De krijgsgevangenen
Een tijd geleden heb ik de Duitse krijgsgevangenen gezien... Het was in 't hartje van Vlaanderen, en de lucht was grijs en kil en het motregende...
Zij vormden een kleurloos-vuilgrijze troep in de vuilgrijze lucht en de wind blies scherp en ijzig en heel 't verwoeste land, waarover zwarte kraaien droef-krassend zwermden, was van een doodse melancholie en van een afgrijselijke verlatenheid.
Zij werkten aan de wegen, onder toezicht van Franse soldaten. Zij werkten loom en langzaam, met walgende weerzin. Zij schraapten met schoppen de vettige modderlaag van de hobbelige keien en maakten er vieze hopen van, langs de rand van de vieze sloten.
Er waren frisse en jeugdige gezichten onder hen; en er waren er oude en verweerde, met slordige haren en grijze, lange baarden. De triestigheid lag over de gelaatstrekken, als een sluier die zich ingevreten had. Er was geen hoop meer in die ogen, geen veerkracht meer in die gebogen gestalten.
Dat waren nu de trotse krijgers, die eenmaal als een bende gewetenloze misdadigers het onschuldige land binnenvielen! Dat waren de lui die, genadeloos zegebewust, onze dorpen afbrandden, onze streken verwoestten, onze bevolking, die hun niets misdaan had, folterden en vermoordden! Zij wilden ons tot slaven maken en nu waren zij zelf onze slaven!
Slaven; echte slaven! Nooit heb ik scherper gevoeld wat het moet geweest zijn in de oude, wrede tijden. Nooit heb ik met schrijnender diepte beseft, wat het voor ons zou geweest zijn als wij de nederlaag hadden geleden.
De Duitse krijgsgevangenen zijn slaven, maar slaven die niet mishandeld worden. Zij worden behoorlijk gevoed en de Fransman, en zelfs de Belg, hebben toch nog iets goed-