voor dat paar. 't Zijn echte bourgeois, en, ik zou haast zeggen: parvenu's, O.W.-ers. Zij slapen nog als het reeds uren daglicht is; en, als zij eindelijk uit hun slordig bed te voorschijn komen, zien ze er beiden verlept en verknoeid uit; en 't komt mij voor dat ze meestal dadelijk aan 't kijven gaan. Kijven ze niet, dan blijven ze doorgaans een hele tijd op de kroonlijst zitten, die ze tot toiletkamer hebben ingericht. Zij vangen daar hun ongedierte in hun veren, - dat komt van 't lui zijn en van 't lange slapen, - en, wat hun sanitaire inrichting aangaat, kijk maar eens even naar de kroonlijst, vlak onder de plaats waar ze zitten, en je weet al genoeg.
Wanneer ze eindelijk met al die viezigheden klaar zijn, komen ze gewoon en brutaal met mij ontbijten. Mijn balkondeur staat wijd open; ze gaan daar vrijpostig op de rand zitten en roepen mij toe:
- Vief! Ons eten!
Met tegenzin gooi ik wat kruimels en zij vechten ervoor. Wat 'n manieren, voor 'n man en 'n vrouw! Ze zijn dik en schrokkig, niet te verzadigen. Als ze ten slotte niet meer eten kunnen, vliegen ze weg zonder een woord van dank; en, waarachtig, in plaats van nu ten minste eens even in de mooie natuur te gaan fladderen, kruipen ze weer in hun vies en slordig en akelig nest.
Dat zijn geen vogels. Zij kunnen niet zingen en ik twijfel eraan of ze ook wel vliegen kunnen.
Sinds drie dagen observeer ik de strijd tussen de merel en de Vlaamse gaaien. De merel heeft zijn nest gebouwd in een kastanjestruik en de merelin zit er op haar eieren te broeden. De Vlaamse gaaien weten dat en zwermen er omheen. Ze zijn met hun tweeën. Zij hopen, in een korte afwezigheid van de merel, de merelin schrik aan te jagen, haar van het nest te doen wegvliegen, en haar eieren te roven.
Maar de merel waakt! Hij houdt zich schuil op korte afstand en zodra de gaaien wat al te dicht in de buurt komen, stuift hij erop los en jaagt ze weg.
Nooit hab ik laffer rovers gezien! Als je nu toch eenmaal zo laag gedaald bent dat je slechts van roof wilt leven, dan moest je ten minste, zoals de Pruisen, de moed hebben je schur-