Vogel-verkenners
De elfde april, om zeven uur 's avonds, nieuwe tijd, heb ik hier de eerste zwaluw gezien...!
Zij kwam voorbij mijn raam gezweefd en ik vloog op om dat vroege wonder te aanschouwen; maar zij was reeds ver weg en ik vroeg mij af of ik mij niet vergist had, toen zij daar eensklaps terug was, heel duidelijk herkenbaar, scheef-drijvend op haar lange, fijne vleugeltjes, als een kinderspeeltuigmonoplanetje. Zij kringelde eenmaal rondom mijn eenzaam huisje, en toen was ze voorgoed verdwenen, het zuiden in... De twaalfde april, om zeven uur 's ochtends nieuwe tijd, terwijl ik nog te bed lag, hoorde ik de koekoek roepen. Niet de koekoek van mijn keukenklok, maar de echte, de grote, de mooie contralto van bos en veld. Ik wipte van onder de dekens, trok het gordijn weg van voor 't vensterraam en zag hem over 't bos heenvliegen, in feldgrau, met zijn sterke, brede vleugels en zijn korte hals. Hij riep nog driemaal na elkaar ‘koekoek! koekoek! koekoek!’ als om mij goed te overtuigen dat hij het wel was, en weg ook was hij, het zuiden in...
De dertiende april, om tien uur in de morgen, hoorde ik de nachtegaal...! Ik kon eerst niet geloven dat hij 't was. Hij zong zijn nachtegalenzang, zijn welbekend romantisch tio... tio... tio... tix... zoals de oude Aristophanes het eeuwen geleden hoorde; maar hij zong het zó week, zó zwak en zó onvast, alsof het kwam van einden verre en bijna uit zijn keel niet wilde. Ik sloop tussen de heesters om hem te herkennen; en 'k zag hem zitten op een grasgroen lariksboompje; en hij had zijn bruin jasje en zijn grijs vestje aan en hij gorgelde zich met zijn zielig gezangetje, alsof er een balletje in zijn keel op en neer huppelde. Al de andere vogels: de merels, de vinken, de roodborstjes, de lijsters overstemden hem luid en helder en