Boven mijn hoofd wuiven en zwiepen de ruisende takken van heesters en bomen, maar ik heb er niet de minste last van. Als ik mijn ogen sluit en de zachte zon op mijn handen en wangen voel stoven, kan ik mij inbeelden dat ik ergens aan de oever van de Middellandse Zee lig. Als ik mijn ogen open en rustig om mij heen staar, zie ik het stille leven van de ontwakende natuur.
De brons-groenende, wilde kamperfoelie slingert reeds alom zijn guirlandes en festoenen door de naakte twijgen van de eikenheesters. De knopjes van de lijsterbes zwellen en worden lichtblond; aan mijn voeten bloeit een teer-roze anemonenstruik.
Op een takje van een lariksboom, dat reeds vol groene pukkeltjes staat, klein als minuscule erwtjes, komt een roodborstje zitten. Het zit daar even, met zijn grijsgroen jasje en zijn bruinrood befje, het kijkt mij aan met zijn rond, donker oog en zijn heel fijn bekje prazelt iets, dat ik niet kan verstaan. Zijn pootjes zijn dunner dan lucifertjes en lijken stijf en broos als glas.
Ik heb niet begrepen wat het mij verteld heeft, en daarom herhaalt het dat nog eens. En omdat ik nu nóg niet begrijp, krijgt het plotseling een soort van wanhoopsaanval en laat zich stijf, met strak-gestrekte vleugeltjes ten gronde vallen, alsof het zelfmoord pleegde.
Het pleegt geen zelfmoord. Het pikt daar uit het mos iets op, met nijdig-vlugge snavel, vliegt weer op het takje, kijkt mij weer aan, prazelt opnieuw zijn geheimzinnig zinnetje.
Nu heb ik het begrepen! Het zegt mij duidelijk, dat ik daar maar niet moet blijven liggen, want dat dit zijn plaatsje is, waar het elke ochtend zijn wormpjes komt halen. Ik hinder het; ik moet daar weg!
Terstond, gehoorzaam van aard als ik ben, rijs ik voorzichtig overeind. Maar hoe voorzichtig ik dat ook al doe, mijn beweging is alvast nog véél te ruw voor 't roodborstje, want met een gilletje verlaat het zijn takje en vliegt ijlings van mij weg, met zijn eigenaardige, half ridicule, half tragische vlucht, alsof het zich uit overdreven wanhoop wou gaan suicideren. Het blijft dan een misverstand tussen ons. 't Is wel jammer; ik wou het zo graag anders. Toch geef ik de hoop nog niet op,