Het kruis
Hij ligt daar, sinds november 1918, aan de rand van een akker, langs de steenweg...
Hij die daar ligt viel, twee dagen vóór de wapenstilstand getroffen door een bom uit een vliegtuig; en zijn lijk werd zó uit elkaar geslagen en vermorzeld, dat het onmogelijk bleek hem te identificeren. Men liet de overblijfsels begraven op de plek waar hij neerstortte; men plantte een houten kruis op het graf, en aan het kruis werd een metalen plaatje vastgespijkerd, met de erin gegrifte aanduiding ‘inconnu’ en een vraagteken erachter.
Daar ligt hij, sinds november 1918...! Haast elke dag kom ik er langs en kijk ernaar, instinctmatig.
's Winters rijst het zwarte kruis, met het terpje waaronder het lijk rust, tragisch-naakt, uit de naakte, barre aarde op. In de lente groenen de gewassen er omheen, en rijzen langzaam om de voet van 't kruis, en tooien zich met wilde bloemen. 's Zomers ziet men 't kruis niet meer. Het is geheel verdwenen onder de goudblonde deining van het hoge koren; en bloedrode papavers en azuurblauwe korenbloemen dansen er als 't ware in 't strelen van de wind, een rondedans van vrolijkheid en weelde omheen. In het begin van de herfst komen de maaiers en dan ziet men weer opeens ten voeten uit het zwarte kruis...!
Dan schijnt het kruis te leven en te spreken. Het staat daar, een weinig scheef gezakt, omgeven door de schoofjes van het afgemaaide koren, die als biddende gestalten met gevouwen handen in elkaar gestrengeld staan. Het kale stoppelveld is dor en stekelig en puntig; de krekels zingen er hun houterig liedje van armoede en weemoed; en de lichte, kleine vlindertjes, - blauwe en bruine, - die nog hier en daar over de schrale kruidjes zweven, zijn als de zwakke, zoekende