinderspel, dat had ze nooit, in de verste verte niet, kunnen vermoeden. Het was zóó, dat ze reeds vóór 12 uur, heen en weer reed van haar huis naar de garage en aan den chauffeur, die haar les gaf, voorstelde haar man 's middags in de stad te gaan afhalen. Alleen met de versnellingen had ze nog wat te worstelen. Zij was dol-opgewonden van geluk; zij had den indruk of zij eensklaps vleugelen gekregen had. Ook, toen André thuis kwam, vloog zij hem om den hals en jubelde:
- Ik ken het al! 't Is verrukkelijk! Het loopt van zelf!
- Weet je al hoeveel kaboutertjes er voor je werken? vroeg hij nuchter.
Nee, dat wist ze niet. Daar had ze nog niet aan gedacht.
- Vier, zei hij, vermanend wijsvingerend.
Zij zoende hem. Op alles wat hij thans zei antwoordde zij met zoenen.
- En nu voorzichtig, niet waar; voorzichtig en nog eens voorzichtig; en zelfvertrouwen gebaseerd op kennis! besloot hij met nadruk.
- Ik beloof het je, zei ze gedwee en bijna plechtig.
Na veertien dagen reed Mary met haar eigen wagentje. On- | |
| |
dertusschen had ze veel geleerd. Zij kon den wagen met de dommekracht optillen, 't reserve-wiel aanzetten, een band oppompen. Het verdere werk: smeren, tanks vullen enz. werd in de garage gedaan. Mary reed goed en herhaalde bij elke gelegenheid, dat ze reeds het volste zelfvertrouwen, - zelfvertrouwen gebaseerd op kennis, - bezat. De hulp van een chauffeur had zij in 't geheel niet meer noodig. Zij reed zoo goed, - en wellicht beter, - dan freule Dufour, van de Ravendonk. Geregeld bracht zij André, die dan ook wel zelf stuurde, naar kantoor en ging hem halen. 't Was een verrukking zonder weerga; de hemel op aarde!
Eens, op een middag, was ze in haar eentje uitgereden. De wagen liep, als altijd, heerlijk. Zij vloog er mee door bosch en veld, het weer was verrukkelijk, het speet haar dat het langzaam avond werd en weldra tijd zou worden om André te halen.
Eensklaps, terwijl zij een helling afdaalde, kwam het haar voor of de wagen obstinaat naar rechts wilde. Zij had al een poosje zoo iets gevoeld en meteen een ongewoon gehobbel en geratel langs dien kant vernomen; maar nu werd het zóó erg, dat zij den wagen stilhield en afstapte om eens te kijken wat het was.
Een platte voorband!... En een voorband, helaas!... een nieuwe, mooie voorband, die reeds deerlijk uit elkaar gerafeld was! Wat zonde! En hoe had ze dat toch niet bijtijds gemerkt! 't Gevoel van zelfvertrouwen, gebaseerd op kennis, dat haar als een vaste steun van in 't begin had opgehouden, begon opeens in haar te wankelen. Maar er moest gehandeld worden; de tijd drong en de avond daalde; zij nam de ‘cric’, plaatste die onder de vooras, begon de noodige beweging om den wagen op te lichten. Hoe vreemd: het lukte niet! De ‘cric’ ratelde wel, maar tilde niet op. Hoe was dat mogelijk! In de garage ging het zoo goed. Eensklaps zag ze waaraan het haperde. Zij had vergeten dat lipje naar beneden te duwen. Ziezoo, nu ging het, al was het ook zwaar werk voor haar, veel zwaarder dan toen ze 't probeerde in de garage. De wagen ging in de hoogte; het wiel was reeds van den grond. Maar plotseling zwikte de dommekracht van onder de vooras
| |
| |
weg en bleef er scheef-gekneld tegen staan. Mary maakte een gebaar van wanhoop. Zij had het toch zoo goed geleerd in de garage. Waarom ging het nu niet!
Daar kwamen twee jonge fietsers aanrijden. Zij zagen haar in de penarie en stapten van hun wiel.
- Kunnen we u soms helpen, dame?
- Gaarne, zei Mary. - Ik heb haast en 't gaat niet goed.
In een oogwenk, met een paar krachtige duwen, hadden zij de ‘cric’ rechtgezet, het defecte wiel afgenomen, het reserve-wiel aangeschroefd. Mary zag hen werken en dacht bij zichzelf, dat er nog iets anders bij te pas kwam dan zelfvertrouwen, met of zonder kennis; namelijk: een paar flinke knuisten.
- Gelukkig, dat ik u op mijn weg ontmoet heb; anders kwam ik er nooit doorheen, zeide zij dankbaar.
- O, dame, antwoordde de jongste van de twee, een knappe baas met levendige oogen; - iemand als u zal toch wel altijd hulp vinden, waar en wanneer het ook zijn mag.
Iemand als u...! Mary besefte, dat zij haar zoo voortvarend geholpen hadden omdat zij jong en knap van uiterlijk was en een keur kwam op haar wangen. Zij dankte hen nog eens warm, maar haastte zich weg. Zij kwam nog juist bijtijds om André af te halen; en, daar hij niets van de wielsverwisseling merkte, vertelde zij hem ook niet wat er gebeurd was. Den volgenden dag zou zij, op eigen kosten, een nieuwen band laten opleggen.
Maar het zelfvertrouwen was nu diep in haar geschokt. Zij voelde nu plotseling hoeveel ze nog te leeren had, ja, dat ze bijna nog álles had te leeren. Dat gevoel nam slag op slag nog toe, door twee kort op elkaar volgende gebeurtenissen. Eerst een verstopping in den carburator, waarbij alle vier de kaboutertjes eensklaps geen vin meer verroerden; en daarna een electrische kortsluiting, die tijdelijk den totalen dood van gansch den wagen voor gevolg had. Maar telkens ook kwamen weer, in de gedaante van bereidwillige jonge mannen, de reddende engelen opdagen; en zoo van lieverlede kwam ook weer het diep-geschokte zelfvertrouwen in Mary terug,... een zeer aparte soort van zelfvertrouwen, gebaseerd op de kennis, niet zoozeer van de motor, maar wel van de mannen, die voor een mooie, jonge vrouw, met de grootste toewijding,
| |
| |
om het even wat zouden doen.
En zij dacht bij zichzelf, dat zij zoo weldra, door herhaalde ervaringen, ook tot de werkelijke kennis van de auto komen zou, en daarom vertelde zij voorloopig van dat alles nog maar niets aan haar man, omdat ze zoo absoluut zeker van zichzelf was in haar groote liefde voor hem alleen, zóó zeker en zóó dankbaar voor het groot geluk dat hij haar had gegeven en nog dagelijks gaf, dat ze zelfs door geen schim van achterdocht of vrees, de groote, zonnige vreugde, die ook van háár volmaakt geluk over hem afstraalde, wilde beschaduwen.
|
|