geen kreten van haat en van verachting horen, evenmin, - en dat is wel 't merkwaardigste, - als de soldaten die wél hun plicht gedaan hebben en soms verminkt, en verouderd, en geruïneerd uit de oorlog zijn teruggekomen. Waar zitten ze nu, die helden, die bevende, blatende schapen? Nog steeds in Holland en andere neutrale landen, in de cafés, in de restaurants, hoog-patriottisch doende en champagne-drinkend, of ergens in de veilige loopgraven van een kantoor, of in een spionagedienst, waar ze nooit iets anders deden dan hun eigen landgenoten verdacht te maken, als ze niet, zoals wel eens gebeurde, ten dienste van de vijand werkten.
Er is mij verzekerd, dat enkelen in 't land teruggekomen zijn en zich hebben aangemeld voor de niet meer gevaarlijke, militaire dienst, waarin ze dan ook, zonder enige opmerking vanwege de militaire overheden, werden ingelijfd. Als dat waar is lopen die lafaards dus in dezelfde uniform rond als die van de jongens die het land hebben gered. En als dat waar is zullen er ook wel meer over de grenzen komen, zullen zij állen over de grenzen komen en zich voor de dienst aanmelden, zodat wie ze niet kent ook niet vermoeden zal, dat ze zich aan hun vaderlandse plicht onttrokken hebben.
Ze mogen m.i. wél in 't leger opgenomen worden, en ook voor vele, lange, strenge jaren; maar dan met een zwart kruis op de rug, opdat men overal en altijd weten zal wie ze zijn en ze van de anderen kan onderscheiden.
Maar wees gerust; 't zal niet gebeuren: de grenslijn tussen eer en schande is te vaag geworden. Misschien toch wordt zij later nog eens flink en hard getrokken. Dat zou ons met de wereld nog wel enigszins kunnen verzoenen.