De keizerlijke wandeling
Onlangs heb ik in een courant gelezen, dat de Duitse exkeizer, nu hij zijn verblijf te Doorn heeft betrokken, wel zeer beperkt zal zijn in zijn wandelterrein. Hij, die vroeger buitenverblijven bezat, uitgestrekt als provinciën, zal zich nu moeten tevreden stellen met de omrasterde ruimte van een al niet veel meer dan burgerlijk-mooi park, waarin hij zal gevangen zitten als een beer in zijn kooi. Sommige brave mensen jammeren daarover, vinden, dat men hem meer vrijheid moest verlenen, dat hij zich ruimer moest kunnen bewegen. Ik kan daar niets voor voelen. En ik weet een mooie, uitgestrekte wandeling voor hem, waar ik hem, als ik er iets in te zeggen had, vast en geregeld, zolang hij leeft, zou laten heenbrengen.
Die wandeling ligt in Vlaanderen en heeft een uitgestrektheid van uren en uren. Het zijn: ofwel eenzame plekjes, hier en daar tussen de korenvelden, ofwel dichte wouden bij elkaar, alle van hetzelfde soort gewassen.
Hij zelf heeft die wouden helpen aanleggen. Daarom zou het hem zeker interesseren nu eens waar te nemen hoe zij er uitzien. Hij zou verbaasd zijn, als hij zien kon hoe ze zich ontwikkeld hebben.
Al die duizenden en duizenden en nog eens duizenden boompjes, die hij heeft helpen planten, hebben, zonder onderscheid, de bekende vorm van een kruis. Hij is boomzager: 't zou hem interesseren. Hij zou zien, dat vele wel verdorde bloemen, maar geen blaren dragen. En dat er op elk van die kruis-boompjes een naam staat, mitsgaders een datum, waarop het geplant werd.
Misschien, als hij enkele honderdduizenden van die kruisjes gezien heeft, zou hij zeggen: genoeg; nu wat anders! Maar men zou hem antwoorden: Neen, neen; neen, neen, neen! Er