gelijk heeft. De titel had niet moeten zijn De Haat maar iets anders. Ik heb mij afgevraagd wat het wel had moeten zijn en ben tot de conclusie gekomen, dat het de Horreur, het Afgrijzen, had moeten heten.
De Haat is te zwak. 't Gevoel gaat sterker, dieper, tot een omwoeling van de ziel. Wij haten de Duitsers niet; wij hebben er een afschuw van. Wij geven toe dat er, individueel, beste mensen zijn onder de Duitsers; maar wat ze ‘collectief,’ naar de Pruisische bandietenjonkersgeest, ons aangedaan hebben, is abominabel, nooit meer uit te wissen, nooit te vergeven en nog minder te vergeten. Dat ligt als een onoverschrijdbare afgrond tussen ons en hen. Het onrecht België aangedaan is zó gruwelijk, zó ten hemel schreiend gemeen en vals en slecht geweest, dat het niet hersteld meer worden kán, al smeekte heel het verslagen Duitsland op zijn blote knieën om vergiffenis. België kan eenvoudig niet vergeven.
Men ziet het, dat is nog heel wat anders dan haat. Haat is klein. Afgrijzen is iets groots. Haat kan men door gevoel of redenering overwinnen. Afgrijzen laat zich niet beredeneren noch door rede overwinnen. De tijd alleen, wanneer hij overgaat op volgende geslachten, kan hier misschien verandering in brengen.
België is dikwijls genoeg, in de loop der eeuwen, onschuldig overrompeld en overweldigd geweest en ik kan mij levendig voorstellen hoe onze voorouders de Spanjaarden, de Oostenrijkers en de Fransen moeten gehaat hebben. Haat paste bij wat toen gebeurde. Maar wat toen gebeurde was klein kinderspel vergeleken bij al het satanisch slechte en gemene dat nu door het Duitsland en ook niet te vergeten, door het Oostenrijk der Keizers is gepleegd.
Al de rampen die over het ongelukkige land gekomen zijn, de directe rampen en de indirecte: de vernieling van de steden en dorpen, de slachting van de bewoners, de deportaties, de mishandeling van vrouwen en kinderen, de hongersnood, de armoede, de ontaarding van een vroeger werkzaam volk, alles, alles hebben wij aan Duitsland en aan Oostenrijk en alleen aan Duitsland en aan Oostenrijk te danken.
En zo is dan ook het gevoel van het onschuldig-gefolterde volk, waarvan een groot gedeelte nog wel tot het Germaanse