De nachtegaal. Alfred de Musset.
De koekoek. Banketbakker. Hij roept dat de koek gebakken is.
De zwaluw. De eerste uitvinder van de monoplan.
De struisvogel. De vrouw van de O.W.-er. Te rijk, te duur, te dik en te veel veren.
De pauw. Altijd op receptie. Gaat uit en ontvangt in staatsiegewaad. Is zeker ambassadeur geweest onder Napoleon.
De pauwin. Gaat niet mee op receptie; heeft geen kleren.
De wielewaal. Heeft niet gelet op 't bordje aan de gele deur ‘geverfd’.
De kanarievogel. Een vliegende eidooier.
Het meesje. Vergeet mij niet! Vergeet mij niet!
Het zwartkopje. Ik heb de muziek van de mensen willen naleren en ben met mijn hoofd in de inktkoker gevallen.
De spreeuw. Ik doe wel zot, maar ben het niet. Ik denk aan uw kersen.
De uil. Meneer de professor.
De papegaai. Een schreeuwende dameshoed.
De eend. Zwemmen kan ze; maar oefent zich nu reeds sinds eeuwen om behoorlijk te leren lopen en kent het nóg niet.
De zwaan. Het mooie schip heeft zijn zeilen dichtgevouwen en vaart nog langzaam drijvende voort.
De kikker. Zeg, koewachtertje, zo kan je niet zwemmen, hé?